Het Hof heeft omtrent het geschil overwogen:
‘’Partijen zijn van oordeel dat belanghebbende van 1966 tot 27 september 1971 één onderneming dreef bestaande uit de exploitatie van een cafetaria in het pand [a-straat 1] en de exploitatie van een bar in het pand [a-straat 2];
nu niet is gebleken dat aan dit oordeel een juridisch onjuist uitgangspunt ten grondslag ligt, sluit het Hof zich bij dit eenstemmig oordeel van partijen aan;
vaststaat dat belanghebbende zowel het pand [a-straat 1] als het pand [a-straat 2] tot het vermogen van deze onderneming rekende;
vaststaat dat belanghebbende op 27 september 1971 de cafetaria, met inbegrip van inventaris, handelsnaam en goodwill, heeft verkocht, onder gelijktijdige verhuur van het pand [a-straat 1] aan de koper van de cafetaria, alsmede dat belanghebbende de exploitatie van de bar in het pand [a-straat 2] na deze datum voor eigen rekening heeft voortgezet;
gelet op de vier voorgaande overwegingen, is het Hof van oordeel dat belanghebbende niet de grenzen der redelijkheid overschreed door, gelijk hij naar vaststaat heeft gedaan, het pand [a-straat 1] ook na 27 september 1971 in zijn verhouding tot de fiscus tot het vermogen van zijn onderneming te blijven rekenen;
niet is gesteld of anderszins aannemelijk geworden dat zich tussen 27 september 1971 en de aanvang van het jaar 1980 feiten en/of omstandigheden hebben voorgedaan welke belanghebbende verplichtten het pand [a-straat 1] over te brengen naar zijn privé-vermogen;
evenmin is gesteld of anderszins aannemelijk geworden dat zich in deze periode een bijzondere omstandigheid heeft voorgedaan op grond waarvan belanghebbende het pand [a-straat 1] naar zijn privé-vermogen heeft overgebracht;
integendeel staat vast dat belanghebbende het pand [a-straat 1] in zijn aangiften voor de inkomstenbelasting over de jaren 1971 tot en met 1979 steeds tot het vermogen van zijn onderneming heeft gerekend;
gelet op het vorenstaande behoort het pand [a-straat 1] bij de aanvang van het jaar 1980 tot het vermogen van belanghebbendes onderneming;
vaststaat dat belanghebbende de bar, met inbegrip van goodwill, handelsnaam, inventaris en voorraden, per 15 mei 1980 heeft verkocht aan mevrouw [A] en het pand [a-straat 2] met ingang van deze datum aan Heineken Nederland B.V. heeft verhuurd voor vijf jaren met een optie voor laatstgenoemde tot verlenging van deze termijn met vijf jaren, alsmede dat Heineken Nederland B.V. dit pand eveneens met ingang van deze datum heeft onderverhuurd aan mevrouw [A];
belanghebbende heeft, gelet op de omstandigheid dat hij de goodwill en de handelsnaam van de bar verkocht aan mevrouw [A], tegenover de betwisting door de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat in de door hem van Heineken Nederland B.V. voor het pand [a-straat 2] bedongen huurprijs, een vergoeding is begrepen voor het ter beschikking stellen van deze goodwill en handelsnaam;
onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van het Hof niet worden gezegd dat belanghebbende zijn onderneming, voor zover het de exploitatie van de bar betreft, met ingang van 15 mei 1980 heeft verhuurd;
integendeel moet onder deze omstandigheden naar het oordeel van het Hof worden gezegd dat belanghebbende zijn onderneming, voor zover het de exploitatie van de bar betreft, per 15 mei 1980 heeft gestaakt;
belanghebbende, heeft gelet op de omstandigheid dat hij, naar vaststaat, na 15 mei 1980 geen pogingen heeft ondernomen het pand [a-straat 2] te verkopen, alsmede gelet op de omstandigheid dat hij het pand [a-straat 2] heeft verhuurd voor vijf jaren met een optie voor de huurder tot verlenging van deze termijn met vijf jaren, tegenover de betwisting door de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat hij het pand [a-straat 2] heeft verhuurd in afwachting van een geschikte gelegenheid het te verkopen;
gelet op de vijf voorgaande overwegingen, dient belanghebbende het pand [a-straat 2] per 15 mei 1980 van zijn ondernemingsvermogen over te brengen naar zijn privé-vermogen;
zulks brengt echter, nu per deze datum geen verandering is opgetreden in de wijze van exploitatie van het pand [a-straat 1], niet met zich dat belanghebbende ook het pand [a-straat 1] per 15 mei 1980 van zijn ondernemingsvermogen dient over te brengen naar zijn privé-vermogen;
belanghebbende heeft voor dit geval uitdrukkelijk verklaard dat hij het pand [a-straat 1] ook na 15 mei 1980 tot zijn ondernemingsvermogen wenst te rekenen;
gelet op het vorenstaande alsmede op de stukken van het geding, dient het belastbare inkomen van belanghebbende en zijn echtgenote als volgt te worden berekend: