Uitspraak
Stichting [X]te
[Z]tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Amsterdamvan 27 februari 1985 betreffende de aan haar over het tijdvak 1 januari 1978 tot en met 31 december 1982 opgelegde naheffingsaanslag in de loonbelasting.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de vraag of leidsters van een peuterspeelzaal hun werkzaamheden verrichten in het kader van een dienstbetrekking, wat gevolgen heeft voor de naheffingsaanslag loonbelasting die aan de stichting is opgelegd. De Hoge Raad behandelt het beroep in cassatie van de stichting tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, die de naheffingsaanslag had bevestigd. De zaak betreft het tijdvak van 1 januari 1978 tot en met 31 december 1982, waarin de stichting een naheffingsaanslag van f 260,-- had ontvangen, zonder verhoging. De stichting had bezwaar gemaakt, maar dit werd door de Inspecteur gehandhaafd.
Het Gerechtshof had vastgesteld dat de leidsters, die ook bestuursleden zijn, een vergoeding voor hun werkzaamheden ontvangen, maar geen loonbelasting en premies sociale verzekeringen hebben ingehouden. De Inspecteur stelde dat er wel sprake was van een dienstbetrekking, terwijl de stichting betoogde dat er geen gezagsverhouding was, gezien de dubbelfunctie van de leidsters. Het Hof oordeelde dat de leidsters hun werk in het kader van een dienstbetrekking verrichtten, omdat er organisatorische regels in acht moesten worden genomen en de stichting verantwoordelijk was voor de peuterspeelzaal.
De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, omdat deze onbegrijpelijk is zonder nadere redengeving. De Hoge Raad oordeelt dat de omstandigheden die het Hof aanvoert, ook kunnen voorkomen zonder een gezagsverhouding, zoals bij een overeenkomst voor het verrichten van enkele diensten. De zaak wordt verwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling en beslissing in meervoudige kamer.