Uitspraak
de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te 's-Gravenhagevan 29 oktober 1987 betreffende na te melden aan de stichting genaamd
[Z]opgelegde naheffingsaanslag in de loonbelasting.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de vraag of leidsters van een peuterspeelzaal hun werkzaamheden verrichten in het kader van een dienstbetrekking. De Hoge Raad heeft op 14 december 1988 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een naheffingsaanslag in de loonbelasting opgelegd aan de Stichting [X]. De naheffingsaanslag betrof het tijdvak van 1 januari 1978 tot en met 31 december 1982, waarbij de Inspecteur een bedrag van ƒ 260,-- aan enkelvoudige belasting had opgelegd. De belanghebbende, de Stichting, had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar het bezwaar werd door de Inspecteur afgewezen.
Het Gerechtshof te Amsterdam had de uitspraak van de Inspecteur bevestigd, maar de Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet voldoende had gemotiveerd waarom de leidsters in dienstbetrekking zouden zijn. De Hoge Raad wees op de tegenstrijdigheden in de overwegingen van het Hof, met name met betrekking tot de vergoedingen die aan de leidsters werden betaald en de rol van de subsidies van de gemeente. De Hoge Raad concludeerde dat de leidsters hun werkzaamheden niet in dienstbetrekking hadden verricht, omdat er geen gezagsverhouding bestond tussen de leidsters en het bestuur van de Stichting.
De Hoge Raad verwerpt het beroep van de Staatssecretaris van Financiën en vernietigt de naheffingsaanslag. De uitspraak van het Hof wordt als onvoldoende gemotiveerd beschouwd, en de Hoge Raad benadrukt dat de omstandigheden van de zaak niet wijzen op een dienstbetrekking. Dit arrest heeft belangrijke implicaties voor de kwalificatie van arbeidsrelaties in de sector van peuterspeelzalen en de toepassing van de Wet op de loonbelasting 1964.