In deze zaak, die op 8 april 1983 door de Hoge Raad werd behandeld, stond de vraag centraal of de nieuwe eigenaar van een huurpand gebonden is aan de huurprijsbedingen die zijn overeengekomen door de oorspronkelijke eigenaar en de huurder. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat Mr. H.J. Snijders, had de Stichting De Kleine Comedie gedagvaard om de huurovereenkomst te ontbinden en ontruiming van het pand te vorderen. De Kantonrechter te Maastricht had in eerste instantie de vorderingen van de eiser grotendeels toegewezen, maar de Rechtbank te Maastricht vernietigde dit vonnis in hoger beroep en wees de vorderingen af. De eiser ging in cassatie tegen dit vonnis.
De Hoge Raad oordeelde dat de nieuwe eigenaar, krachtens artikel 7A:1612 BW (thans artikel 7:226 BW), gebonden is aan de huurprijsbedingen. De Hoge Raad benadrukte dat bij de beoordeling van de rechten en verplichtingen uit de huurovereenkomst niet de interpretatie van de opvolgende eigenaar, maar die van de oorspronkelijke eigenaar en de huurder centraal staat. Dit betekent dat de nieuwe eigenaar niet kan afwijken van de afspraken die de oorspronkelijke partijen hebben gemaakt. De Hoge Raad verwierp de cassatiemiddelen van de eiser en bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, waarbij de kosten van het geding in cassatie voor rekening van de eiser kwamen.
Dit arrest heeft belangrijke implicaties voor huurrecht, vooral in situaties waarin eigendom van een huurpand overgaat. Het bevestigt dat huurprijsbedingen en andere verplichtingen uit de huurovereenkomst ook na eigendomsoverdracht van kracht blijven, wat de rechtszekerheid voor huurders waarborgt.