Conclusie
Nr. 12.107
Zitting 25 februari 1983
Conclusie inzake:
"De verkrijger wordt slechts gehouden door die bedingen van de huurovereenkomst, die onmiddellijk met het doen hebben van het gebruik van het goed tegen een door de huurder te betalen prijs verband houden" (art. 7.4.4.1, lid 3).
Deze formulering is welhaast letterlijk overgenomen in HR 11 december 1981 NJ 1982, 239 (met overigens een even subtiele als opmerkelijke wijziging: in plaats van "slechts" wordt het woordje "al" gebezigd).
In Pitlo/Wolffensperger/Frenkel "Benoemde overeenkomsten", 3a - 1979 - bldz. 123 wordt ter zake opgemerkt:
In Asser "Bijzondere overeenkomsten", II (Huur en Pacht) - 1981 - bldz. 88 heet het:
rechtstreeksop de huurverhouding betrekking hebben. Of zulks het geval is beschouwt ons hoogste rechtscollege als een rechtsvraag."
Aldus zou een scheiding tot stand worden gebracht tussen de geestelijke doelstelling van de Derde Orde en het te voeren zakelijk beleid over het gemeenschapshuis, dat dan beter dienstbaar kon worden gemaakt aan het verschaffen van goed vermaak en cultuur aan de [plaats] gemeenschap, terwijl tevens aangenomen werd, dat de op te richten stichting (gelet op haar ruimere statutaire doelstellingen) eerder in aanmerking zou kunnen komen voor subsidies en financiële steun in een of andere vorm van de zijde van de overheid.
Nadat [eiser] eigenaar was geworden van het litigieuze onroerend goed heeft hij langs verschillende wegen getracht zich van De Kleine Comedie als huurster te ontdoen.
In dit geding heeft [eiser] de ontbinding gevorderd van de huurovereenkomst en de ontruiming van het goed c.a. op grond van wanprestatie van de zijde van De Kleine Comedie , daarin bestaande dat laatstgemelde in gebreke is gebleven en blijft de met de rechtsvoorganger van [eiser] overeengekomen huursom, vermeerderd met de periodieke aanpassingen thans aan [eiser] te voldoen.
De Kleine Comedie heeft zich tegen deze vorderingen verweerd met een beroep op het "Kontra-kontrakt” d.d. 18 april 1970, stellende dat [eiser] als koper is getreden in de huurverhouding, zoals deze tussen de verkoper ( de Derde Orde ) en De Kleine Comedie van kracht was, derhalve inclusief de bepalingen van het contra-contract. Welnu, aldus De Kleine Comedie , uit het contra-contract volgt, dat zij geen huursom verschuldigd is anders dan de in laatstbedoeld contract vermelde verplichtingen.
De Kantonrechter heeft de vorderingen van [eiser] toegewezen, daartoe met name overwegende, dat het "Kontra-kontrakt” kennelijk slechts bedoeld was te gelden terzake van de huurovereenkomst tussen de Derde Orde en De Kleine Comedie en dat dat contract derhalve niet kan worden geldend gemaakt tegen een in een geheel andere kwaliteit dan de Derde Orde optredende eigenaar-verhuurder als [eiser] .
Bij haar - thans in cassatie - bestreden vonnis heeft de Rechtbank het vonnis van de Kantonrechter vernietigd en de vorderingen van [eiser] afgewezen.
Het eerste middel is met een viertal motiveringsklachten gericht tegen de rechtsoverwegingen 4 en 5 van het bestreden vonnis.
In r.o. 4 heeft de Rechtbank vooropgesteld, dat, naar haar oordeel, is komen vast te staan, dat het huurcontract en het contra-contract d.d. 18 april 1970 in ieder geval nagenoeg gelijktijdig zijn getekend en dat de beide contracten één geheel vormen. De Rechtbank heeft vervolgens enige feitelijke omstandigheden weergegeven, waarop zij haar voormeld oordeel heeft gegrond.
Daarna heeft de Rechtbank als vaststaande uitgangspunten genomen:
de bijzondere "dochter''-relatie tussen de Derde Orde en De Kleine Comedie ,
Op grond van een en ander heeft de Rechtbank aangenomen, dat partijen zijn overeengekomen dat De Kleine Comedie het gehuurde van de Derde Orde zal huren tegen een huurprijs gelijk aan de som van de sub A In het contra-contract bedoelde eigenaarslasten cum annexis.
In het eerste onderdeel van het eerste middel wordt deze uitleg onbegrijpelijk genoemd, nu de Rechtbank de tekstueel voor de hand liggende uitleg van de betrokken overeenkomsten zonder deugdelijke argumentatie verwerpt.
M.i. is dit verwijt ongegrond. Zoals ik hiervoren sub 2 al even heb aangestipt, is het resultaat van de tussen de Derde Orde en De Kleine Comedie gesloten overeenkomsten, die, naar het onaantastbaar feitelijk oordeel van de Rechtbank als één geheel moeten worden gezien, dat gebruik en de exploitatie van het gemeenschapshuis op dezelfde voet werden voortgezet als voordien door de Derde Orde . De Derde Orde heeft echter gemeend, dat het, zakelijk gezien, voorkeur verdiende het gemeenschapshuis in een (nauw met haar gelieerde) stichting onder te brengen. In deze opzet paste, naar mijn oordeel, het huurcontract en het contra-contract, omdat enerzijds het huurcontract de zakelijke scheiding tussen de Derde Orde en De Kleine Comedie markeerde, terwijl anderzijds het contra-contract met de daarbij gemitigeerde huurprijs aan het ontbrekend winstoogmerk van de Derde Orde recht liet wedervaren.
Het komt er tenslotte op neer, dat de Derde Orde voor de loop van de huur afstand heeft gedaan van de huursom ten behoeve van de exploitatie van het gemeenschapshuis door De Kleine Comedie voor zover die huursom het totaalbedrag overtrof, dat de Derde Orde ter tafel had moeten brengen, indien zij het gebruik en de exploitatie in eigen hand had gehouden. In dien zin strekt ook de uitleg, die de Rechtbank aan de litigieuze huurovereenkomst heeft gegeven. Zij heeft die uitleg alleszins begrijpelijk gemotiveerd.
Dit zo zijnde heeft de Rechtbank in r.o. 5 van het bestreden arrest, zonder schending van enigerlei rechtsregel, kunnen overwegen:
"Het voorgaande brengt mede dat op 4 december 1979 naar het oordeel van de Rechtbank als huurprijs tussen de Derde Orde en de Stichting gold een bedrag gelijk aan de bedragen van de sub A in het contra-contract bedoelde eigenaarslasten cum annexis en dat derhalve ook [eiser] - als nieuwe eigenaar/verhuurder op grond van artikel 1612 Burgerlijke Wetboek gehouden om de huurovereenkomst met de Stichting voort te zetten onder dezelfde tot dan geldende voorwaarden - in zoverre gebonden was aan meerbedoeld contra-contract."
Het tweede onderdeel mist feitelijke grondslag, omdat, zoals uit het vorenstaande blijkt, de Rechtbank juist wel op de bedoeling van partijen heeft gelet bij de uitleg van de betreffende huurovereenkomst. Eveneens volgt uit het vorenstaande, dat de beide contracten in onderling verband en samenhang bepaald niet zinledig kunnen worden genoemd.
In de onderdelen drie en vier wordt uit het oog verloren, dat de Rechtbank niet op alle argumenten van [eiser] , die voor zijn opvatting pleitten, met zoveel woorden behoefde in te gaan.
Eenmaal vastgesteld zijnde, dat de beschikkingen in het "Kontra-kontrakt" rechtstreeks betrekking hebben op de door de huurder verschuldigde huursom, doet art. 1612 BW zijn werking gelden. De koper heeft de huurverhouding te aanvaarden, zoals hij haar aantreft, met inachtneming van de beschikkingen, die zijn voorganger, voor zover de wet zich daartegen niet verzet, heeft getroffen (HR 15 maart 1940 NJ 1940, 848 m.n. E.M.M.).
Dit arrest betreft het geval, dat de verhuurder alle toekomstige huurtermijnen aan een derde had gecedeerd. Deze situatie had de koper te aanvaarden. De Procureur-Generaal merkt in zijn aan dat arrest voorafgaande conclusie nog op: "Evenmin toch als men m.i. zal kunnen betwisten, dat de koper gebonden is aan een door de vorige eigenaar toegestane vermindering van de huurprijs, welke afspraak de wijze van betaling, die een van de eigenlijke verplichtingen uit de huurovereenkomst raakt, evenmin zal men, naar het mij voorkomt, de gebondenheid van de koper aan, evenzeer de wijze van betaling betreffende, cessies van toekomstige huurtermijnen kunnen afwijzen.”
Het berust in zijn geheel op een verkeerde lezing van het vonnis.
Immers de Rechtbank heeft vastgesteld, dat de eigenaarslasten cum annexis de nader tussen de betrokken partijen overeengekomen huurprijs is en de voldoening daarvan niet een voorwaarde, waaraan moet worden voldaan om het verschil tussen het bedrag der eigenaarslasten c.a. en de huurprijs als subsidie te kunnen verkrijgen. Het middel, dat van laatstbedoelde lezing uitgaat zal reeds daarom niet kunnen slagen.