ECLI:NL:GHSHE:2025:949

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
200.346.620_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake beëindiging mentorschap na overlijden betrokkene

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de man, die de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 juli 2024 wil aanvechten. Deze beschikking heeft de ondercuratelestelling van zijn echtgenote opgeheven en een mentorschap ingesteld. De echtgenote van de man is op 22 oktober 2024 overleden, wat heeft geleid tot de vraag of de man nog een voldoende concreet belang heeft bij het doorzetten van het hoger beroep. Tijdens de mondelinge behandeling op 27 februari 2025 heeft de man zijn verzoek om [stichting] te veroordelen in de kosten van de procedure ingetrokken. De stichting heeft verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren, en het hof heeft geoordeeld dat de man onvoldoende belang heeft bij het hoger beroep, aangezien het mentorschap van rechtswege is geëindigd door het overlijden van de betrokkene. Het hof heeft de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek in hoger beroep en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 3 april 2025
Zaaknummer: 200.346.620/01
Zaaknummer eerste aanleg: 10891199 OV VERZ 24-301
in de zaak in hoger beroep van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M.W. Dieleman,
tegen
Stichting [stichting],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: [stichting] ,
advocaat: mr. A.H.T. van Gijssel (voorheen: mr. A.C. Beijering-Beck).
Het hof merkt als belanghebbende aan:
[mentor] h.o.d.n. [naam] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de (voormalig) mentor.
Deze zaak gaat over:
[echtgenote van de man] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956, overleden op 22 oktober 2024,
hierna te noemen: echtgenote van de man of betrokkene.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, van 5 juli 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 oktober 2024, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
het verzoek van [stichting] alsnog af te wijzen;
te bepalen dat [stichting] de door de mentor in rekening gebrachte kosten tussen 15 juli 2024 en het einde van het mentorschap dient te voldoen aan betrokkene;
[stichting] te veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties.
2.2.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de advocaat van de man het gedeelte van het verzoek zoals hiervoor onder 2.1. onder 2. vermeld ingetrokken.
2.3.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 21 november 2024, heeft [stichting] verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel zijn verzoeken af te wijzen en voormelde beschikking in stand te laten. [stichting] verzoekt de man te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 februari 2025. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. Dieleman;
  • namens [stichting] , [specialist] (specialist ouderengeneeskundige) en [locatiemanager] (locatiemanager), bijgestaan door mr. Gijssel.
2.5.
De (voormalig) mentor heeft zich afgemeld voor de mondelinge behandeling.
2.6.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 29 februari 2024 en de aantekeningen van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op
16 mei 2024;
  • de brief van de mentor van 27 januari 2025;
  • de brief van mr. Dieleman van 29 januari 2025.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Bij beschikking van 17 maart 2011 heeft de kantonrechter van de (toenmalige) rechtbank Middelburg de echtgenote van de man als gevolg van haar geestelijke toestand onder curatele gesteld, met benoeming van de man tot curator. De echtgenote van de man verbleef op de
psychogeriatrische afdeling van [stichting] .
3.2.
[stichting] diende op 18 januari 2024 een verzoek in bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant om de man te ontslaan als curator en een opvolgend curator te benoemen.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kantonrechter van de rechtbank de ondercuratelestelling van de betrokkene opgeheven met ingang van 15 juli 2024. Met ingang van diezelfde datum is een mentorschap ingesteld, met benoeming van [mentor] h.o.d.n. [naam] tot mentor.
3.4.
De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De echtgenote van de man (betrokkene) is op 22 oktober 2024 overleden.
De standpunten
3.6.
De man voert – samengevat – het volgende aan. De man heeft nog steeds belang bij het hoger beroep, ondanks dat het mentorschap door het overlijden van betrokkene is geëindigd. De man vraagt een rechtmatigheidsoordeel. De man overweegt een klachtenprocedure tegen [stichting] ; daarvoor is van belang dat de bestreden beschikking van tafel gaat. Ook heeft de man een financieel belang. De kosten van de mentor zijn voldaan uit de huwelijksgemeenschap. Hij wil de mogelijkheid van een schadeclaim onderzoeken in verband met onrechtmatig handelen door [stichting] .
3.7.
[stichting] voert – samengevat – het volgende aan. Het belang van de man om een oordeel te verkrijgen over de juistheid van de bestreden beschikking is onvoldoende rechtvaardiging voor het doorzetten van zijn hoger beroep. [stichting] wijst in dit verband op de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 september 2020 met kenmerk ECLI:NL:GHARL:2020:7165. De man stelt daarnaast een financieel belang te hebben, maar dit belang is door hem onvoldoende onderbouwd. [stichting] wijst er tot slot op dat de kantonrechter in de bestreden beschikking geen oordeel geeft over het handelen van [stichting] of van de man als curator. De kantonrechter wijst geen schuldigen aan, maar stelt enkel vast dat er een impasse is ontstaan die in het belang van betrokkene moet worden doorbroken.
3.8.
De mentor voert in de brief van 27 januari 2025 – samengevat – het volgende aan. Het mentorschap is goed verlopen. De mentor heeft een constructieve samenwerking ervaren met zowel de man als met [stichting] . Er zijn geen bijzonderheden te melden. Het mentorschap is geëindigd toen de betrokkene overleed.
3.9.
Het hof overweegt als volgt.
3.9.1.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de advocaat van de man een deel van het verzoek in hoger beroep ingetrokken, namelijk het verzoek te bepalen dat [stichting] de door de mentor in rekening gebrachte kosten tussen 15 juli 2024 en het einde van het mentorschap dient te voldoen aan betrokkene. Het hof maakt hieruit op dat de gronden van dit verzoek niet worden gehandhaafd. Dit brengt mee dat de man niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in dit verzoek in hoger beroep.
3.9.2.
In artikel 1:462 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat het mentorschap onder meer eindigt door de dood van de betrokkene. De betrokkene is op 22 oktober 2024 overleden. Nu het mentorschap door het overlijden van betrokkene van rechtswege is geëindigd, doet de vraag zich voor welk belang de man nog heeft bij beoordeling van zijn hoger beroep. Op grond van artikel 3:303 BW dient er een voldoende concreet belang te zijn bij de beoordeling in hoger beroep van de bestreden beschikking. Het belang moet voldoende zijn om de rechtsvordering die wordt ingesteld te rechtvaardigen. Het hof overweegt dat de man dit belang onvoldoende concreet heeft gemaakt en onderbouwd. De blote stelling van de man dat hij een financieel belang heeft en de mogelijkheid van een schadeclaim jegens [stichting] wil onderzoeken, is niet toereikend, evenals zijn stelling dat hij een klachtenprocedure overweegt tegen [stichting] . Daar komt bij dat een rechtmatigheidsoordeel over de bestreden beschikking, waarin de kantonrechter heeft overwogen dat de verhouding tussen de man en [stichting] ernstig is verstoord en in het belang van betrokkene de impasse moet worden doorbroken, geen relevantie heeft voor de door de man te maken afweging rondom een klachtenprocedure of schadeclaim. In die beschikking wordt immers door de kantonrechter niet geoordeeld over de vraag wie waar schuld aan heeft.
3.9.3.
Het hof zal de man dan ook niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek in hoger beroep.
3.10.
Gelet op de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in het verzoek in hoger beroep;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. Goes, E.M.C. Dumoulin en K.A. Boshouwers en is in het openbaar uitgesproken op 3 april 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.