ECLI:NL:GHARL:2020:7165

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 september 2020
Publicatiedatum
14 september 2020
Zaaknummer
200.262.606/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het belang bij hoger beroep inzake mentorschap en ondercuratelestelling na overlijden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtsvordering van de dochter van een overleden vader, die tegen het uitgestelde mentorschap was ingesteld. De dochter, die in hoger beroep ging, stelde dat er onvoldoende belang was om de rechtsvordering te rechtvaardigen, nu haar vader inmiddels was overleden. Het hof oordeelde dat het mentorschap van rechtswege was geëindigd door de dood van de vader, en dat de dochter geen voldoende concreet belang had bij de beoordeling van haar hoger beroep. De dochter had aangevoerd dat zij wilde dat het hof zou toetsen of het mentorschap en de ondercuratelestelling op goede gronden waren ingesteld, maar het hof oordeelde dat dit belang onvoldoende was om de rechtsvordering te rechtvaardigen. De dochter werd daarom niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.262.606/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 7734958)
beschikking van 8 september 2020
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de dochter,
advocaat: voorheen: mr. J.D. Nijenhuis te Leeuwarden, vervolgens: mr. M.G. Doornbos te Assen, thans: mr. A. Stoel te Dronten,
en
Stichting Regiecentrum Bescherming en Veiligheid, afdeling Veilig Thuis,
kantoorhoudende te Leeuwarden,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: Veilig Thuis.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
(de erfgenamen van) [erflater],
verder te noemen: betrokkene / de vader,
advocaat: voorheen: mr. D. van der Wal te Drachten, vervolgens: mr. M.G. Doornbos te Assen, thans: mr. A. Stoel te Dronten,
Als informant is aangemerkt:
[B] , vennoot van [C] V.O.F.,
kantoorhoudende te [D] ,
verder ook te noemen: [C] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 8 mei 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 5 juli 2019;
- het verweerschrift van Veilig Thuis met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Nijenhuis van 10 september 2019 met productie(s);
- een faxbericht van mr. Doornbos van 15 november 2019 met productie(s);
- een brief van mr. Doornbos van 13 december 2019 met productie(s);
- een faxbericht van mr. Doornbos van 27 maart 2020 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Doornbos van 9 april 2020;
- een brief van [C] van 3 juni 2020;
- een brief van mr. Doornbos van 26 juni 2020;
- een faxbericht van de dochter van 15 juli 2020;
- een faxbericht van de dochter van 20 juli 2020;
- een journaalbericht van mr. Stoel van 20 augustus 2020;
- een journaalbericht van mr. Stoel van 21 augustus 2020 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Stoel van 28 augustus 2020 met productie(s).
2.2
De op 10 april 2020 geplande mondelinge behandeling in deze zaak en in de zaken met zaaknummer 200.264.014/01, 200.270.151/01 en 200.270.153/01 heeft in verband met (het beleid ten aanzien van) het coronavirus geen doorgang kunnen vinden. De vervolgens op 9 juli 2020 geplande mondelinge behandeling in al deze zaken heeft geen doorgang kunnen vinden omdat mr. Doornbos (de toenmalige advocaat van de dochter) zich de dag ervoor, op 8 juli 2020, heeft onttrokken. Het hof heeft bij brief van 14 juli 2020 aan de dochter bericht, voor zover hier van belang, dat de mondelinge behandeling zal plaatsvinden op 1 september 2020 en dat tijdens deze mondelinge behandeling enkel de ontvankelijkheidsvragen met betrekking tot de vier beroepschriften worden behandeld. Het hof heeft daarbij verwezen naar enkele brieven die sinds december 2019 door het hof zijn verstuurd met betrekking tot de vier beroepschriften. Verder heeft het hof in diezelfde brief aan de dochter medegedeeld dat met de ruime termijn waarop de nieuwe mondelinge behandeling is gepland, rekening is gehouden met het feit dat de dochter te kennen heeft gegeven een andere advocaat te willen benaderen.
2.3
De dochter heeft bij faxbericht van 15 juli 2020 gereageerd op voornoemde brief van het hof van 14 juli 2020. Naar aanleiding van dit faxbericht heeft het hof bij brief van 16 juli 2020 onder meer aan de dochter medegedeeld dat de dochter er goed aan doet om zich zo spoedig mogelijk te wenden tot een nieuwe advocaat en dat dit belangrijk is omdat haar nieuwe advocaat de zitting die door het hof is bepaald op 1 september 2020 moet voorbereiden.
2.4
Bij journaalbericht van 20 augustus 2020 heeft mr. Stoel zich in alle vier de zaken gesteld als advocaat van de dochter. Bij daaropvolgend journaalbericht, eveneens van 20 augustus 2020, heeft mr. Stoel verzocht de op 1 september 2020 geplande mondelinge behandeling aan te houden. Het hof heeft bij brief van 24 augustus 2020 aan mr. Stoel bericht dat er, gelet op de inhoud van de brieven van 14 en 16 juli 2020, geen aanhouding zal worden verleend en dat het hof het belangrijk acht dat op korte termijn duidelijkheid komt over de ontvankelijkheidsvragen. Het hof heeft mr. Stoel daarop de gelegenheid geboden om schriftelijk zijn visie over de ontvankelijkheid van alle zaken bij het hof in te dienen, waarna het hof zonder nadere mondelinge behandeling zou beslissen over de ontvankelijkheid van alle vier de zaken. Bij journaalbericht van 28 augustus 2020 heeft mr. Stoel aan het hof bericht dat de dochter wenst de mondelinge behandeling van 1 september 2020 doorgang te laten vinden en dat zij ter zitting zal verschijnen zonder haar advocaat.
2.5
De mondelinge behandeling heeft vervolgens op 1 september 2020 plaatsgevonden. De dochter is verschenen. Namens Veilig Thuis zijn verschenen [E] en [F] . Namens [C] is [B] verschenen, alsmede een kantoorgenoot, [G] . Ter zitting heeft de dochter mede het woord gevoerd aan de hand van een door haar overgelegde pleitnota.
2.6
Heden wordt door het hof in alle vier de zaken een afzonderlijke beschikking gegeven.

3.De feiten

3.1
De vader (betrokkene) is geboren [in] 1937 en overleden [in] 2019.
3.2
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 1 mei 2019, heeft Veilig Thuis een verzoek ingediend tot ondercuratelestelling van de vader.
3.3
Bij de bestreden beschikking van 8 mei 2019 is, voor zover hier van belang, de beslissing op het verzoek tot ondercuratelestelling aangehouden. Verder heeft de kantonrechter een mentorschap ingesteld over de vader wegens zijn lichamelijke of geestelijke toestand voor de duur van zes maanden. De kantonrechter heeft [B] , vennoot van [C] V.O.F., tot mentor benoemd.

4.De omvang van het geschil

4.1
De dochter is met ongenummerde grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking van 8 mei 2019. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek tot ondercuratelestelling alsnog af te wijzen en (voor zover nodig) tevens (zo begrijpt het hof) het verzoek tot instelling van een mentorschap af te wijzen.
4.2
Veilig Thuis voert verweer en verzoekt het hof de dochter niet-ontvankelijk te verklaren in het door haar ingestelde hoger beroep, dan wel haar verzoeken in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof stelt vast dat het beroepschrift tijdig is ingediend en dat uit het beroepschrift voldoende kan worden afgeleid op welke gronden de dochter de bestreden beschikking onjuist acht.
5.2
Naar het oordeel van het hof heeft de dochter geen belang meer bij behandeling van haar hoger beroep. Bij beschikking van 13 augustus 2019 is betrokkene onder curatele gesteld en op 9 oktober 2019 is betrokkene overleden. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:462 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) eindigt het mentorschap door de dood of ondercuratelestelling van de betrokkene. Het bij de bestreden beschikking ingestelde mentorschap is derhalve inmiddels reeds geëindigd.
5.3
Nu het mentorschap van rechtswege is geëindigd, doet zich de vraag voor welk belang de dochter nog heeft bij beoordeling van haar hoger beroep. Ingevolge het bepaalde in artikel 3:303 BW dient de dochter een voldoende concreet belang te hebben bij de beoordeling in hoger beroep van de bestreden beschikking. Het belang moet voldoende zijn om de rechtsvordering die wordt ingesteld te rechtvaardigen. De dochter heeft in de stukken en ter zitting aangevoerd dat, naar het hof begrijpt, haar belang is gelegen in haar wens dat het hof toetst of het mentorschap (en de ondercuratelestelling) ten aanzien van haar vader op goede gronden is ingesteld en of de informatie ter onderbouwing van het verzoek tot het instellen van de beschermingsmaatregel voldoende en correct was. De dochter heeft ter zitting verklaard dat haar belang niet is gelegen in mogelijke financiële schade.
5.4
Naar het oordeel van het hof is het door de dochter gestelde belang bij de beoordeling van de bestreden beschikking in hoger beroep, onvoldoende om de rechtsvordering die wordt ingesteld te rechtvaardigen. Gezien het feit dat de vader inmiddels is overleden, vormt het door de dochter gewenste oordeel over de vraag of de gronden voor een mentorschap dan wel ondercuratelestelling ten tijde van het nemen van de beslissing aanwezig en voldoende onderbouwd waren, daarvoor onvoldoende rechtvaardiging.
5.5
Het hof is dan ook van oordeel dat de dochter geen belang meer heeft bij haar verzoek en dat zij om die reden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het door haar ingestelde hoger beroep.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof als volgt beslissen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de dochter niet-ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.W. Beversluis, G.M. van der Meer en J.G. Knot, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 8 september 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.