ECLI:NL:GHSHE:2025:856

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
200.344.841_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring voor recht dat huwelijk in Nederland niet wordt erkend

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de erkenning van een huwelijk tussen een vrouw en een man, beiden met de Iraakse nationaliteit. Het huwelijk werd op 3 mei 2015 in Duitsland Islamitisch voltrokken, maar is nooit door een bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand geregistreerd. De vrouw, die in hoger beroep ging, verzocht het hof om te verklaren dat het huwelijk in Nederland niet erkend kan worden en om de registratie in de Basisregistratie Personen (BRP) te verwijderen. De rechtbank Oost-Brabant had eerder het verzoek tot echtscheiding van de man en de vrouw niet-ontvankelijk verklaard, omdat het huwelijk in Nederland niet rechtsgeldig was. Het hof bevestigde deze beslissing en oordeelde dat het huwelijk niet erkend kan worden, omdat het niet voldoet aan de eisen van het Duitse recht. De vrouw had ook verzocht om de echtscheiding uit te spreken, maar het hof oordeelde dat dit verzoek niet meer aan de orde was, gezien de toewijzing van het primaire verzoek. Het hof heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 27 maart 2025
Zaaknummer: 200.344.841/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/392860 / FA RK 23-1917
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. U. Ögüt,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] , Duitsland,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man
,
zonder advocaat.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1.
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 mei 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 augustus 2024, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking te vernietigen, voor zover het betreft rechtsoverwegingen 4.1.4. tot en met 4.1.7. en 5.1., waarbij de rechtbank het verzoek tot echtscheiding van de man en de vrouw niet-ontvankelijk heeft verklaard en opnieuw rechtdoende:
  • primair, tussen partijen, gehuwd op 24 oktober 2018 , de echtscheiding uit te spreken;
  • subsidiair voor recht te verklaren dat er geen sprake is van een rechtsgeldig huwelijk en – zo is aangevuld bij het begeleidend schrijven bij het V6-formulier van 10 december 2024 – de ambtenaar van de burgerlijke stand te gelasten het huwelijk uit de Basisregistratie Personen te verwijderen.
2.1.1.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw haar verzoeken nader toegelicht. Het hof begrijpt dat de vrouw het hof primair verzoekt om de bestreden beschikking te bekrachtigen maar (aanvullend) te verklaren voor recht dat het tussen partijen in Duitsland op 3 mei 2015 gesloten huwelijk in Nederland niet kan worden erkend en te gelasten dat de registratie van het huwelijk van partijen uit de Basisregistratie Personen (de BRP) wordt verwijderd (en subsidiair tussen partijen, gehuwd op 24 oktober 2018 , de echtscheiding uit te spreken).
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 december 2024. Bij die gelegenheid is de vrouw gehoord, bijgestaan door mr. Ögüt.
2.3.1.
De man is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
Na de mondelinge behandeling is de oproep van de man, die naar het bij het hof bekende adres is verzonden, retour gekomen. Het hof heeft daarop per e-mail contact opgenomen met de man. In die correspondentie heeft de man zijn adres gegeven. Naar dat adres is destijds ook de oproep verzonden. Het hof stelt derhalve vast dat de man op de juiste wijze is opgeroepen door het hof.
Gezien het voorgaande, en omdat de man in de correspondentie met het hof ook niet om een nadere mondelinge behandeling heeft gevraagd, heeft het hof geen aanleiding gezien om een nadere mondelinge behandeling te gelasten.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
De man en de vrouw hebben beiden de Iraakse nationaliteit.
3.2.
In april 2015 zijn de man en de vrouw afgereisd naar Duitsland en hebben zij daar asiel aangevraagd.
3.3.
De man en de vrouw zijn op 3 mei 2015 te [plaats] , Duitsland, Islamitisch gehuwd.
Hiervan zijn geen stukken overgelegd.
3.4.
Het minderjarige kind van partijen is [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] , Duitsland, hierna te noemen: [minderjarige] .
3.5.
Op 5 november 2017 is de vrouw met [minderjarige] vertrokken naar Griekenland. Vanuit
daar is de vrouw met [minderjarige] op 8 november 2017 doorgereisd naar Turkije. De vrouw en
[minderjarige] hebben vervolgens van 17 augustus 2018 tot 21 november 2019 in Irak gewoond.
3.6.
Het Islamitische huwelijk van partijen is bij uitspraak van 24 oktober 2018 van The Supreme Judicial Council, , Baghdad, Irak, tussen partijen rechtsgeldig verklaard.
Hierbij is ook het juridisch vaderschap van de man ten opzichte van [minderjarige] vastgesteld.
3.7.
Op 22 november 2019 is de vrouw met [minderjarige] terug naar Turkije gereisd en zij zijn daar gebleven tot 30 januari 2020. Op 31 januari 2020 is de vrouw met [minderjarige] naar Griekenland vertrokken, waar de vrouw tot 2 juni 2021 heeft verbleven. [minderjarige] verbleef vanaf maart 2021 alleen bij zijn vader in Duitsland. Rond 2 juni 2021 is de vrouw ook naar Duitsland gekomen en zij is begin juli 2021 met [minderjarige] naar Nederland gereisd.
3.8.
Bij verzoekschrift van 8 mei 2023 heeft de vrouw onder meer verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken.
De man heeft zich ter zake dat verzoek gerefereerd en bij wijze van zelfstandig verzoek eveneens verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken.
3.9.
Bij de bestreden beschikking van 16 mei 2024 heeft de rechtbank Oost-Brabant, voor zover thans van belang, partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek om de echtscheiding tussen partijen uit te spreken.
De rechtbank heeft daartoe, zakelijk weergegeven, overwogen dat het huwelijk in Nederland niet kan worden erkend en daarom ook niet in Nederland kan worden ontbonden.
3.10.
De vrouw kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.11.
De vrouw voert - kort samengevat - het volgende aan.
De vrouw verzoekt het hof primair om een verklaring voor recht dat het tussen partijen gesloten huwelijk niet in Nederland kan worden erkend en te gelasten dat de registratie van dat huwelijk in de BRP wordt geschrapt. In de BRP staat opgenomen dat de vrouw gehuwd is, omdat de vrouw bij aankomst in Nederland heeft aangegeven dat er sprake is van een rechtsgeldig huwelijk. Het is voor de vrouw erg bezwarend om in de situatie te verkeren dat zij in het BRP geregistreerd staat als gehuwd, terwijl de Nederlandse rechter het huwelijk niet rechtsgeldig acht.
Subsidiair verzoekt de vrouw het huwelijk tussen partijen rechtsgeldig te verklaren en de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. De vrouw heeft gemotiveerd uiteengezet dat partijen in 2015 in Berlijn een huwelijkscontract hebben gesloten, dat tot stand is gekomen door aanbod en aanvaarding in aanwezigheid van twee getuigen. Naar Iraaks recht komt op die manier een rechtsgeldig huwelijk tot stand. Partijen hebben op 24 oktober 2018 de huwelijksvoltrekking bij The Supreme Judicial Council in Baghdad, Irak, geregistreerd, waarna diezelfde rechtbank een huwelijksakte heeft afgegeven. Aan alle voorwaarden is voldaan om te spreken van een Irakees huwelijk op grond van de Law of Personal Status no. 188 uit 1959 van Irak.
3.12.
De man is in de procedure in hoger beroep niet verschenen en hij heeft derhalve geen verweer gevoerd tegen de verzoeken van de vrouw in hoger beroep.
De overwegingen van het hof
3.13.
Het hof overweegt het volgende.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.13.1.
Omdat de vrouw haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft, komt de Nederlandse rechter met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding en de daarmee samenhangende verzoeken, op grond van artikel 3 aanhef, sub a onder v Brussel II-ter rechtsmacht toe.
3.13.2.
Geen grieven zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat Nederlands recht van toepassing is. Ook het hof zal daarom uitgaan van toepasselijkheid van Nederlands recht (vgl. HR 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:200).
Inhoudelijke beoordeling
3.13.3.
Zoals hiervoor overwogen verzoekt de vrouw thans primair een verklaring voor recht dat het huwelijk tussen partijen in Nederland niet wordt erkend.
Een huwelijk wordt in Nederland erkend als het huwelijk ingevolge het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond rechtsgeldig is, of nadien rechtsgeldig is geworden (art. 10:31 lid 1 BW).
Als een huwelijksverklaring is afgegeven door een bevoegde autoriteit, wordt op grond van artikel 10:31 lid 4 BW een huwelijk vermoed rechtsgeldig te zijn, behoudens tegenbewijs.
Op grond van artikel 10:33 BW zijn voormelde regels van toepassing ongeacht of over de erkenning van de rechtsgeldigheid van een huwelijk als hoofdvraag, dan wel als voorvraag in verband met een andere vraag wordt beslist.
Waar is het huwelijk voltrokken?
3.13.4.
Het hof is van oordeel dat de huwelijksceremonie op 3 mei 2015 in Duitsland, ten overstaan van een geestelijke en in het bijzijn van twee getuigen, moet worden gekwalificeerd als de huwelijksvoltrekking.
Uit de beslissing van The Supreme Judicial Council in Bagdad, Irak (verder: de Iraakse rechtbank) van 24 oktober 2018 blijkt dat het huwelijkscontract uit 2015 kennelijk als rechtsgeldig is beoordeeld. In de beslissing van 24 oktober 2018 is te lezen dat er geen bezwaren zijn om de echtheid van het huwelijk vast te stellen, welk huwelijk buiten de rechtbank om is voltrokken op 3 mei 2015 in Berlijn. Vervolgens heeft de Iraakse rechter ook een huwelijksakte afgegeven.
In de beslissing van 24 oktober 2018 is tevens de familierechtelijke betrekking tussen de man en [minderjarige] vastgesteld. De verwantschap van de man is daarbij afgeleid uit het feit dat het kind geboren is na de huwelijksvoltrekking van 2015, derhalve staande het huwelijk, en dat het dus waarschijnlijk is dat het kind geboren is uit de consummatie van het huwelijk.
3.13.5.
Nu de huwelijksvoltrekking in Duitsland heeft plaatsgevonden dient te worden beoordeeld of ingevolge het Duitse recht het huwelijk tussen partijen rechtsgeldig is, of nadien rechtsgeldig is geworden.
Rechtsgeldigheid van het huwelijk
3.13.6.
Voor de voltrekking van een (rechtsgeldig) huwelijk in Duitsland is vereist dat een bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand het huwelijk voltrekt, overeenkomstig artikel § 1310 van het Bürgerliches Gesetzbuch (BGB).
Uit de stukken en tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen op 3 mei 2015 Islamitisch zijn gehuwd en dat dit huwelijk is voltrokken ten overstaan van een imam, en dus niet door een daartoe bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand. Dit huwelijk is daarom niet rechtsgeldig naar Duits recht.
3.13.7.
De zinsnede 'of nadien rechtsgeldig is geworden' is ontleend aan artikel 9 (https://www.inview.nl/openCitation/ida9de1e5244620a0d7588fb815110296f) Haags Huwelijksverdrag 1978. Dat artikel bepaalt expliciet dat het erom gaat dat het in het buitenland gesloten huwelijk volgens
het recht van de staat van voltrekkinglater rechtsgeldig wordt.
Anders dan de vrouw betoogt is het in Duitsland voltrokken huwelijk nadien niet rechtsgeldig geworden door de registratie daarvan bij de beslissing van de Iraakse rechtbank van 24 oktober 2018 . Het hof is van oordeel dat de rechtbank in de bestreden beschikking terecht heeft overwogen dat – kort gezegd – de erkenning of registratie van een huwelijk in een ander land dan het land van de huwelijksvoltrekking, niet de conclusie rechtvaardigt dat het huwelijk ook naar Duits recht rechtsgeldig tot stand is gekomen.
De beslissing van de Iraakse rechtbank van 24 oktober 2018 is dan ook géén huwelijksverklaring als bedoeld in 10:31 lid 4 BW. Een dergelijke verklaring moet immers zijn afgegeven door een bevoegde autoriteit en dat is de autoriteit in de staat van waar de huwelijksvoltrekking heeft plaatsgevonden, te weten, in het onderhavige geval, Duitsland.
Het hof volgt evenmin het standpunt van de man in eerste aanleg, dat uit de beslissing van de rechtbank Den Haag van 14 maart 2023 inzake de procedure Internationale Kinderontvoering volgt dat het huwelijk van partijen is erkend. Evenals de rechtbank, welke overwegingen het hof na eigen beoordeling overneemt, blijkt uit deze beschikking van de rechtbank Den Haag niet dat er sprake is van een naar Duits recht rechtsgeldig voltrokken huwelijk dat in Nederland wordt erkend. De rechtbank heeft slechts vastgesteld dat, kort gezegd, ingevolge de legalisatie van het huwelijk van partijen in Irak en de daaruit voortvloeiende verwantschap tussen de man en [minderjarige] , zoals is vastgelegd in de beschikking van de Iraakse rechtbank van 24 oktober 2018
,naar Iraaks recht beoordeeld diende te worden of de man mede met het ouderlijk gezag over [minderjarige] is belast. De rechtbank Den Haag heeft zich derhalve enkel uitgelaten over de erkenning van de onder het recht van Irak van rechtswege bestaande gezagsverhouding tussen vader en kind.
3.14.8.
Op grond van al het voorgaande concludeert het hof dat het tussen partijen op 3 mei 2015 in Duitsland voltrokken huwelijk in Nederland niet kan worden erkend, nu dat huwelijk ingevolge het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond niet rechtsgeldig is, en nadien ook niet rechtsgeldig is geworden.
Verklaring voor recht
3.14.9.
De vrouw heeft het hof verzocht om een verklaring voor recht dat het huwelijk in Nederland niet kan worden erkend, omdat zij als gehuwde staat geregistreerd in de registers van de overheid en het haar niet gelukt is om deze registratie aan te passen.
Het hof is van oordeel dat de vrouw voldoende belang heeft bij haar verzoek en zal het primaire verzoek van de vrouw in zoverre toewijzen.
Aanpassing BRP
3.14.10.
Het hof wijst het verzoek van de vrouw om te gelasten dat de registratie van het huwelijk van partijen uit de Basisregistratie Personen (de BRP) wordt verwijderd af. Het hof heeft geen wettelijke bevoegdheid om een ambtenaar te bevelen de registratie van een persoon in de BRP aan te passen. Ter zake van een juiste vermelding van de gegevens van de vrouw in de BRP wijst het hof de vrouw op artikel 2.58 Wet BRP, waarin aan burgers de mogelijkheid tot rectificatie van gegevens in de BRP wordt gegeven. De vrouw dient daartoe een verzoek in te dienen bij het college van burgemeester en wethouders van haar gemeente. Bij afwijzing is de bestuursrechtelijke procedure van de Algemene Wet Bestuursrecht van toepassing. Het hof gaat ervan uit dat deze uitspraak een dergelijk verzoek van de vrouw aan het college van burgemeester en wethouders genoegzaam ondersteunt.
Echtscheidingsverzoek
3.14.11.
Aan het (thans) subsidiaire verzoek tot echtscheiding komt het hof, gezien de toewijzing van het primair verzochte niet meer toe.
3.15.
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing van het hof.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 mei 2024 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, derhalve voor zover het de beslissing op het echtscheidingsverzoek betreft;
verklaart voor recht dat het Islamitisch huwelijk tussen partijen, voltrokken op 3 mei 2015 te Berlijn, Duitsland, en geregistreerd in Irak op 24 oktober 2018 , in Nederland niet wordt erkend;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, E.M.C. Dumoulin en A.J.F. Manders en is op 27 maart 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.