ECLI:NL:GHSHE:2025:847

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
200.344.234_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gewijzigde zorgregeling en het halen en brengen van een minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin een gewijzigde zorgregeling voor hun minderjarige kind is vastgesteld. De moeder is het niet eens met de beslissing van de rechtbank die bepaalt dat het hoofdverblijf van de minderjarige bij de vader zal zijn en dat de moeder een groter aandeel in het halen en brengen van het kind moet nemen. De moeder heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij een groter aandeel in het vervoer moet hebben, omdat zij recentelijk is verhuisd en de vader in het verleden ook het kind heeft opgehaald. De vader heeft in zijn verweerschrift gesteld dat de moeder te voortvarend heeft gehandeld door te verhuizen zonder overleg, wat negatieve gevolgen heeft voor de minderjarige. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de verhuizing van de moeder en de impact daarvan op de zorgregeling. Het hof concludeert dat de moeder een groter aandeel in het halen en brengen van de minderjarige moet hebben, gezien de gewijzigde omstandigheden. De grieven van de moeder worden afgewezen en de beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 27 maart 2025
Zaaknummer: 200.344.234/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/327299 FA RK 24-477
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Kandemir,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. E.W.J.M. van Bree.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort:
De moeder is het niet eens met de gewijzigde zorgregeling die de rechtbank heeft vastgesteld, althans voor zover het betreft het brengen en halen van de minderjarige
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2015 (hierna: [minderjarige] ).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg (zittingsplaats Roermond) van 26 april 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 juli 2024, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de zorgregeling en opnieuw doende te bepalen dat het halen en brengen van het kind wordt gedeeld, in die zin dat de moeder het kind bij de vader ophaalt in [plaats] in het kader van de zorgregeling (weekendregeling en vakantieregeling) en dat de vader het kind weer bij de moeder ophaalt in [plaats] .
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 24 september 2024, heeft de vader verzocht de bestreden beschikking te bevestigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 februari 2025. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Kandemir;
  • de vader, bijgestaan door mr. Van Bree;
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de e-mail van de advocaat van de moeder d.d. 5 februari 2025 met als bijlagen de uit het procesdossier eerste aanleg ontbrekende stukken (verzoekschrift eerste aanleg, echtscheidingsbeschikking en ouderschapsplan);
- brief met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 5 februari 2025;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 18 maart 2024.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Partijen zijn op 20 maart 2012 met elkaar gehuwd in [plaats] . Tijdens het huwelijk is [minderjarige] geboren. De vader, de moeder en [minderjarige] hebben allen de Nederlandse nationaliteit.
Bij beschikking van 5 augustus 2020 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 7 september 2020 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. In deze beschikking is bepaald dat het door partijen in 2020 ondertekende echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan zijn aangehecht en deel uitmaken van de beschikking. In het ouderschapsplan is bepaald dat [minderjarige] zijn hoofdverblijf heeft bij de moeder en is een zorgregeling vastgesteld tussen de vader en [minderjarige] .
3.2
De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank – naar het hof begrijpt – gewijzigd de echtscheidingsbeschikking en het daarin opgenomen ouderschapsplan en bepaald dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader zal zijn.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang,
– naar het hof begrijpt – gewijzigd de echtscheidingsbeschikking en het daarin opgenomen ouderschapsplan en een (gewijzigde) zorgregeling vastgesteld, als volgt:
- week 1: [minderjarige] blijft van zaterdag na voetbal tot zondagavond bij de moeder, waarbij de moeder [minderjarige] na het voetballen ophaalt en hem op zondagavond om 19.00 uur bij de vader terugbrengt. Indien [minderjarige] op zaterdag niet hoeft te voetballen, haalt de moeder hem op vrijdag na school op;
- week 2: [minderjarige] blijft van vrijdag na school tot zondagavond bij de moeder, waarbij de moeder [minderjarige] ophaalt. Op zondagavond vindt de wisseling plaats om 18.00 bij een restaurant in de buurt van [plaats] , tenzij partijen in onderling overleg een andere wisselplaats overeenkomen;
- week 3: [minderjarige] blijft van zaterdag na voetbal tot zondagavond bij de moeder, waarbij de moeder [minderjarige] na het voetballen ophaalt en hem op zondagavond 19.00 uur bij de vader terugbrengt. Indien [minderjarige] op zaterdag niet hoeft te voetballen, haalt de moeder hem op vrijdag na school op;
- week 4: [minderjarige] is bij de vader.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen, althans voor zover het betreft het brengen en halen van [minderjarige] en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.6.
De moeder is niet aanwezig geweest bij de mondelinge behandeling in eerste aanleg. Zij heeft desgevraagd verklaard dat hetgeen zij in het beroepschrift heeft aangevoerd met betrekking tot de substantiëringsplicht en artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ter informatie aan het hof heeft aangedragen. De moeder verbindt hieraan geen juridische consequentie.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, verder - samengevat - het volgende aan. De moeder is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de moeder een groter aandeel dient te nemen in het halen en brengen van [minderjarige] omdat het haar keuze is geweest zo ver weg te gaan wonen. De moeder wil dat het brengen en halen van [minderjarige] tussen de vader en de moeder wordt gedeeld. Dat is ook in het belang van [minderjarige] en rechtvaardig. Ze wil [minderjarige] bij de vader ophalen en wil dat de vader [minderjarige] weer bij haar ophaalt.
De moeder is het niet eens met de stelling van de vader dat de moeder abrupt naar [plaats] is verhuisd, dat hij veel concessies heeft gedaan, dat het voor hem onmogelijk is om het kind op te halen in [plaats] en dat hij zijn werkrooster heeft moeten aanpassen. De moeder wordt ten onrechte door de vader in een kwaad daglicht gezet doordat hij het doet voorkomen dat de moeder ondoordacht naar [plaats] is vertrokken, zonder de belangen van [minderjarige] voor ogen te hebben. Daarvan is uitdrukkelijk geen sprake. De moeder heeft haar de relatie met haar huidige partner aan de vader kenbaar gemaakt en aangegeven dat ze het liefst wilde dat [minderjarige] met haar zou meeverhuizen. De moeder heeft met veel pijn in haar hart geaccepteerd dat [minderjarige] voortaan zijn hoofdverblijf heeft bij de vader. Volgens Islamitisch recht heeft de vader het recht de zorg voor een kind op zich te nemen als het kind ouder is dan 7 jaar. De moeder wordt door de vader gediskwalificeerd.
De vader heeft [minderjarige] van oktober 2023 tot en april 2024 opgehaald in [plaats] . Dat het voor de vader niet mogelijk zou zijn om [minderjarige] ook in de toekomst op te halen bij de moeder is dus niet juist. Aangezien de moeder binnenkort naar [plaats] verhuist, zal de reisafstand alleen maar korter worden.
De rechtbank had het verzoek van de vader niet moeten toewijzen.
3.7.
De vader voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan. De moeder heeft in augustus 2023 haar huidige partner ontmoet, is op 18 november 2023 met hem getrouwd en in december 2023 naar [plaats] verhuisd, zonder dat er overeenstemming was tussen de vader en de moeder over de gevolgen van de verhuizing voor de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] . De vader is van mening dat de moeder te voortvarend heeft gehandeld, zeker gelet op de vergaande gevolgen van haar handelen voor [minderjarige] . De moeder had ook andere keuzes kunnen maken met minder verstrekkende gevolgen voor [minderjarige] . De vader heeft geen toestemming aan de moeder gegeven om met [minderjarige] te verhuizen omdat de vader van mening is dat het in het belang van [minderjarige] is dat hij in zijn eigen omgeving kan opgroeien. De vader heeft slechts drie weken vóór de verhuizing van de moeder de mededeling ontvangen dat zij zou gaan verhuizen. Hierdoor heeft de vader maar heel kort de tijd gehad om zijn dagelijks leven aan te passen op een fulltime verblijf van [minderjarige] bij hem. In het belang van [minderjarige] is de vader verhuisd van [plaats] naar [plaats] . De vader werkt als ZZP-er en moet nu meer reizen. Dit betekent een verlies aan effectieve werktijd. De moeder heeft geen enkel oog voor het effect van haar keuze op het leven van de vader en [minderjarige] . De vader vindt het redelijk dat de moeder, wiens keuze het was om te verhuizen, een groter aandeel in het vervoer heeft. Doordat de moeder weigerde een groter aandeel in het vervoer voor haar rekening te nemen, zag de vader zich voor een voldongen feit staan en heeft hij, ter voorkoming van discussies, tot aan de uitspraak van de rechtbank de helft van het halen en brengen voor zijn rekening genomen.
De vader is van mening dat de rechtbank een terechte beslissing heeft genomen door de moeder een groter aandeel in het brengen en halen van [minderjarige] voor haar rekening te laten nemen.
De vader merkt ten overvloede op, omdat hij zich realiseert dat dit bij het hof niet aan de orde is, dat hij zich zorgen maakt om de (geestelijke) gezondheid van [minderjarige] en dat hij hulp voor hem wil inschakelen maar dat de moeder hieraan haar toestemming onthoudt.
3.8.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende geadviseerd. Het dagelijks leven van [minderjarige] is fors veranderd doordat hij ineens bij de vader is gaan wonen in plaats van bij de moeder. Dat is vrij snel gegaan en het is duidelijk dat [minderjarige] ergens mee worstelt. Het idee is dat wanneer de ene ouder het kind naar de andere ouder brengt er sprake is van emotionele toestemming voor een kind om bij de andere ouder te mogen verblijven. Dit moet echter wel praktisch haalbaar zijn. Het lukt de ouders van [minderjarige] niet om daarover in overleg te treden. Het is fijn dat de moeder nu iets dichterbij gaat wonen. Door deze gang van zaken kan de raad zich echter voorstellen dat het zwaartepunt van het halen en brengen bij de moeder komt te liggen. Het advies van de raad aan de ouders is om zich tot hulpverlening te wenden en allebei wat water bij de wijn te doen. Er is veel gebeurd tussen deze ouders maar zij hebben ook nog een lange weg te gaan met elkaar als ouders van [minderjarige] .
De motivering van de beslissing
3.9.
Het hof overweegt als volgt.
3.10.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een eerdere beslissing dienaangaande alsmede een door de ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.11.
Tussen de ouders is alleen in geschil hetgeen de rechtbank heeft bepaald over het halen en brengen van [minderjarige] in het kader van de zorgregeling.
3.12.
Hoewel het uitgangspunt is dat de beide ouders het brengen en halen ieder bij helfte voor hun rekening nemen, is het hof met de rechtbank en de raad van oordeel dat in dit geval sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat het gerechtvaardigd is om hiervan af te wijken, in die zin dat er een groter aandeel in het vervoer bij de moeder ligt. Het hof zal dat hierna uitleggen.
3.13.
Vaststaat dat de moeder is verhuisd van [plaats] naar [plaats] . De vader heeft toen de dagelijkse zorg voor [minderjarige] van de moeder overgenomen. Feit is dan ook dat door de verhuizing van de moeder de reisafstand tussen partijen groter is geworden en dat met name het leven van [minderjarige] door de verhuizing van de moeder een forse wending heeft gekregen.
De vader heeft zorgtaken op zich genomen die hij voorheen niet had en hij heeft zijn werkzaamheden hierop moeten afstemmen. Verder is hij voor [minderjarige] verhuisd van [plaats] naar [plaats] , waar [minderjarige] steeds heeft gewoond. De vader heeft ervoor gezorgd dat [minderjarige] in zijn vertrouwde omgeving kan opgroeien. [minderjarige] gaat nog steeds naar school, voetbal en moskeelessen in Weert . De vader heeft ervoor gezorgd dat hierin geen verandering is gekomen. De keuzes die de vader heeft gemaakt, zijn in het belang van [minderjarige] .
Al deze omstandigheden samen maken het redelijk dat de moeder een groter aandeel heeft in het halen en brengen van [minderjarige] dan de vader.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep aangekondigd dat zij binnenkort weer zal verhuizen, en wel naar [plaats] . Hoewel het voor beide partijen en voor [minderjarige] prettig is dat de moeder weer wat dichterbij komt wonen, leidt dit niet tot een ander oordeel.
3.14.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verwezen naar een uitspraak van dit hof van 29 februari 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:638, waarin een partij ook was verhuisd en desondanks het vervoer in het kader van de zorgregeling bij helfte werd verdeeld.
Het hof merkt hierover het volgende op. De omstandigheden in de thans voorliggende kwestie zijn anders dan die in de casus waarop voormelde uitspraak betrekking heeft. Het verschil is met name gelegen in het feit dat in dit geval, anders dan in de door de moeder aangehaalde uitspraak, door de verhuizing van de moeder het hoofdverblijf van [minderjarige] is gewijzigd, de vader daardoor meer zorgtaken heeft gekregen en in het belang van [minderjarige] is verhuisd naar de voormalige woonplaats van de moeder zodat de opvoedomgeving van [minderjarige] zo veel mogelijk gelijk is gebleven. Het beroep van de moeder op de betreffende uitspraak slaagt dus niet.
3.15.
Op grond van het voorgaande falen de grieven van de moeder. Het hof zal het verzoek van de moeder afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.
Proceskosten
3.16.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 26 april 2024;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, A.M. Bossink en M.E.M. Beijersbergen en is op 27 maart 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.