ECLI:NL:GHSHE:2024:638

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
200.329.151_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag en zorgregeling tussen ouders van minderjarige

In deze zaak gaat het om de vraag of de ouders gezamenlijk gezag kunnen uitoefenen over hun minderjarige kind, geboren in 2018. De moeder is in hoger beroep gegaan tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin werd bepaald dat de ouders gezamenlijk het gezag over hun kind uitoefenen. De moeder is van mening dat de communicatie tussen de ouders gebrekkig is en dat dit een onaanvaardbaar risico met zich meebrengt voor de minderjarige. De vader daarentegen stelt dat hij betrokken wil zijn bij de opvoeding en dat de communicatie tussen hen verbeterd is. De rechtbank had eerder bepaald dat de vader en de minderjarige elkaar regelmatig kunnen zien, met een regeling voor het halen en brengen van het kind. Het hof heeft de zaak op 29 februari 2024 behandeld en is van oordeel dat er geen onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders. Het hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank en stelt dat beide ouders verantwoordelijk zijn voor het halen en brengen van de minderjarige. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 29 februari 2024
Zaaknummer: 200.329.151/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/367599 / FA RK 20-129
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats moeder] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Czarnota,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats vader] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. J.P.M. Castelein.
Deze zaak gaat over de minderjarige:
-
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2018, hierna te noemen: [minderjarige] .
Als informant merkt het hof aan:
Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [woonplaats moeder] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.
De zaak in het kort:
De moeder is het niet eens met de beslissing van de rechtbank waarin is bepaald dat de ouders voortaan gezamenlijk het gezag uitoefenen over [minderjarige] . Ook het halen en brengen van [minderjarige] in het kader van de zorgregeling is een geschilpunt tussen de ouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda , van 5 april 2023, verbeterd bij beschikking van 20 april 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen bij de griffie van het hof op 3 juli 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft:
  • de beslissing om partijen te belasten met het gezamenlijk ouderlijk gezag over de minderjarige en opnieuw rechtdoende primair het verzoek van de vader af te wijzen, subsidiair de beslissing over het gezag aan te houden in afwachting van het hulpverleningstraject om vervolgens het verzoek van de vader af te wijzen dan wel te bepalen dat er sprake zal zijn van een uitgekleed gezag zoals is opgenomen in het hoger beroepschrift;
  • de beslissing over het halen en brengen waarbij de moeder [minderjarige] naar de vader brengt en de vader [minderjarige] weer terugbrengt naar de moeder en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de vader [minderjarige] bij de moeder ophaalt en op zondag weer bij de moeder terugbrengt.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen bij de griffie van het hof op 6 september 2023, heeft de vader verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep althans haar beroep af te wijzen, met veroordeling van de moeder in de kosten van deze procedure.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 januari 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Czarnota;
-de vader, bijgestaan door mr. Castelein;
-de raad via een telefonische verbinding, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 8 maart 2023;
  • het V6-formulier van mr. Czarnota van 20 juli 2023 met producties 1 t/m 9;
  • het V6-formulier van mr. Czarnota van 31 juli 2023 met producties 10 en 11;
  • het V6-formulier van mr. Czarnota van 8 januari 2024 met producties 12 en 13;
  • de brief van de GI van 15 januari 2024.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie van partijen is de minderjarige [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder oefende van rechtswege het gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
De kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft [minderjarige] op 14 juli 2021 onder toezicht gesteld. Bij beschikking van 11 juli 2023 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling voor het laatst verlengd tot 14 januari 2024.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank bepaald dat partijen voortaan gezamenlijk het gezag uitoefenen over [minderjarige] . Ook heeft de rechtbank bepaald dat de vader en [minderjarige] , totdat de vader een andere woning heeft betrokken waar [minderjarige] een eigen kamer heeft, gerechtigd zijn tot omgang met elkaar als volgt: de vader haalt [minderjarige] op vrijdag om 8.00 uur op bij de moeder en brengt [minderjarige] voor 19.00 terug bij de moeder, [minderjarige] heeft dan bij de vader gegeten. De rechtbank heeft verder bepaald dat de vader en [minderjarige] , nadat de vader de nieuwe woning heeft betrokken waar [minderjarige] een eigen kamer heeft, gerechtigd zijn tot omgang met elkaar als volgt: van zaterdag 09.00 uur tot zondag 18.00 uur, waarbij de moeder [minderjarige] naar de vader brengt en de vader [minderjarige] weer terugbrengt naar de moeder. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan. Het traject bij [hulpverlening] is inmiddels afgerond en was gericht op het opstellen van een ouderschapsplan en het uitbreiden van de contactregeling met de vader. Er is niet gewerkt aan het verbeteren van de communicatie. Nog steeds is sprake van een gebrekkige communicatie tussen de ouders en dit maakt volgens de moeder de uitoefening van het gezamenlijk gezag onmogelijk. Zij is van mening dat er een onaanvaardbaar risico is dat [minderjarige] klem of verloren raakt tussen de ouders. Ondanks dat het goed gaat met [minderjarige] en een verbetering in zijn ontwikkeling zichtbaar is, blijft hij een kwetsbare jongen die meer zorg nodig dan een gemiddeld kind. De moeder begrijpt niet waarom de vader mede het gezag wil uitoefenen over [minderjarige] . De vader reageert niet of nauwelijks op haar e-mails en de moeder ziet niet in hoe zij in de toekomst kunnen overleggen als er beslissingen moeten worden genomen met betrekking tot [minderjarige] . Er is geen sprake van misbruik van het gezag door de vader en de moeder ondervindt geen problemen bij het verkrijgen van zijn benodigde handtekening, maar hij geeft verder geen invulling aan zijn gezag. Hij komt naar de gesprekken met de hulpverlening, maar vraagt tussentijds geen informatie over [minderjarige] op. Indien het hof oordeelt dat het gezamenlijk gezag in stand moet blijven, dan stelt de moeder dat er sprake moet zijn van uitgekleed gezag. Zij is ermee bekend dat deze vorm geen basis heeft in de wet, maar het zou wel passend zijn voor onderhavige situatie.
Voor wat betreft het halen en brengen van [minderjarige] , voert de moeder aan dat de vader degene is die na de breuk van partijen ervoor koos om verder weg te gaan wonen. Het brengen van [minderjarige] naar de vader betekent voor de moeder een te grote belasting financieel en qua tijd. [minderjarige] gaat graag naar de vader en het is dan ook niet nodig dat de moeder hem naar de vader brengt in het kader van de emotionele toestemming. Ook neemt de vader al geruime tijd het halen en brengen voor zijn rekening en omdat [minderjarige] is gebaat bij structuur en eenduidigheid moet hierin geen verandering worden aangebracht.
3.6.
De vader voert - samengevat - het volgende aan. In het onlangs afgeronde hulptraject hebben partijen stappen gezet richting een ouderschapsplan, maar ook in de communicatie en verslaglegging naar elkaar toe. De ouders communiceren per e-mail. Dat gaat goed, maar de vader erkent dat verdere verbetering geen kwaad kan. Beide partijen hebben een andere stijl en manier van communiceren. Ook gaat de vader anders om met informatie over [minderjarige] , maar dat betekent niet dat hij niet geïnteresseerd is en daarom geen gezag zou moeten hebben. De vader wil graag betrokken zijn bij en meebeslissen over zijn zoon. Hij is door het gezamenlijk gezag niet langer afhankelijk van informatie van de moeder, maar hij heeft inzage in de stukken van onder meer het medisch kinderdagverblijf en heeft veel nieuwe informatie verkregen over de ontwikkeling van [minderjarige] . Het is voor de vader dan ook eenvoudiger geworden om zijn contact met [minderjarige] af te stemmen op hetgeen zijn zoon nodig heeft. De vader verzet zich tegen het verzoek van de moeder om te bepalen dat er sprake is van uitgekleed gezag.
Voor wat betreft het halen en brengen voert de vader aan dat de moeder de beschikking van de rechtbank naast zich neerlegt en [minderjarige] niet naar de vader brengt. Dat de vader al jaren het halen en brengen voor zijn rekening neemt, is geen argument om hem hier ook in de toekomst aan te houden. Beide partijen werken zodat een verdeling van de reistijd gerechtvaardigd is. Door [minderjarige] naar de vader te brengen geeft de moeder indirect bij [minderjarige] aan dat hij zijn vader mag bezoeken en dit is in het belang van [minderjarige] .
3.7.
De raad adviseert het hof de beslissing van de rechtbank over het gezamenlijk gezag in stand te laten. Het uitgangspunt is gezamenlijk gezag en de raad ziet, net als de GI in de brief van 15 januari 2024, geen redenen om hiervan af te wijken, ondanks dat de communicatie tussen de ouders een punt van zorg is. Partijen kijken hier allebei anders tegenaan en zullen zich moeten blijven inzetten voor een verbetering van hun communicatie als ouders. Voor wat betreft het halen en brengen adviseert de raad eveneens de beslissing van de rechtbank in stand te laten. Het is in het belang van [minderjarige] dat het vervoer evenredig wordt verdeeld. Door [minderjarige] naar de vader te brengen geeft de moeder hem emotionele toestemming om naar de vader te gaan.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
Gezag
3.8.1.
Uit artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank kan verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Uit het tweede lid van voornoemd artikel volgt dat indien dit verzoek ertoe strekt de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten en de andere ouder met dit gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.8.2.
Het hof is, evenals de rechtbank en op de dezelfde gronden als de rechtbank die het hof na eigen onderzoek en afweging overneemt en tot de zijne maakt, van oordeel dat niet gebleken is dat er bij gezamenlijk gezag een onaanvaardbaar risico is dat [minderjarige] klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of dat afwijzing van het verzoek om gezamenlijk gezag anderszins in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is. Het hof voegt hier aan toe dat ondanks dat de ouders ieder een eigen visie hebben op het verloop van hun onderlinge communicatie, zij in staat zijn gebleken om op enigerlei wijze te communiceren over [minderjarige] , bijvoorbeeld per e-mail. Ook erkent de moeder dat zij geen belemmeringen ervaart van het gezamenlijk gezag; tot op heden heeft dit niet voor problemen heeft gezorgd bij het verlenen van toestemming of het ondertekenen van formulieren. Het hof onderschrijft het standpunt van de raad dat de ouders zich moeten blijven inzetten voor (het verbeteren van) de onderlinge communicatie.
Vervoer
3.8.3.
Tussen partijen is de regeling voor het halen en brengen van [minderjarige] in het kader van de contactregeling met de vader in geschil.
3.8.4.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en weging overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de moeder de helft van het vervoer in het kader van de contactregeling op zich moet nemen. Het uitgangspunt is dat beide ouders het halen en brengen ieder bij helfte voor hun rekening nemen. In de bezwaren die de moeder hiertegen heeft aangevoerd ziet het hof onvoldoende reden om hiervan af te wijken. Het vervoer houdt voor beide ouders een financiële belasting in en ook een belasting qua tijd. Het is in het belang van [minderjarige] dat het vervoer evenredig wordt verdeeld en de moeder hierin een aandeel heeft. Zij toont hiermee aan [minderjarige] haar emotionele toestemming om tijd door te brengen met de vader.
Conclusie
3.8.5.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
3.9.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een affectieve relatie met elkaar hebben gehad.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda , van 5 april 2023, verbeterd bij beschikking van 20 april 2023;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.C. van den Boogaard, E.P. de Beij en E.M.D.M. van der Linden en is op 29 februari 2024 uitgesproken in het openbaar door mr. E.P. de Beij in tegenwoordigheid van de griffier.