ECLI:NL:GHSHE:2025:7

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 januari 2025
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
200.336.932_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake voorschot dwangsom in kort geding tussen Coöperatie Medisch Specialistisch Bedrijf - Amphia U.A. en [geïntimeerde]

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Coöperatie Medisch Specialistisch Bedrijf - Amphia U.A. (hierna: MSB-A) tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft een verzoek van [geïntimeerde] om inzage in bepaalde bescheiden, waar MSB-A niet aan heeft voldaan binnen de gestelde termijn van veertien dagen. Het gerechtshof 's-Hertogenbosch had eerder bepaald dat MSB-A binnen deze termijn inzage moest geven in vier specifieke documenten, met de mogelijkheid tot het opleggen van een dwangsom van € 5.000,00 per dag bij niet-nakoming, tot een maximum van € 200.000,00. MSB-A heeft echter pas op 8 januari 2024 aan deze verplichting voldaan, wat leidde tot een geschil over de verbeurde dwangsommen. De kantonrechter had MSB-A veroordeeld tot betaling van een voorschot van € 40.000,00 op de verbeurde dwangsommen, maar [geïntimeerde] vorderde in hoger beroep een hoger bedrag. Het hof oordeelde dat MSB-A de dwangsombepaling had overtreden en dat de dwangsommen vanaf 29 september 2023 waren verbeurd. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter gedeeltelijk vernietigd en MSB-A veroordeeld tot betaling van een aanvullend bedrag van € 160.000,00 aan [geïntimeerde].

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.336.932/01
arrest van 7 januari 2025
in de zaak van
Coöperatie Medisch Specialistisch Bedrijf - Amphia U.A.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als MSB-A,
advocaat: mr. J.L.G.M. Verwiel te Breda,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. D.M.S. van der Wulp te 's-Hertogenbosch,
op het bij exploot van dagvaarding van 15 januari 2024 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 19 december 2023, door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen MSB-A als gedaagde en [geïntimeerde] als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 10773554 \ VV EXPL 23-100)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties, genummerd 1 tot en met 4;
  • de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep en akte wijziging van eis;
  • de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep tevens antwoordakte wijziging van eis;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 13 november 2024, waarbij partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd.
Door de advocaat van [geïntimeerde] is een nog niet eerder in het geding gebrachte productie gehecht aan de spreekaantekeningen. Het hof is, na door MSB-A gemaakt bezwaar, van oordeel dat die productie buiten beschouwing moet worden gelaten gelet op de aard en omvang en het feit dat de advocaat deze productie niet vooraf heeft kunnen bespreken met zijn cliënte. De productie maakt daarom geen onderdeel uit van de processtukken.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.
Bij beschikking van 14 september 2023, hersteld bij beschikking van
21 september 2023, heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch MSB-A een gebod opgelegd om binnen veertien dagen na dagtekening aan (de advocaat van) [geïntimeerde] inzage te geven in dan wel afschrift te geven van de – desgewenst conform de Anonimiseringsrichtlijnen geanonimiseerde – volgende vier bescheiden:
I. De uitkomst van de enquête die in april en mei 2019 onder de arts-assistenten is gehouden;
II. De melding van de opleider Interne Geneeskunde van 8 oktober 2019 over het onveilige leer- en leefklimaat voor de arts-assistenten;
III. De brief die door de arts-assistenten nar de Raad van Bestuur is gestuurd over het gedrag van [persoon A] ;
IV. De verslagen van de gesprekken/interviews van de internisten/oncologen in de periode van 17 september 2020 tot en met 9 oktober 2020 van de onderzoekscommissie van MSB-A;
Verder is MSB-A veroordeeld om aan [geïntimeerde] een dwangsom te betalen van € 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet voldoet aan de haar bij de beschikking gegeven veroordeling om [geïntimeerde] inzage te geven dan wel afschrift te geven van de – desgewenst conform de Anonimiseringsrichtlijnen geanonimiseerde – vier voornoemde bescheiden, zulks tot een maximum van € 200.000,00 is bereikt. Voorts is bepaald dat aan [geïntimeerde] op grond van artikel 28 Rv een geheimhoudingsverplichting wordt opgelegd ten aanzien van de vier bescheiden behoudens voor zover het gerechtelijke procedures betreft tegen MSB-A, Amphia en [persoon A] .
3.1.2.
In een e-mailbericht van 26 september 2023 van MSB-A aan [geïntimeerde] is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
“Ik neem aan dat u inmiddels kennis heeft genomen van de beschikking van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch d.d. 14 september 2023. (…)
Cliënte (MSB-A) is door de rechter geboden om binnen veertien dagen na dagtekening van de beschikking aan [geïntimeerde] inzage te geven, dan wel afschrift van een
viertal bescheiden. Die bescheiden zijn in de beschikking genoemd. (…)
Cliënte zal de beslissing van het Hof nakomen. Dit betekent niet dat cliënte zich kan
vinden in de uitslag van de procedure en de daarbij gegeven overwegingen. Cliënte
behoudt zich in dat kader alle rechten voor. Het is goed vast te stellen dat de rechter de
toewijzing van het verzoek voorzien heeft van een aantal nadrukkelijke waarborgen (de
anonimisering/de strikte geheimhouding).
Cliënte kiest ervoor om inzage te geven in de vier bescheiden (inzien ter kennisneming).
Die bescheiden liggen ter inzage voor uw cliënte op het kantoor van MSB-A. Vanzelfsprekend wordt met uw cliënte graag afgestemd over de datum en het tijdstip van
inzage. Ook verneemt mijn cliënte graag hoe lang de inzage zal duren in de visie van uw
cliënte en of uw cliënte zich daarbij wil laten bijstaan. Bij gelegenheid van de inzage is
een vertegenwoordiger namens MSB-A aanwezig.
Voor wat betreft mijn cliënte kan in de inzage plaatsvinden op donderdagmiddag
28 september aanstaande. (…)”
3.1.3.
In een e-mailbericht van 26 september 2023 van [geïntimeerde] aan MSB-A is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
“Uw e-mail van zojuist heb ik in goede orde ontvangen. (…)
Kunt u toelichten waarom uw cliënt geen afschrift verstrekt van de toegewezen
stukken? Dat lijkt me wel zo praktisch. Het bespaart alle partijen een hoop tijd,
kosten en moeite.
Als er geen afschrift wordt verstrekt, dan kom ik aanstaande donderdag namens
cliënte, vergezeld door de deurwaarder, langs zodat de deurwaarder een proces-verbaal van constatering kan opmaken in verband met de te verbeuren dwangsommen (en ter voorkoming van een nieuw executiegeschil). Graag komen wij om
12
uur langs. Wij gaan uiterlijk om 17.00 uur weg.
Volledigheidshalve verneem ik graag nog van u hoeveel pagina's ter inzage klaar
liggen. De tijdsduur zal immers ook afhangen van het aantal pagina’s. (…)”
3.1.4.
In een e-mailbericht van 27 september 2023 van MSB-A aan [geïntimeerde] is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
“(…) U zult begrijpen dat mijn cliënte met mij tot een afweging is gekomen. Direct aansluitend heb ik u geïnformeerd. Dit alles binnen de termijn van veertien dagen. Binnen die termijn wordt ook voldaan aan de beschikking. Indien u daar eerder duidelijkheid over had willen hebben had u ook zelf contact kunnen zoeken. Waar het natuurlijk om gaat is het antwoord op de vraag of mijn cliënte de
verplichtingen op basis van de beschikking wil nakomen. Zij heeft duidelijk aangegeven dat zij daartoe bereid is. Vervolgens is het van belang dat binnen de termijn de mogelijkheid wordt geboden tot inzage. Dit is gebeurd. Indien de geplande datum niet past kunnen we vanzelfsprekend kijken naar een andere datum.
Begrijp ik uit uw eerdere reactie dat uw cliënte niet aanwezig zal zijn bij de inzage?
U heeft aangegeven dat er een deurwaarder aanwezig zal zijn die een proces-verbaal van constatering zal opmaken. Ik wil u verzoeken mij aan te geven van welke stukken de
deurwaarder kennis wil nemen voor het opmaken van zijn proces-verbaal van constatering. Ik weet niet welke opdracht u c.q. uw cliënte aan de deurwaarder heeft gegeven.
Ik denk dat het redelijk is dat de deurwaarder de vier bescheiden die het Hof heeft
genoemd kan zien voor wat betreft de aanhef. Voorts kan hij kennis nemen van de omvang van die bescheiden, dus het aantal pagina's. Het is niet de bedoeling dat de deurwaarder de stukken inhoudelijk tot zich kan nemen. Zulks zou in strijd zijn met de vertrouwelijkheidsverplichting die door het Hof is opgelegd. (…)
Daar waar u inhoudelijk kennis neemt van de stukken is dat vanzelfsprekend mogelijk. Het Hof heeft aan u geen vertrouwelijkheidsverplichting opgelegd. Ik ontvang graag van u de bevestiging dat u de vertrouwelijkheid die aan uw cliënte is opgelegd ook zelf volledig zult respecteren. (…)
U heeft nog gevraagd hoeveel pagina's ter inzage klaar liggen. Het gaat om de verklaringen en een aantal brieven/mails. In totaal gaat het (voor zover ik dat nu kan beoordelen) om 37 pagina's. (…)”
3.1.5.
In een e-mailbericht van 27 september 2023 van [geïntimeerde] aan MSB-A is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
“(…) Cliënte kan morgenmiddag helaas niet aanwezig zijn. Tijdens de inzage zal ik haar zodoende bellen om de inhoud van de stukken te bepreken. De inhoud van de stukken wordt zodoende hardop besproken. Dat betekent dat de deurwaarder daar dus ook kennis van krijgt. Op grond van de wet heeft de deurwaarder een geheimhoudingsverplichting. Daarmee wordt de geheimhoudingsverplichting die door het hof is opgelegd aan cliënte gewaarborgd. Ook de deurwaarder zal - net als ondergetekende - de inhoud van de stukken niet met derden delen.
De deurwaarder zal bovendien moeten controleren of de bescheiden die door het hof zijn genoemd in het dictum ook daadwerkelijk ter inzage zijn gelegd én volledig zijn. Als de deurwaarder uitsluitend de aanhef kan zien (bedoelt u daarmee de titel van het betreffende stuk zoals vermeld in het dictum?) en het aantal pagina's, dan kan de deurwaarder dus niet constateren of de stukken volledig zijn (wat weer wel van belang is voor de opgelegde dwangsom en een mogelijk executiegeschil).
Op basis van de geheimhoudingsverplichting van de deurwaarder en het feit dat ik bevestig dat ook ik de inhoud van de stukken niet met derden zal delen (logischerwijs behoudens de informatie die de deurwaarder hoort en ziet tijdens de inzage), ga ik er zodoende van uit dat de aanwezigheid van de deurwaarder geen probleem is. Bovendien is er een vertegenwoordiger van uw cliënt aanwezig.
Wie is overigens die vertegenwoordiger?
Laat u mij weten waar wij ons om 12.00 uur kunnen melden? En wie bij de afspraak
aanwezig is?
Tot slot ontvang ik graag nog een antwoord op de vraag waarom de stukken niet per afschrift naar cliënte worden gestuurd. Zoals eerder aangegeven bespaart dat alle partijen een hoop tijd, kosten en moeite. (…)”
3.1.6.
In een e-mailbericht van 28 september 2023 van MSB-A aan [geïntimeerde] is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
“(…)
(…) Ik begrijp dat u komt samen met een deurwaarder. Vanuit het MSB-A bestuur zal ook een vertegenwoordiger aanwezig zijn. Voorts zal een secretarieel medewerker aanwezig zijn.
U kunt zich om 12.00 uur melden bij de ontvangstbalie beneden in de hal. Ik zal u daar
komen ophalen.
U vraagt waarom de stukken niet in afschrift aan uw cliënte worden toegestuurd. In de beschikking is aangegeven dat er sprake moet zijn van inzage dan wel afgifte. Cliënte heeft gekozen voor inzage. Bij het verstrekken van afschriften is er een groter risico op verspreiding en/of openbaarmaking, bewust of onbewust.
(…)
U verwijst naar de geheimhoudingsverplichting van de deurwaarder. Ik kan u daarin niet volgen. De deurwaarder is op verzoek van uw cliënte aanwezig. De deurwaarder acteert daar dus niet als openbaar ambtenaar. In feite is er geen verplichting voor mijn cliënte om de deurwaarder toe te laten. Ook is niet duidelijk op welk wetsartikel de geheimhoudingsverplichting van de deurwaarder gebaseerd is bij het opmaken van een proces-verbaal van constatering. Ik lees nu dat de inhoud van de stukken hardop wordt besproken en dat de deurwaarder daar bij is. Daar maakt cliënte nadrukkelijk bezwaar tegen. Indien dat het geval is zal de deurwaarder niet worden toegelaten. Ik
heb aangegeven welke informatie de deurwaarder ter beschikking krijgt. Daarmede kan hij vaststellen of er voldaan is aan de beschikking van het Hof. Het gaat om een drietal bescheiden (I-III) en zes verslagen (IV). Er is geen reden waarom de deurwaarder kennis zou moeten nemen van de inhoud van de stukken/verklaringen. Ook is er geen reden waarom de deurwaarder daar via u mondeling kennis van zou kunnen of moeten nemen. Cliënte houdt zich dus aan het voorstel, zoals dat gedaan is ten aanzien van de constatering die de deurwaarder kan doen. Daarbij hoor ik van u graag voorafgaand aan de bijeenkomst schriftelijk waarop de geheimhoudingsplicht van de deurwaarder gebaseerd is. Mocht dat voor cliënte niet afdoende zijn dan zal de deurwaarder een afzonderlijke geheimhoudingsverklaring moeten afleggen voorafgaand aan het inzagemoment.
U geeft aan dat uw cliënte niet aanwezig zal zijn. U geeft aan dat u haar zal bellen om de inhoud van de stukken te bespreken. Daartoe wordt aan u niet de mogelijkheid geboden tijdens de inzage. Het is uiteindelijk niet verifieerbaar met wie u belt, of indien dat zou vaststaan uw cliënte alleen is en of er geen opnames worden gemaakt van dat contact. Tijdens de inzage kunnen geen foto's of opnames worden gemaakt.
(…)”
3.1.7.
In een emailbericht van 28 september 2023 van [geïntimeerde] aan MSB-A is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
“(…) Uw e-mail van zojuist heb ik in goede orde ontvangen en met verbazing gelezen. Het inzagerecht van cliënte wordt door uw cliënt dusdanig beperkt dat dit strijd oplevert met de ratio van de beschikking van het hof. Dat betekent dat de afspraak van vanmiddag niet door zal gaan.
Op een later moment kom ik nog uitgebreider op uw schrijven terug, zo ook op de
vervolgstappen.
De deurwaarder komt vandaag langs om de beschikking te betekenen. (…)”
3.1.8.
Op 28 september 2023 heeft de deurwaarder op verzoek van [geïntimeerde] aan MSB-A betekend de grosse van de beschikking van 14 september 2023 en de herstelbeschikking van 21 september 2023 en bevel gedaan om, samengevat, inzage te geven dan wel afschrift te geven van de bescheiden zoals genoemd in de beschikking van 14 september 2023 op straffe van een dwangsom.
3.1.9.
In een e-mailbericht van 28 september 2023 van MSB-A aan [geïntimeerde] is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
“(…) Cliënte kan uw afzegging op het laatste moment niet plaatsen. In dat kader het navolgende.
1. Het is volledig voor de hand liggend dat partijen afstemmen omtrent het inzagemoment en de wijze waarop de inzage zal plaatsvinden. Die afstemming heeft plaatsgevonden en in dat kader zijn geen onredelijke voorwaarden gesteld en is al helemaal niet gehandeld in strijd met de beschikking van het Hof. Uw cliënte heeft ervoor gekozen om zelf niet aanwezig te zijn. Uw cliënte heeft er voorts voor gekozen om een deurwaarder aanwezig te laten zijn. Ook heeft uw cliënte er voor gekozen om u ten tijde van de inzage te laten communiceren over de inhoud van de stukken. Door het Hof zijn waarborgen benoemd en dat brengt met zich mee dat partijen omtrent die waarborgen (privacy/vertrouwelijkheid) dienen af te stemmen. (…) Cliënte heeft, (…), gekozen voor inzage om een kans op schending van de geheimhouding zo klein mogelijk te maken.
2. (…) Uw cliënte laat het bij een eenzijdige en rauwelijkse afzegging. Voor de duidelijkheid, mijn cliënte heeft in de afgelopen dagen de bescheiden geanonimiseerd en voorts voor een dagdeel tijd en ruimte ingeregeld (inclusief begeleiding) voor het inzagemoment.
3. (…)
4. Tenslotte, cliënte blijft bereid om de inzage in de bescheiden te verstrekken. (…)”
3.1.10.
In een e-mailbericht van 28 september 2023 van [geïntimeerde] aan MSB-A is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
“(…)Feiten over gang van zaken
26 september eind van de middag

Op 26 september eind van de middag - twee dagen voor het aflopen van de termijn van veertien dagen - stuurt u een e-mail dat uw cliënte de beschikking wil nakomen middels het verlenen van inzage (ter kennisneming) in de stukken die door het hof in het dictum van de beschikking staan beschreven. De enige optie die voor inzage wordt gegeven is
28 september in de middag. Randvoorwaarden (los van de aanwezigheid van één persoon namens uw cliënte) worden in uw e-mail met beschreven. U vraagt naar de tijdsduur die benodigd is voor de inzage.

Omdat cliënte een korte vakantie heeft - wat an sich niet relevant is en om die reden niet is vermeld - en zodoende niet aanwezig kan zijn bij de inzage heb ik met cliënte besproken dat ik zonder haar naar het inzagemoment ga. In het kader van de te verbeuren dwangsommen, heb ik voorgesteld een deurwaarder mee te nemen voor een proces-verbaal van constatering. (…)
27 september begin van de middag

U laat weten dat u mijn e-mail heeft ontvangen en in overleg treedt met uw cliënte. (…)
27 september eind van de middag
(…)
Ik bevestig u dat cliënte inderdaad niet aanwezig is. Ook bevestig ik dat niet alleen ik geheimhouding betracht ten aanzien van de inhoud van de stukken, maar de deurwaarder ook. De deurwaarder heeft namelijk ook een geheimhoudingsverplichting. De informatie die in de stukken staat beschreven zal dus niet worden gedeeld met derden. De geheimhouding wordt zodoende voldoende gewaarborgd. De deurwaarder is aanwezig om een proces-verbaal van constatering op te maken. (...) Ook licht ik toe dat ik cliënte zal bellen om de inhoud van de stukken te bespreken. (…)
28 september begin van de ochtend
  • Ik ontvang van u een e-mail waarin u plotseling afwijkt van hetgeen in de eerdere e-mails is beschreven. Er zal niet één persoon namens MSB-A aanwezig zijn, maar drie personen. U geeft aan dat de deurwaarder de aanhef van de stukken en het aantal pagina's mag zien. Meer niet. Daar is volgens u geen reden voor. Ik mag cliënte - om wie deze procedure draait - niet bellen. Ik mag geen foto s maken. Er mogen geen geluidsopnames worden gemaakt. (…)
  • Omdat er tal van nieuwe randvoorwaarden worden geschetst kort voor het inzagemoment, die bestaan uit forse beperkingen ten aanzien van het inzagerecht, laat ik u weten dat de afspraak niet door kan gaan. U verzocht mij immers ruim voor het inzagemoment een reactie te geven. Ik laat u weten dat de deurwaarder langskomt om de beschikking te betekenen.
Uw e-mail van vandaag 11:38 uur
Ten aanzien van uw e-mail van 11:38 uur, waarin u aangeeft dat uw cliënte niet kan
plaatsen dat de afspraak wordt afgezegd, het volgende.
(…) Uw cliënte verbindt namelijk allerlei voorwaarden aan het inzagerecht van cliënte, terwijl het hof geen voorwaarden beschrijft. Met andere woorden: er is sprake van onvoorwaardelijke inzage óf afschrift.
De beperkende voorwaarden worden door uw cliënte nog geen drie uur vóór het inzagemoment
gedold. Ter voorkoming van misverstanden zal ik de (nieuwe) voorwaarden
volledigheidshalve opsommen:
(…)
Ook mag de deurwaarder niet constateren of de inzage juist is uitgevoerd. Althans de
deurwaarder mag alleen de A4 zien die u mij heeft toegestuurd. U zult begrijpen dat op basis van één A4 met titels en het aantal pagina's een deurwaarder nog niet kan vaststellen of voldaan is aan de inzageverplichting. De stukken kunnen immers incompleet zijn. Als daarover een discussie ontstaat, wat leidt tot een executiegeschil, is een proces-verbaal van constatering voor beide partijen een belangrijk bewijsmiddel. De deurwaarder is overigens op grond van art. 5 Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders verplicht tot geheimhouding.
Cliënte kan zich absoluut niet vinden in de beperkende voorwaarden die uw cliënte haar oplegt. (…)
U kunt weliswaar herhalen dat uw cliënte heeft aangegeven de beschikking na te willen komen, maar uit de hiervoor geschetste gedragingen blijkt het tegendeel. Nu de deurwaarder bovendien niet heeft mogen constateren dat alle stukken daadwerkelijk ter inzage gereed lagen, stelt cliënte zich op het standpunt dat de dwangsommen verbeuren. Het betekenen van de beschikking is daarvoor nodig. Ik verwijs u naar art. 611a lid 3 Rv.
(…)”
3.1.11.
In een emailbericht van 3 oktober 2023 van MSB-A aan [geïntimeerde] is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
“(…) Uiteindelijk heeft de inzage (nog) niet plaatsgevonden. Daartoe is wel de gelegenheid geboden.
1. De inzage in bescheiden
U heeft aangegeven dat de inzage zou worden voorzien van te veel beperkingen: daardoor zou het inzagerecht worden gefrustreerd. Cliënte betwist dit.
i.
i) De vertrouwelijkheid is relevant. Dat blijkt ook uit het arrest van het Hof. Er is aan
u gevraagd om de vertrouwelijkheid bij inzage van de stukken te bevestigen. U heeft
dat gedaan. Er is aan de deurwaarder gevraagd de vertrouwelijkheid ten aanzien van
de stukken te bevestigen. De deurwaarder heeft dat niet gedaan. De algemene geheimhoudingsplicht in de gedragsregels is in dat kader niet afdoende. Deze biedt ook ruimte voor afwijkingen. Indien de deurwaarder hetzelfde bevestigt als u dat heeft gedaan ligt er geen enkel probleem voor en kan de deurwaarder kennis nemen van de stukken (met
beperking die in dat kader is aangegeven, zie hierna iv).
ii) Er is aangegeven dat u geen foto's mag maken van de stukken bij gelegenheid van de inzage . Dat ligt voor de hand. Middels een foto maakt u een afschrift. Er is niet voor
gekozen om afschriften te verstrekken. Daartoe is cliënte ook niet verplicht.
iii) Er is aangegeven dat daar waar u de inzage verricht en uw cliënte op afstand zit u geen telefonisch overleg met uw cliënte mag plegen ten aanzien van de inhoud van de stukken. Uit uw berichten kwam naar voren dat u de stukken ook wil voorlezen. Dit is niet de bedoeling. Met inzage wordt bedoeld dat ter plaatse kennis wordt genomen van de stukken. Niet dat ter plaatse ten tijde van de inzage met derden over de stukken wordt gecommuniceerd. Er is aangegeven dat niet duidelijk is of u dan het gesprek heeft met uw cliënte, dat niet duidelijk is of uw cliënte alleen is en dat ook niet duidelijk is of er een opname wordt gemaakt van dat gesprek. Die zorgen zijn door u ook niet weggenomen.
iv) Er is aangegeven dat de deurwaarder een proces-verbaal van constatering kan opstellen. Het is daarvoor niet nodig dat de deurwaarder alle stukken inhoudelijk doorneemt. U stelt dat de deurwaarder een en ander op volledigheid zou moeten controleren. De deurwaarder kan dat niet. De deurwaarder weet immers niet op basis waarvan hij zulks zou kunnen toetsen. Waar het om gaat is dat de deurwaarder kan vaststellen op basis van de kop dat er drie separate bescheiden zijn en zes gespreksverslagen (zie het aan u toegezonden overzicht). Die stukken krijgt u vervolgens te zien. Indien uw cliënte de volgende keer meekomt krijgt zij die stukken natuurlijk ook te zien. Overigens kan cliënte bevestigen dat de stukken die worden overgelegd compleet zijn. Ik kan dat ook bevestigen, omdat ik zelf bij de procedures betrokken ben geweest. Tenslotte zouden we ook nog kunnen afspreken om de betreffende stukken te kopiëren ter plaatse, vervolgens in een verzegelde envelop te doen en deze verzegelde envelop bij de notaris te leggen. Mocht te zijner tijd er nog enige discussie ontstaan, dan kan de rechter die verzegeling verbreken en kennis nemen van de stukken.
2. De afgifte van bescheiden
U heeft in uw e-mailbericht van afgelopen vrijdag gevraagd om afschriften. Dit verzoek is
ook al eerder door u gedaan. Het verzoek is gemotiveerd verworpen. In dat kader merk
ik nog het navolgende op.
i.
i) Cliënte is niet verplicht tot het verstrekken van afschriften. Cliënte is verplicht tot het
geven van inzage dan wel afschriften. Cliënte heeft gekozen voor inzage.
ii) Cliënte heeft gekozen voor inzage om daarmee te voorkomen dat er risico’s zijn
dat stukken elders terecht komen. Dat risico ligt concreet voor bij het verstrekken van
afschriften.
iii) Uw cliënte heeft al eerder onjuiste/suggestieve uitlatingen gedaan in de pers ten
aanzien van de kwestie die voorligt. Ik heb een en ander aan de orde gesteld tijdens de
mondelinge behandeling bij het Hof in Den Bosch.
iv) Het is juist dat u heeft gevraagd om inzage en/of afschriften. Dit verzoek is zowel door de rechtbank als door het Hof afgewezen. Dit verzoek kon ook niet worden toegewezen, omdat die optie in de wet niet wordt gegeven (artikel 843a Rv.). De enige mogelijkheid is om dan wel inzage te verkrijgen dan wel afschriften. Op die wijze is het ook door de rechter behandeld.
Tegen de uitspraak van de rechtbank Breda in dat kader is door uw cliënte geen hoger
beroep ingesteld op dit onderdeel.
v) De inzage van de stukken kan ook redelijk beperkt zijn. Er ligt een overzichtelijke
vraag voor van de zijde van uw cliënte. Het Hof heeft dat ook concreet benoemd in
rechtsoverweging 6.5. (…) De stukken kunnen hierop worden doorgelezen en er kunnen notities worden gemaakt over de inhoud van de stukken ten aanzien van deze concrete vraag,
maakt de kennisname van de stukken overzichtelijk en praktisch.
Concluderend kan ik u mededelen dat mijn cliënte de stukken niet in afschrift verstrekt.
(…)”
3.1.12.
Op 5, 10, 11, 13 en 24 oktober 2023 hebben partijen gecorrespondeerd over de voorwaarden waaronder inzage zou kunnen plaatsvinden en de datum waarop. Dit overleg heeft niet geleid tot een datum en overeenstemming van de voorwaarden voor inzage.
3.1.13.
Concluderend: In de periode van 26 september 2023 tot en met 6 november 2023 hebben partijen gecorrespondeerd en overleg gevoerd over de wijze van uitvoering van de beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 14 september 2023. Partijen hebben gesproken over de wijze van inzage van de bescheiden. Partijen zijn daarover niet tot een vergelijk gekomen, waarna [geïntimeerde] MSB-A op 17 november 2023 in kort geding heeft gedagvaard.
De procedure bij de kantonrechter in kort geding
3.2.
In die procedure vorderde [geïntimeerde] – samengevat – het betalen van de volgens [geïntimeerde] verbeurde dwangsommen van € 200.000.00. Daarnaast vorderde [geïntimeerde] primair afschrift, subsidiair onvoorwaardelijke inzage en meer subsidiair inzage onder door de kantonrechter op te leggen voorwaarden van de in het arrest van 14 september 2023 vermelde bescheiden, met veroordeling van MSB-A in de proceskosten.
3.3.
[geïntimeerde] legde aan haar vordering ten grondslag dat MSB-A de beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 14 september 2023 niet nakomt en dat daarom de
dwangsommen tot het maximum van € 200.000,00 verbeurd zijn. MSB-A heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.4.
In rechtsoverweging 4.12. van het bestreden vonnis heeft de kantonrechter het volgende overwogen:
“4.12. Op grond van het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 14 september 2023 heeft [geïntimeerde] recht op inzage in de daarin genoemde bescheiden onder de in dat arrest bepaalde voorwaarden, zijnde - kort gezegd - geheimhouding en (de mogelijkheid tot) anonimisering. Om verdere discussie tussen partijen over de uitvoering van deze inzage zoveel mogelijk te voorkomen, zal de kantonrechter in dit kort geding vonnis uiteenzetten hoe MSB naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter concreet uitvoering moet geven aan het gebod om [geïntimeerde] inzage te verschaffen. Bij deze uitwerking heeft de kantonrechter zich met name gebaseerd op het arrest van het hof, het
bepaalde in artikel 843a (lid 2) Rv en de standpunten van partijen. De inzage dient te
worden verschaft:
  • aan [geïntimeerde] en haar gemachtigde;
  • op het kantoor van de gemachtigde van [geïntimeerde] ;
  • binnen vier weken na dit vonnis;
  • in eerste instantie gedurende maximaal twee werkdagen van ieder maximaal acht uur, waarna op verzoek van (de gemachtigde van) [geïntimeerde] binnen acht weken na dit vonnis nogmaals door MSB inzage wordt verschaft gedurende maximaal één werkdag van maximaal acht uur;
  • de bescheiden worden desgewenst door en op kosten van MSB geanonimiseerd conform de in het arrest van het gerechtshof genoemde Anonimiseringsrichtlijnen;
  • de in het arrest van het gerechtshof opgelegde geheimhoudingsplicht is van toepassing;
  • het is (de gemachtigde van) [geïntimeerde] toegestaan om tijdens de inzage onbeperkt gebruik te maken van een laptop en dictafoon. Dit gebruiksrecht is vertrouwelijk, in die zin dat MSB niet het recht heeft om mee te kijken wat (de gemachtigde van) [geïntimeerde] noteert en dicteert. Alleen het maken van foto’s is niet toegestaan, met welk apparaat dan ook;
  • bij de inzage mag ook een vertegenwoordiger (bestuurder) van MSB aanwezig zijn (eventueel via Teams), alsmede de gemachtigde van MSB en/of zijn (tijdelijke) vervanger. Echter, als [geïntimeerde] en haar gemachtigde gedurende de inzage vertrouwelijk willen overleggen, dienen de vertegenwoordiger van MSB en de gemachtigde van MSB en zijn (tijdelijke) vervanger de betreffende ruimte te verlaten met achterlating van de bescheiden. Dit recht op overleg is aan geen andere voorwaarden of beperkingen onderworpen dan de voorwaarden en beperkingen die op grond van het arrest van het gerechtshof van 14 september 2023 en dit vonnis gelden. Iedere keer na afloop van een dergelijk overlegmoment wordt (de gemachtigde van) MSB in de gelegenheid gesteld om te controleren of alle bescheiden nog aanwezig zijn;
  • een kopie van de bescheiden wordt op kosten van MSB bij een notaris naar keuze van MSB gedeponeerd op de volgende wijze: bij het eerste inzagemoment wordt in het bijzijn van (de gemachtigden van) partijen een kopie gemaakt van de bescheiden. Deze kopie wordt in een enveloppe gedaan en de enveloppe wordt verzegeld. Vervolgens vindt de inzage in de originele - eventueel conform het arrest van het gerechtshof geanonimiseerde - stukken plaats, waarna de gemachtigde van [geïntimeerde] de verzegelde enveloppe met de gekopieerde bescheiden meeneemt en binnen twee werkdagen afgeeft bij de door MSB gekozen notaris.
In de beslissing van dit vonnis zal de kantonrechter MSB gebieden om (de gemachtigde van) [geïntimeerde] inzage te verschaffen in de in het arrest van het gerechtshof van 14 september 2023 vermelde bescheiden op de hiervoor in dit vonnis omschreven wijze. Voor het geval dat daaraan niet wordt voldaan, ziet de kantonrechter mede gezien het verloop van het geschil tussen partijen aanleiding om een dwangsom op te leggen zoals hierna in de beslissing is bepaald.”
3.5.
In rechtsoverwegingen 4.13. en 4.14. van het bestreden vonnis heeft de kantonrechter, samengevat, het volgende overwogen. MSB-A heeft door het stellen van twee onredelijke voorstellen niet voldaan aan het gebod van het gerechtshof tot inzage te geven in dan wel afschrift te geven van de in het arrest van 14 september 2023 vermelde bescheiden. Aan de andere kant was er geen sprake van een algehele weigering. In het licht van de onderhandelingsperiode (over de voorwaarden waaronder inzage kon plaatsvinden) en de door MSB-A gestelde onredelijke voorwaarden voor inzage en het loslaten van die voorwaarde tijdens de mondelinge behandeling, de eisen van redelijkheid en billijkheden en de overige omstandigheden van het geval, heeft de kantonrechter de voorlopige beslissing genomen om dat MSB-A aan [geïntimeerde] als voorschot op de verbeurde dwangsommen een bedrag van € 40.000,00 verschuldigd is.
3.6.
De kantonrechter heeft MSB-A daarom, samengevat, uitvoerbaar bij voorraad:
- een gebod opgelegd om inzage te geven in de in de beschikking van het gerechtshof van
14 september 2023 vermelde bescheiden op de in rechtsoverweging 4.12 van het bestreden vonnis weergegeven wijze, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan MSB-A niet aan dit gebod voldoet, zulks tot een maximum van
€ 200.000,00;
- veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen een voorschot op al verbeurde dwangsommen van € 40.000,00;
- veroordeeld in de proceskosten en de nakosten.
3.7.
Uiteindelijk heeft MSB-A op 8 januari 2024 aan [geïntimeerde] inzage geboden.
in principaal en incidenteel hoger beroep
3.8.
In de onderhavige procedure vordert MSB-A in haar appeldagvaarding dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,:
1. het bestreden vonnis in kort geding vernietigt en, opnieuw recht doende, de primaire vordering van [geïntimeerde] in eerste aanleg (aangaande de dwangsommen) alsnog afwijst als zijnde onjuist en/of ongegrond;
2. [geïntimeerde] veroordeelt in de kosten van beide procedures/ de appelprocedure.
3.9.
[geïntimeerde] heeft haar eis gewijzigd en verzoekt het hof in kort geding, waar mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en waar nodig onder verbetering van gronden:
Primair: het bestreden vonnis te bekrachtigen behalve ten aanzien van het in rechtsoverweging 5.2. van het dictum bepaalde [namelijk: de veroordeling van MSB-A om [geïntimeerde] een voorschot van € 40.000,00 te betalen op de al verbeurde dwangsommen;
toev. hof], het vonnis op dat punt in appel in kort geding te vernietigen en MSB-A te veroordelen om aan [geïntimeerde] als voorschot op al verbeurde dwangsommen te betalen een bedrag van
€ 200.000,00, althans een bedrag dat het hof in goede justitie juist acht;
Subsidiair: het bestreden vonnis integraal te bekrachtigen;
Zowel primair als subsidiair: MSB-A in de proceskosten in beide instanties (inclusief nakosten) te veroordelen te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in
artikel 6:119 BW over dit bedrag.
3.10.
MSB-A heeft in principaal hoger beroep twee grieven aangevoerd.
Grief 1 is gericht tegen rechtsoverweging 5.2. van het bestreden vonnis waarbij de kantonrechter MSB-A heeft veroordeeld om aan [geïntimeerde] een voorschot van € 40.000,00 op de verbeurde dwangsommen te betalen en de overwegingen die de kantonrechter daaraan ten grondslag heeft gelegd. MSB-A komt niet op tegen haar veroordeling om inzage te verlenen op de door de kantonrechter in kort geding bepaalde wijze. Inzage heeft immers plaatsgevonden op 8 januari 2024 op het kantoor van de advocaat van [geïntimeerde] in
’s-Hertogenbosch. [geïntimeerde] en een vertegenwoordiger van MSB-A waren daarbij aanwezig. De stukken zijn vervolgens in een envelop gedeponeerd en bij de [notaris]
in [vestigingsplaats] in depot gegeven. Er is derhalve, nadat partijen tot afspraken zijn gekomen, uitvoering gegeven aan de veroordeling tot inzage.
Grief 2 is gericht tegen de veroordeling van MSB-A in de proceskosten.
Tegen de vordering in incidenteel appel voert MSB-A aan dat de grief die [geïntimeerde] daarin opwerpt tegen het bestreden vonnis dient te worden gepasseerd om de navolgende redenen. De spoedeisendheid bij toewijzing van het bedrag van € 200.000,00 wordt niet onderbouwd. Verder wordt evenmin onderbouwd dat er geen sprake is van restitutierisico bij [geïntimeerde] , terwijl het gaat om een substantieel bedrag. Gelet op het feit dat de kantonrechter het bedrag van € 200.000,00 heeft teruggebracht tot een bedrag van € 40.000,00, blijkt dat het niet zo duidelijk ligt. MSB-A blijft erbij dat ten onrechte dwangsommen zijn opgelegd en verbeurd zijn verklaard. MSB-A heeft medewerking gegeven aan de uitspraak en inzage verleend.
3.11.
[geïntimeerde] heeft in principaal appel gemotiveerd verweer gevoerd en in incidenteel appel één grief aangevoerd. Het verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen. De grief in incidenteel appel is gericht tegen het voorlopige oordeel van de kantonrechter dat MSB-A niet als voorschot op de verbeurde dwangsommen het gevorderde bedrag van € 200.000,00 maar slechts € 40.000,00 verschuldigd is. [geïntimeerde] stelt dat MSB-A nodeloze obstructie heeft aangebracht in het verlenen van inzage van de bescheiden aan [geïntimeerde] , dit terwijl zij wist dat er een veertien-dagentermijn door het hof was bepaald in de beschikking van 14 september 2023 tot het verlenen van inzage/afschrift, op straffe van een dwangsom. De mondelinge behandeling in kort geding vond plaats op
27 november 2023. De geanonimiseerde inzage heeft plaatsgevonden op 8 januari 2024. Daarmee is de maximale dwangsom van € 200.000,00 ruimschoots verbeurd. Er is geen grond om op grond van artikel 611d Rv de dwangsom op te heffen, de looptijd ervan op te schorten of die te verminderen omdat er geen sprake was van blijvende, tijdelijke, gehele, of gedeeltelijke onmogelijkheid voor MSB-A om aan de hoofdveroordeling van het hof te voldoen. Welbewust is het beleid gevoerd om via het stellen van onredelijke aanvullende voorwaarden de beschikking van het hof niet na te leven, wetende dat daarmee het risico werd gelopen om dwangsommen te verbeuren. [geïntimeerde] stelt daardoor wederom ernstig gedupeerd te zijn. De vordering en de omvang van het gevorderde bedrag zijn aannemelijk, er bestaat een spoedeisend belang en er is geen restitutierisico.
3.12.
De vorderingen in principaal en incidenteel appel hangen zo nauw met elkaar samen dat deze gelijktijdig worden behandeld. Nu de door de kantonrechter bepaalde wijze van inzage niet meer aan de orde is, gaat dit hoger beroep uitsluitend nog over een geldvordering in kort geding. Meer in het bijzonder gaat het over de vraag of MSB-A de veroordeling uit de beschikking van 14 september 2023 is nagekomen en of zij dwangsommen heeft verbeurd. Daarmee betreft deze zaak dus een executiegeschil. Het hof oordeelt als volgt.
Overtreding dwangsombepaling?
3.13.
Wanneer in een executiegeschil de vraag moet worden beantwoord of dwangsommen zijn verbeurd, moet de executierechter onderzoeken of de door de rechter verlangde prestatie waaraan de dwangsom als sanctie is verbonden, is verricht. In het executiegeschil heeft de rechter dus niet tot taak de onderliggende rechtsverhouding zelfstandig opnieuw te beoordelen (HR 19 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ0431).
3.14.
De vraag of MSB-A de verlangde prestatie heeft verricht, moet worden beantwoord door hetgeen zij ter uitvoering van de veroordeling heeft verricht, te toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. De veroordeling moet worden uitgelegd in het licht van en met inachtneming van de overwegingen die tot die beslissing hebben geleid. Daarbij kan betekenis toekomen aan hetgeen in de gedingstukken is aangevoerd over het geschilpunt waarop de overwegingen en de beslissing betrekking hebben. Bij de uitleg dienen verder het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te worden genomen, in die zin dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel.
3.15.
Het hof is voorshands van oordeel dat sprake is van overtreding van de dwangsombepaling door MSB-A. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
MSB-A kon gelet op de beschikking van 14 september 2023 kiezen of zij aan [geïntimeerde] inzage wilde verlenen of een afschrift wilde verstrekken van de vier bescheiden die in dat arrest zijn genoemd. MSB-A heeft gekozen voor inzage en niet voor het verstrekken van een afschrift.
De termijn waarbinnen het verlenen van die inzage dan wel het verstrekken van een afschrift moest plaatsvinden is door het gerechtshof vastgesteld op veertien dagen na dagtekening van het arrest. De termijn eindigde daarmee op 28 september 2023. Op 29 september 2023 zouden de dwangsommen kunnen gaan lopen.
Tussen partijen staat vast dat MSB-A niet binnen de door het hof gestelde termijn van veertien dagen inzage heeft verleend dan wel afschrift heeft verstrekt. MSB-A heeft hiermee de dwangsombepaling overtreden. Dat zou mogelijk anders zijn indien MSB-A desondanks voldoende ter uitvoering van de veroordeling heeft verricht (zie r.o. 3.14 hiervoor).
Het hof overweegt dat daarvan geen sprake is nu MSB-A eenvoudigweg uiterlijk op de avond van de veertiende dag de verlangde stukken in geanonimiseerde vorm (digitaal) aan [geïntimeerde] had kunnen verstrekken.
MSB-A voert hiertegen aan dat aan haar de keuze was om of inzage of afschrift te verstrekken, maar daarmee gaat zij voorbij aan het belang van de eveneens door het hof gestelde veertien-dagentermijn. Binnen die termijn is inzage verleend noch afschrift verstrekt.
Maar ook indien juist zou zijn dat door de keuze van MSB-A voor het verlenen van inzage haar verplichting tot het verstrekken van afschrift zou zijn vervallen, kan haar dit niet baten.
Het hof is van oordeel dat MSB-A onvoldoende heeft ondernomen om redelijkerwijs binnen die veertien-dagentermijn te kunnen voldoen aan de beschikking. Het hof is in dat kader van oordeel dat het een eigen keuze van MSB-A is geweest om kort voor afloop van de termijn, twaalf dagen na dagtekening van het arrest en daarmee nog twee dagen totdat dwangsommen zouden gaan lopen, te gaan corresponderen over onder meer de voorwaarden van inzage. Daarmee heeft MSB-A een welbewust risico genomen en zij heeft ook ter zitting erkend dat inzage binnen die termijn van twee dagen niet mogelijk was. Door de gang van zaken, gebleken uit de overgelegde en hierboven weergegeven correspondentie, heeft MSB-A [geïntimeerde] een ordentelijke inzage ontnomen. Het hof sluit in dat licht aan bij het oordeel van de kantonrechter dat MSB-A onredelijke voorwaarden heeft gesteld. De door MSB-A gestelde voorwaarden zijn naar het voorshands oordeel van het hof in strijd met hetgeen het gerechtshof in het arrest van 14 september 2023 heeft bepaald. In voornoemd arrest is geheimhouding opgelegd door het gerechtshof en anonimisering toegestaan. Inzage dan wel verstrekking van een afschrift is daarmee met alle waarborgen van vertrouwelijkheid omkleed. Extra voorwaarden die MSB-A stelt in dat kader frustreren het proces. Het hof merkt, los daarvan, daarbij op dat vertrouwelijke stukken wel meerdere keren zijn overgelegd in andere procedures die tussen MSB-A (en tussen derden) speelden. Wat betreft de voorwaarden die MSB-A stelt aan de aanwezigheid van de deurwaarder is het hof van oordeel dat die voorwaarden niet in lijn zijn met de eerdere uitspraken. Bovendien is een deurwaarder een openbaar ambtenaar. Deze ambtenaar valt onder tuchtrecht. De opstelling van MSB-A ten aanzien van de aanwezigheid van de deurwaarder speelt daarom mede een rol in het voorshands oordeel dat sprake is van onredelijke voorwaarden gesteld aan de zijde van MSB-A.
Het hof overweegt dat daartegenover staat dat [geïntimeerde] in de periode dat partijen hebben gecorrespondeerd over de voorwaarden geen blijk heeft gegeven van het stellen van onredelijke voorwaarden of het vertragen van de procedure. Het hof sluit zich aan bij hetgeen de kantonrechter in kort geding onder 4.7 tot en met 4.9 heeft overwogen.
Het hof is dan ook voorshands van oordeel dat de bodemrechter in de bodemprocedure tot het oordeel zal komen dat in het licht van eerdere veroordelingen de veertien dagen termijn zoals genoemd in het arrest van 14 september 2023 is overschreden. De dwangsommen zijn daarom gaan lopen vanaf 29 september 2023. Ook veertig dagen later had MSB-A nog niet aan de met een dwangsom versterkte veroordeling voldaan.
Hoogte dwangsommen
3.16.
Nu het hof van oordeel is dat MSB-A dwangsommen heeft verbeurd en [geïntimeerde] in haar incidenteel hoger beroep de hoogte van het voorschot van de verbeurde dwangsommen opnieuw aan de orde stelt, moet als eerste de vraag beantwoord te worden of [geïntimeerde] een spoedeisend belang heeft bij haar vordering om MSB-A te veroordelen tot een hoger voorschot, zoals [geïntimeerde] stelt maar MSB-A betwist.
Voorop wordt gesteld dat in hoger beroep niet beslissend is of in eerste aanleg al dan niet terecht een spoedeisend belang is aangenomen. Het gaat erom of ten tijde van de uitspraak in hoger beroep een spoedeisend belang aanwezig is, hetgeen het hof zo nodig ambtshalve dient vast te stellen (ECLI:NL:HR:2002:AE3437 en ECLI:NL:HR:2002:AE4553).
3.17.
Het hof stelt voorts dat met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in een veroordeling tot betaling van een geldsom, terughoudendheid op zijn plaats is en dienaangaande naar behoren feiten en omstandigheden moeten worden aangewezen die meebrengen dat een zodanige voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed is geboden. Daarbij zal de rechter niet alleen moeten onderzoeken of de vordering van de eisende partij voldoende aannemelijk is, maar ook - kort gezegd - of een spoedeisend belang bestaat, terwijl hij bij de afweging van de belangen van de partijen mede (als één van de voor toewijsbaarheid in aanmerking te nemen factoren) het restitutierisico zal hebben te betrekken.
3.18.
Ten aanzien van de vraag of de vordering voldoende aannemelijk is, overweegt het hof dat dit het geval is. Verder overweegt het hof dat de kantonrechter, in het kader van dit kort geding het verkeerde criterium heeft toegepast, voor zover het gaat om de taak van de executierechter. De executierechter beslist immers, anders dan de dwangsomrechter, niet of er op grond van artikel 611d Rv omstandigheden zijn die aanleiding geven tot opheffing of vermindering van de dwangsom, maar beperkt zich tot de vraag of de veroordeelde wel of niet (tijdig en volledig) aan de veroordeling heeft voldaan. Weliswaar kan de executierechter toetsen of de uitspraak waarbij de dwangsom is opgelegd, nog doeltreffend en uitvoerbaar is, maar die situatie doet zich hier niet voor. Dit betekent dat nu het hof voorshands van oordeel is dat MSB-A niet aan de beschikking van 14 september 2023 heeft voldaan, dit tot het voorshands oordeel leidt dat dwangsommen zijn verbeurd en wel vanaf 29 september 2023. Pas op 8 januari 2024 is aan de veroordeling voldaan. Dat is meer dan veertig dagen na de eerste dag waarop de dwangsommen zijn gaan lopen. Dat betekent dat het maximumbedrag van € 200.000,00 is verbeurd en dat dat maximumbedrag niet mag worden verminderd.
3.19.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft MSB-A zich voor het eerst op verjaring van de dwangsommen beroepen. Het hof overweegt hierover dat dit een door MSB-A opgeworpen grief met als doel een ander dictum te krijgen betreft. Deze grief is tardief en speelt in deze kortgedingprocedure geen rol.
Bovendien heeft [geïntimeerde] uitdrukkelijk bezwaar gemaakt. Daargelaten of het naast een nieuwe grief ook een verweer is dat het hof zou moeten beoordelen in het kader van voldoende aannemelijkheid, heeft MSB-A de verjaring slechts in algemene termen benoemd. Zij heeft geen onderscheid gemaakt voor dwangsommen voor zover die al wel of niet door haar zijn betaald. Door het late en onvoldoende onderbouwde beroep op verjaring door MSB-A heeft zij [geïntimeerde] de kans ontnomen om ter zitting voldoende hierop te reageren. Hierdoor is het door [geïntimeerde] ter zitting gedane beroep op stuiting van de verjaring in slechts algemene termen blijven steken. Zij had zich hierop ook niet hoeven voor te bereiden.
Het hof zal dan ook het door MSB-A opgeworpen bevrijdende verweer van verjaring niet meenemen in de beoordeling. Het bevrijdende verweer kan in de bodemprocedure zo nodig wel een rol spelen, zodat het debat in die zin hierover nog niet is afgerond.
3.20.
Het hof acht het beroep van MSB-A op een restitutierisico onvoldoende gemotiveerd onderbouwd gelet op de gemotiveerde betwisting aan de zijde van [geïntimeerde] . Het is naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk dat er geen restitutierisico is. [geïntimeerde] zet het bedrag apart en voorshands is er geen reden om daaraan te twijfelen. Bovendien is het hof van oordeel dat [geïntimeerde] ook in hoger beroep een spoedeisend belang heeft bij haar vordering. Daarbij betrekt het hof tevens de wijze waarop MSB-A is omgegaan met de verstrekking van gegevens, mede in het licht van het feit dat deze procedure inmiddels de vijfde procedure is die [geïntimeerde] nodig heeft om haar rechten van MSB-A af te dwingen.
3.21.
Het hof zal MSB-A als de in het ongelijk gestelde partij in de (na)kosten van het principaal en incidenteel hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] veroordelen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente zoals hierna is vermeld.

4.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het hof is voorgelegd en voor zover daarbij de geldvordering van [geïntimeerde] gedeeltelijk is toegewezen (€ 40.000,00) en MSB-A in de proceskosten, de nakosten en wettelijke rente is veroordeeld en vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover de geldvordering voor het meerdere is afgewezen;
in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt MSB-A tot betaling aan [geïntimeerde] van het overige deel van de verbeurde dwangsommen ter hoogte van een bedrag van € 160.000,00;
veroordeelt MSB-A in de proceskosten in hoger beroep en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 2.053,00 aan griffierecht en op € 11.070,00 aan salaris advocaat in hoger beroep (2,5 punt x tarief VI);
en voor wat betreft de nakosten op € 178,00 indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 270,00 vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
en bepaalt dat de bedragen van € 2.053,00 en € 11.070,00 binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak en het bedrag van € 178,00 binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak dan wel het bedrag van € 270,00 vermeerderd met explootkosten binnen veertien dagen na de dag van betekening moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, S.M.J. Korthuis-Becks en C.M. Molhuysen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 januari 2025.
griffier rolraadsheer