ECLI:NL:GHSHE:2025:61

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
200.311.052_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Non-conformiteit van een machine in de metaalindustrie en de gevolgen van exoneratie in leveringsvoorwaarden

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellante], een leverancier van machines, en [geïntimeerde], een onderneming in de metaalindustrie, over de non-conformiteit van een geleverde machine. [geïntimeerde] had een machine van het type TC-800 aangeschaft voor de productie van as-stompen voor grasmaaimachines. Na de levering in maart 2019 ondervond [geïntimeerde] problemen met de machine, die vastliep tijdens het gebruik. Ondanks een aanpassing aan de machine in juli 2020, bleef [geïntimeerde] van mening dat de machine niet voldeed aan de verwachtingen en vorderde schadevergoeding van [appellante]. De rechtbank oordeelde dat de machine non-conform was en wees een schadevergoeding toe aan [geïntimeerde].

In hoger beroep heeft [appellante] 11 grieven ingediend, waaronder de vraag of de schade die [geïntimeerde] vorderde als gevolgschade kon worden aangemerkt, wat in strijd zou zijn met de exoneratieclausule in de leveringsvoorwaarden van de Metaalunie. Het hof heeft de grieven van [appellante] verworpen en bevestigd dat de machine niet voldeed aan de overeenkomst. Het hof oordeelde dat de schade die [geïntimeerde] had geleden, zoals productieverlies en extra loonkosten, niet als gevolgschade kon worden gekwalificeerd, maar als directe schade die voortvloeide uit de tekortkoming van [appellante]. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde [appellante] in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.311.052/01
arrest van 14 januari 2025
in de zaak van
[appellante],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als: [appellante] ,
advocaat: mr. L.L.M.A.A. de Vor te Maastricht,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M.T. Nooijen te Almelo,
op het bij exploot van dagvaarding van 23 mei 2022 ingeleide hoger beroep van het vonnis
van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 2 maart 2022, gewezen tussen
[bedrijf X] als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie en [geïntimeerde]
als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.
.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer C/03/291031/HA ZA 21-199)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof nogmaals naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het arrest van het hof van 23 augustus 2022
  • de memorie van grieven met producties
  • de memorie van antwoord met een productie
  • de akte van [appellante] met een productie
  • de antwoordakte van [geïntimeerde]
2.2.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op
bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
Waar gaat de zaak (nog) over?
3. [geïntimeerde] , een onderneming in de metaalindustrie heeft van [appellante] een machine van [merk A] gekocht waarmee twee bewerkingen mogelijk zijn aan eenzelfde stuk metaal, te weten draaien en frezen. De bedoeling was daarmee as-stompen voor assen in grasmaaimachines te vervaardigen. Na de levering in maart 2019 ontstaan er problemen waarbij telkens de machine vastloopt. Uiteindelijk is na advies van de gereedschapsleverancier in juli 2020 een zwaardere/sterkere klembuskoppeling op de machine gemonteerd, waarna de productie van de betreffende assen zonder verdere problemen is gaan lopen. [geïntimeerde] stelt dat de machine vanaf het begin niet voldeed en wenst de daaruit voortvloeiende schade van [appellante] vergoed te krijgen. [appellante] geeft aan dat de machine wel in staat was de gewenste producten te leveren, maar verwijt [geïntimeerde] een onjuist gebruik van de machine. De rechtbank heeft de vordering deels toegewezen.

4.De beoordeling

De vaststaande feiten
4.1
Tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank is, behoudens de rol van de medewerker van [merk A] , [persoon A] , bij de instructie, onder rov. 2.3, geen grief aangevoerd, zodat ook het hof hier verder van zal uitgaan. Verder zal de beschrijving door de rechtbank van wat in het kader van de bewerking ‘draaien’ respectievelijk ‘frezen’ inhoudt door het hof worden gecorrigeerd.
4.1.1
[geïntimeerde] voert een onderneming (circa 30 werknemers) die in opdracht metalen
producten maakt die machinaal gedraaid en gefreesd worden. [appellante] is importeur en
leverancier van machines (circa 12 werknemers) die daarvoor nodig zijn.
4.1.2
[geïntimeerde] aanvaardde in 2018 een opdracht om gedurende vijf jaar zogenaamde
as-stompen te maken (die aan de uiteinden van een grasmaaier-as komen). Voor de productie daarvan wilde [geïntimeerde] een machine kopen die zowel kon draaien (waarbij het object al ronddraaiend wordt afgeslepen: rechthoekige vorm) als frezen (waarbij het object stilligt en wordt bewerkt met draaiend gereedschap, om een asgat in de asstomp te krijgen). Van die as-stomp waren gedetailleerde tekeningen aanwezig (productie 1 bij inleidende dagvaarding). Met overlegging van die tekeningen vroeg [geïntimeerde] per mail van 24 juli 2018 om een draaibank die deze as-stompen kon `verspanen'.
4.1.3
Daarop offreerde [appellante] op 23 oktober 2018 (productie 2 bij inleidende dagvaarding) de door [merk A] (Duitsland) gemaakte machine van het type TC-800 met allerlei attributen voor in totaal € 191.638,75. [geïntimeerde] ging akkoord en kocht die machine van [appellante] . Deze werd op 15 maart 2019 geleverd. Van 20 tot en met 22 maart 2019 is in het kader van de introductie een medewerker van [merk A] ( [persoon A] ) bij [geïntimeerde] aanwezig geweest. Voor het vervolg is van belang dat het draaien en frezen gedaan wordt met zogenaamde `tools', die bevestigd worden in een zogenaamde `turret'. Die turret was afkomstig van het Italiaanse bedrijf [bedrijf A] en werd standaard bij deze machine meegeleverd. De turret was bevestigd aan de machine met een zogenaamde klembus.
4.1.4
Daarna ontstaan problemen. [geïntimeerde] stelt dat de machine van aanvang af niet
berekend was op zijn taak. [appellante] stelt dat [geïntimeerde] de machine verkeerd bediende. De
reden dat [geïntimeerde] zijn vordering indient, is dat [bedrijf A] op 5 september 2019 al
aanvoert dat het vervangen van de klembus (van 150 Nm) voor een van 450 Nm de oplossing
kan zijn, terwijl die vervanging pas plaatsvindt op 13 juli 2020, waarna de machine
probleemloos functioneert. [geïntimeerde] verwijt [appellante] dat zij die oplossing 10 maanden lang
heeft opgehouden en in plaats daarvan [geïntimeerde] maar bleef verwijten dat [geïntimeerde] de machine verkeerd gebruikte.
4.1.5.
[appellante] blijft bij haar standpunt dat zij een machine geleverd heeft die geschikt was
om de asstompen te draaien en te frezen. De overbelasting van de machine werd veroorzaakt
doordat [geïntimeerde] de productiesnelheid opschroefde. De reden dat [merk A] de machine niet
direct wilde uitrusten met een zwaardere klembus, was dat die tot een te zware belasting
voor de machine kón leiden. [appellante] stelt dat zij niet wist dat [merk A] op 13 juli 2020 de
klembus verving. Dat is gebeurd volgens [appellante] omdat op dat moment de garantie van
de machine was verlopen.
Eerste aanleg
4.2
[geïntimeerde] vorderde € 11.372,48 aan afschrijving voor uren waarop de
machine niet heeft gedraaid, € 20.967 aan manuren die extra nodig waren om de asstompen
(op twee verschillende machines) te kunnen maken en € 2.812,50 aan kosten voor de
deskundige [persoon B] . In totaal dus € 35.151,98.
[appellante] vorderde in reconventie de kosten die [merk A] (€ 3.012,50), [bedrijf B] (€ 2.722,50) en [bedrijf C] (€ 1.331) aan haar in rekening hebben gebracht om de problemen bij [geïntimeerde] te verhelpen alsmede € 11.448,47 aan uren die haar eigen medewerkers met dit probleem bezig zijn geweest alsmede € 3.494,70 wegens juridische bijstand; samen € 22.057,17.
4.3
De rechtbank kwam tot het oordeel dat de machine van het begin af aan niet geschikt was voor het door [geïntimeerde] gewenste en gevraagde gebruik, zodat [appellante] aansprakelijk is voor de schade die het gevolg is van het verkopen en leveren van een ‘te lichte’ machine (rov. 3.7 van het vonnis). Zij heeft de berekening van de door [geïntimeerde] gestelde schade(s) deels gevolgd (wel de afschrijving, niet de gehele periode na de levering) en met inachtneming van de tussen partijen geldende leveringsvoorwaarden [appellante] veroordeeld tot betaling van € 23.738,05 (exclusief btw) vermeerderd met de wettelijke handelsrente, de gematigde incassokosten en de proceskosten. De vorderingen in reconventie van [appellante] zijn afgewezen.
Hoger beroep
4.4
[appellante] is onder het aanvoeren van 11 grieven in hoger beroep gekomen en zij heeft vernietiging van het vonnis van de rechtbank gevorderd en alsnog het toewijzen van hetgeen zij in reconventie had gevorderd. [geïntimeerde] heeft geen incidenteel hoger beroep ingesteld.
4.5
De eerste grief heeft betrekking op de omstandigheid dat [geïntimeerde] in eerste aanleg [bedrijf X] heeft aangesproken in plaats van [appellante] als formele procespartij, waarmee zij destijds had gecontracteerd. In het tussenarrest van 23 augustus 2022 heeft het hof reeds hierover geoordeeld – deze grief was immers reeds bij akte na dagvaarding aangevoerd – en beslist dat door haar proceshouding in eerste aanleg [appellante] impliciet deze omstandigheid reeds als een kennelijke vergissing heeft erkend, zodat deze grief niet meer aan de orde kan zijn.
4.6
De grieven 2 tot en met 8 richten zich op het oordeel van de rechtbank dat de door [appellante] aan [geïntimeerde] verkochte en geleverde machine non-conform is. Grief 9 ziet op de aard en samenstelling van de door de rechtbank toegewezen schade en grief 10 brengt nog eens nadrukkelijk het beroep op de exoneratie onder de aandacht, die in de toepasselijke Metaalunievoorwaarden is opgenomen ten aanzien van de gevolgschade.
Is de door [appellante] geleverde machine non-conform?
4.7
Vaststaat dat tussen partijen een koopovereenkomst is gesloten (art. 7:1 BW) op grond waarvan [appellante] zich heeft verplicht tegen betaling van de koopprijs aan [geïntimeerde] te leveren een machine van het type TC-800 en die is bestemd voor de productie van as-stompen voor maaimachines. Uitgangspunt vormt de vraag of de door [appellante] aan [geïntimeerde] geleverde machine aan de overeenkomst beantwoordt (art. 7:17 BW). Daartoe is relevant of deze machine, mede gelet op de aard ervan en de mededelingen die [appellante] als verkoper over de machine heeft gedaan, de eigenschappen bezit die [geïntimeerde] als koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten, waarbij [geïntimeerde] de eigenschappen die voor een normaal gebruik van deze machine nodig zijn mocht verwachten en waarvan hij de afwezigheid niet behoefde te betwijfelen, evenals eigenschappen die nodig zijn voor een in de overeenkomst voorzien bijzonder gebruik.
4.8
Voor de vraag wat [geïntimeerde] van de aangeboden machine TC-800 mocht verwachten ligt het antwoord in beginsel besloten in de e-mail van 24 juli 2018 (productie 1 bij inleidende dagvaarding) voorzien van de nodige tekeningen van het te vervaardigen product (de asstomp) en de offerte van [appellante] van 23 oktober 2018 (productie 2 bij inleidende dagvaarding) en de door partijen getekende offerte van 5 november 2018 (productie 5 bij memorie van grieven).
4.9
De grieven 2 tot en met 8 hebben de kennelijke strekking dat het voortdurend vastlopen van de betreffende machine – dat staat wel vast - niet zijn oorzaak vindt in de kwaliteit van de machine als zodanig, maar in het onjuist gebruik ervan door [geïntimeerde] . Meer in het bijzonder door het ophogen van het productietempo in vergelijking met de eerste test direct na aflevering, waarbij een gewenste/voorziene as-stomp is geproduceerd.
4.1
In de rov. 3.2 en 3.3. heeft de rechtbank uiteengezet wat er mis was met de machine in relatie tot de productie van de as-stompen als door [geïntimeerde] aangegeven in haar verzoek om een offerte. De gemotiveerde conclusie van de rechtbank in rov. 3.4 van het bestreden vonnis dat deze machine niet krachtig genoeg was om in het door [geïntimeerde] gewenste tempo asstompen te vervaardigen, onderschrijft het hof. Verder is daartoe nog het volgende van belang.
4.11
Wanneer een koper zich erop beroept dat het product niet overeenkomt met hetgeen hij daarvan mocht verwachten en daarmee als niet-conform kan worden aangemerkt is het aan hem om die omstandigheden te stellen (en zo nodig te bewijzen), die een dergelijke conclusie kunnen rechtvaardigen.
Voldoende staat vast dat tussen partijen in de fase voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst nimmer is gediscussieerd over het in acht te nemen tempo bij de productie en de gevolgen die dat zou kunnen hebben voor een al dan niet goed functioneren van de betreffende machine. Partijen reppen daarover in de stukken ook verder in het geheel niet, zodat het hof ervan uitgaat dat daarover niet is gesproken. Dat is met name daarom van belang nu [appellante] de verkoper en leverancier is van de betreffende machine en gezien de inrichting van de aanvraag voor een offerte tot in detail op de hoogte was (of diende te zijn) van het doel waarvoor de machine werd aangeschaft. [appellante] had de koper [geïntimeerde] daarop dienen te attenderen.
Verder valt op dat in de discussie tussen partijen nadat de problemen waren begonnen kennelijk noch [appellante] , noch [merk A] (de fabrikant) noch [bedrijf A] (de leverancier van het gereedschap) noch [persoon C] (van het de door partijen ingeschakelde bureau [bedrijf B] ) een adequate oplossing kon aanreiken om binnen de bestaande configuratie van de machine en de door [geïntimeerde] gewenste productie-uitstroom de as-stompen te vervaardigen.
4.12
Daarnaast heeft het hof nog in aanmerking genomen hetgeen in het rapport van de door [geïntimeerde] ingeschakelde deskundige [persoon B] op dit punt feitelijk is opgenomen:
Onder 2.2. van het rapport (‘Situatiebeschrijving’): “
Een belangrijk punt hierbij is dat de gebruikte frees (52 mm diameter, zie ook punt 2.3) veel trillingen geeft. [bedrijf D] doet op basis hiervan later nog proeven met een kleinere frees die inderdaad veel minder trillingen geeft. Daarop geven [bedrijf D] en [appellante] aan dat dit de oplossing is. Echter door deze kleinere frees (die dus nog steeds wel trilt, maar veel minder) wordt de bewerkingstijd veel langer. Los dat het product nu duurder wordt, is ook de revolverspil nu veel langer aan het verspanen, hetgeen de maximale spiltijd van deze spil overschrijdt (zie 2.3). Door het langer verspanen met deze spil dan de maximale spiltijd, zal de spil heet gaan lopen en beschadigen. De maximale spiltijd is dus een parameter die nooit overschreden mag worden.”
Vervolgens onder 2.3 (‘Berekeningen’
): Invullen van de waarden geeft dan met een tafelvoeding van 8332 mm/min een benodigd vermogen af van 8,84 kW.
Dit ligt vlak bij de maximale belasting van die as die is opgegeven als 9 kW, waarbij in dit
geval niet het maximale toerental (4.000 rpm) is gebruikt.
Deze informatie (over de maximale 9 kW belasting van de revolverspindel) is wel terug te
vinden in de handleiding van de machine (fig. 2, bijlage 3) en enigszins in de informatie van
[bedrijf A] (fig 3, bijlage 3), maar slechts zeer terzijde in de verkoopfolder (fig. 3, bijlage 3)
die door [appellante] als bijlage van de offertes aan [geïntimeerde] is gestuurd. Maar de handleiding
van [merk A] en de handleiding van [bedrijf A] zijn pas veel later na het sluiten van de
koopovereenkomst in het bezit van [geïntimeerde] gekomen (de handleiding van [merk A] is
digitaal in de besturing van de machine opgenomen). Uit de offerte en de meegestuurde
folder door [appellante] , is voor [geïntimeerde] niet op te maken dat de maximale belasting en maximale spiltijd korter was dan voor het voorfrezen van de vlakken nodig zou zijn.
Dat van een dergelijke beperking in maximale belasting en maximale spindeltijd van de
revolverspindel sprake is, is vooraf door [appellante] niet aan [geïntimeerde] gemeld. [appellante] heeft geen
enkele mededeling gedaan over enige beperking op dit punt. Van een aanbieder van een
dergelijke compliceerde machine mag als expert verwacht worden dat als er sprake is van
beperkingen die de productie bemoeilijken of beperken, zij hiervan vooraf melding maakt of
de machine afraadt. Het gaat in dat soort gevallen immers om beperkingen die het gebruik
van de machine beperken en die daarmee de kern van de prestatie raken. [geïntimeerde] heeft
achteraf, dus pas na het sluiten van de koop van de machine moeten constateren dat
kennelijk van beperkingen in de maximale belasting en maximale spindeltijd van de
revolverspindel sprake was.
Op basis van de tekeningenset van de as-stomp is ook de zuivere spiltijd van de aangedreven
frees te bepalen:
Er wordt voorgedraaid op 137 mm rond. De frees moet dan op R=68,5 mm van het hart
beginnen met vlak frezen. Uitgaande van een freesdiameter van 52 mm en een snedediepte
van 0,5 mm komen we dan op:
10 enkele gangen (daar waar het te verspanen materiaal 40 mm is I.v.m. de freesdiameter)
en 27 dubbele gangen. Een gang is 182 + 26 (halve freesdiameter) _ 208 mm lang.
De spiltijd voor alle 4 vlakken bedraagt dan 6,4 minuten.
Dit lijkt prima, maar de berekening gaat uit van een zuiver theoretische spiltijd op basis van
een optimale strategie met 1 baan en later 2 banen. In bijlage 1 is al te zien dat deze optimalestrategie niet gehaald wordt; er zijn meerdere freesbanen op een vlak te zien.
En tenslotte onder 3. (‘Conclusies’)
(….)
4. De offertes van [appellante] zijn niet duidelijk en het was voor de medewerkers van [geïntimeerde]
nauwelijks mogelijk om op basis van de aangeleverde verkoopinformatie te bepalen of
de machine wel/niet geschikt zou zijn voor productie van de asstomp. (…).
5. De geleverde machine TC800 heeft al snel vanaf het begin voor de productie van de
as-stomp niet goed gefunctioneerd en alle ingeschakelde specialisten van [appellante] ,
[merk A] , [bedrijf A] , [bedrijf D] en [bedrijf E] zijn niet in staat zijn geweest om de machine voor
de as-stomp goed te laten werken
(….)
7. De machine TC800 voldoet niet voor de reden waarvoor deze specifiek en duidelijk
aangeschaft is, de productie van de asstomp. Door [appellante] is dus de verkeerde machine
aanbevolen, geoffreerd en geleverd. Gezien de duidelijke vraagstelling en de
aangeleverde relevante informatie van [geïntimeerde] , is dit een fout die uitsluitend en alleen
[appellante] aan te rekenen valt.“
4.13
Weliswaar onderkent het hof dat bij deze rapportage door de deskundige [persoon B] niet ook [appellante] is betrokken - en in zoverre kleeft aan dit rapport het gebrek van de eenzijdigheid - maar het onderstreept wel de stellingen van [geïntimeerde] dat de betreffende machine vanaf het begin niet geschikt was voor de door [geïntimeerde] gewenste productie. Dat die aldus gewenste productie buitenproportioneel was of anderszins heel bijzonder kan, naar het oordeel van het hof, in redelijkheid niet worden gezegd. In ieder geval mocht [geïntimeerde] verwachten dat de door [appellante] geleverde machine TC-800 dit allemaal aan kon en behoefde zij niet bedacht te zijn op belastingsproblemen met als gevolg uitval en storingen. Hetgeen [appellante] hiertoe op enkele detailpunten als verweer heeft aangevoerd doet daaraan niet af en legt in ieder geval te weinig gewicht in de schaal.
4.14
Dit klemt te meer nu opvalt dat met de (uiteindelijke) vervanging van de klembus door een veel zwaarder exemplaar de tot dan toe ervaren problemen in één klap verdwenen lijken te zijn. Partijen zijn het wel er over eens dat deze zwaardere klembus in beginsel niet op deze machine hoort. Dan is de conclusie gerechtvaardigd dat van [appellante] in het kader van de voorlichting aan [geïntimeerde] verwacht had mogen worden dat zij het aspect van de continue belasting van de machine tegen de achtergrond van de beperkte belastbaarheid nadrukkelijk aan de orde had dienen te stellen voordat [geïntimeerde] de offerte van [appellante] aanvaardde(mededelingsplicht). Daartoe is onvoldoende dat in die onderhandelingsfase nog is aangeroerd dat het wellicht beter was om twee verschillende machines (draai- en frees) aan te schaffen, omdat deze opmerking niet duidelijk betrekking had op de intrinsieke kwaliteit van de TC-800 als zodanig.
4.15
Dit betekent dat de grieven 2 tot en met 8 falen.
De te vergoeden schade
4.16.1
De rechtbank heeft de schade vastgesteld op de componenten productieverlies, extra loonkosten en kosten deskundige. Met grief 9 stelt [appellante] dat de door rechtbank aangenomen schade als door [geïntimeerde] aangevoerd onvoldoende is toegelicht. Meer in het bijzonder stelt [appellante] dat afschrijving geen schade is maar slechts een fiscale fictie, dat het niet kunnen gebruiken van de machine niet is aangetoond, dat de loonkosten niet zijn aangetoond evenals de gemiste omzet en tenslotte dat het rapport van [persoon B] geen enkele waarde heeft.
4.17.2
Het is in deze zaak duidelijk dat een exacte begroting van de schade nauwelijks valt te becijferen. Het gedurende enige tijd niet kunnen gebruiken van een werkbesparende machine op de overeengekomen wijze levert als vanzelfsprekend een productieverlies op meer in het bijzonder doordat vaker een beroep gedaan moet worden op mankracht (die men nu juist wilde besparen en elders inzetten). Dat betekent dat de door de rechtbank toegewezen bedragen, nu het immers een schatting blijft in de zin van art. 6:97 BW, naar het oordeel van het hof alleszins redelijk zijn te noemen. Dat de kosten van [persoon B] wel nauwkeurig becijferd zijn wordt niet betwist en omdat aan dat rapport toch enige waarde toekomt met het oog op de aansprakelijkheid liggen de daarvoor in rekening gebrachte kosten in beginsel ingevolge art. 6:96 BW voor toewijzing gereed. Het hof zal hier nog nader op terug komen bij de vraag met betrekking tot de door [appellante] opgeworpen grief over de exoneratie. Grief 9 treft geen doel.
Het exoneratiebeding
4.18
Tussen partijen staat vast dat (hoewel de overeenkomst is gesloten in 2018) leveringsvoorwaarden zijn overeengekomen in dit geval die van de Metaalunie, zoals die golden vanaf 1 januari 2019. Deze luidden voor zover relevant als volgt:
(…)
13.4.
Niet voor vergoeding in aanmerking komen: a. gevolgschade. Onder gevolgschade wordt onder meer verstaan stagnatieschade, productieverlies, gederfde winst, boetes, transportkosten en reis- en verblijfkosten; b. opzichtschade. Onder opzichtschade wordt onder andere verstaan schade die door of tijdens de uitvoering van het werk wordt toegebracht aan zaken waaraan wordt gewerkt of aan zaken die zich bevinden in de nabijheid van de plaats waar wordt gewerkt; c. schade veroorzaakt door opzet of bewuste roekeloosheid van hulppersonen of niet leidinggevende ondergeschikten van opdrachtnemer. Opdrachtgever kan zich indien mogelijk tegen deze schades verzekeren.
(…)
13.3.
Als opdrachtnemer om welke reden dan ook geen beroep toekomt op lid 2 van dit artikel, is de verplichting tot het vergoeden van schade beperkt tot maximaal 15% van de totale opdrachtsom (exclusief btw). Als de overeenkomst bestaat uit onderdelen of deelleveringen, is deze verplichting beperkt tot maximaal 15% (exclusief btw) van de opdrachtsom van dat onderdeel of die deellevering. In geval van duurovereenkomsten is de verplichting tot het vergoeden van schade beperkt tot maximaal 15% (exclusief btw) van de verschuldigde opdrachtsom over de laatste twaalf maanden voorafgaand aan de schadeveroorzakende gebeurtenis.
4.19
Met grief 10 bestrijdt [appellante] het oordeel van de rechtbank dat de door [geïntimeerde] geleden schade niet is aan te merken als ‘gevolgschade’. [appellante] wijst er op dat reeds uit de formulering van de voorwaarden blijkt dat de schade als door [geïntimeerde] gevorderd moet worden aangemerkt als gevolgschade, nu deze schade (productieverlies, inzet manuren en afschrijving) immers niet kan worden beschouwd als directe schade in de zin van de algemene voorwaarden.
4.2
De grief slaagt niet. Het hof stelt voorop dat het niet ongebruikelijk is dat bij dit soort handelstransacties een dergelijke exoneratie voor ‘gevolgschade’ wordt opgenomen. Gevolgschade is evenals directe schade geen wettelijk begrip, maar kan veeleer worden beschouwd als een schade waarvan geen rechtstreeks causaal verband bestaat met de toerekenbare tekortkoming. Gevolgschade is daarmee als indirecte schade te onderscheiden van directe schade aan het geleverde zelf en de daarmee geproduceerde onderdelen, evenals redelijke kosten om het product in overeenstemming te brengen met de overeenkomst, redelijke kosten ter vaststelling van de oorzaak en omvang van de schade en redelijke kosten ter voorkoming en beperking van de schade. Een productiemiddel dat niet kan worden ingezet op de wijze die overeenkomt met hetgeen de koper daarvan op grond van de overeenkomst mocht verwachten, in dit geval gericht op de productie van bepaalde voorwerpen (as-stompen), beantwoordt nu eenmaal niet aan de daaraan redelijkerwijs te stellen eisen en levert in het kader van die voorgenomen productie daarom directe schade op, hetzij omdat er in het geheel niet kan worden geproduceerd of slechts in beperkte mate (zoals ook in dit geval waarbij maar één functie kon worden gebruikt) en met extra inzet van arbeidskrachten. Daaronder valt ook te brengen de kosten van de deskundige [persoon B] , die immers is ingeschakeld om de oorzaak van de schade in beeld te brengen.
4.21
Daar waar een toerekenbare tekortkoming bij het nakomen van de overeenkomst moet worden aangenomen aan de kant van [appellante] , liggen haar vorderingen in reconventie gereed voor afwijzing. Daarmee faalt ook grief 11.
Slotsom
4.22
De door [appellante] aangevoerde grieven falen, zodat de bestreden beslissing van de rechtbank Limburg van 2 maart 2022 zal worden bekrachtigd. [appellante] zal in de kosten worden veroordeeld. Deze worden vastgesteld op € 2.135,-- aan griffierechten en € 3.142,-- aan salaris advocaat (2 punten tarief III) en eventuele nakosten.
4.23
Aan bewijslevering wordt niet toegekomen omdat geen feiten en omstandigheden zijn aangevoerd die, indien deze worden bewezen, tot een andere beslissing kunnen leiden.

5.De uitspraak

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Limburg van 2 maart 2022;
veroordeelt [appellante] in de kosten van dit beroep vastgesteld op € 2.135,-- aan griffierechten en € 3.142,-- aan salaris advocaat te vermeerderen met eventuele nakosten en rente;
verklaart deze uitspraak uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. van der Pol, H.K.N. Vos en C.B.M. Scholten van Aschat en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 januari 2025.
griffier rolraadsheer