ECLI:NL:GHSHE:2025:384

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
20-002726-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake poging tot zware mishandeling en openlijk geweld

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor poging tot zware mishandeling en openlijk in vereniging geweld plegen. De politierechter sprak de verdachte vrij van openlijk geweld tegen slachtoffer 1, maar verklaarde hem wel strafbaar voor de andere feiten. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 30 dagen, waarvan 26 voorwaardelijk, en een taakstraf van 150 uren. De benadeelde partijen, slachtoffers 2 en 3, kregen schadevergoeding toegewezen. In hoger beroep heeft de verdachte de vrijspraak van slachtoffer 1 aangevochten, maar het hof verklaarde hem niet-ontvankelijk in dat deel van het hoger beroep. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd voor wat betreft de opgelegde straf en de vordering van benadeelde partij 3, en heeft de straf verhoogd naar 90 dagen gevangenisstraf, waarvan 86 voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren. De vordering van benadeelde partij 3 is gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van €743,81, en de verdachte is hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor deze schade. Het hof heeft de wettelijke voorschriften toegepast en de beslissing is op 29 januari 2025 uitgesproken.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002726-23
Uitspraak : 29 januari 2025
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 2 oktober 2023, in de strafzaak met parketnummer 01-020811-23 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter de verdachte van het onder feit 2 tenlastegelegde openlijk en in vereniging geweld plegen voor zover gericht tegen [slachtoffer 1] vrijgesproken en het onder feit 1 tenlastegelegde en het overige onder feit 2 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘poging tot zware mishandeling’ (feit 1) en ‘openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft’ (feit 2), de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen, waarvan 26 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis. Voorts heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot datzelfde bedrag en de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] hoofdelijk toegewezen tot een totaalbedrag van € 626,10, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot datzelfde bedrag. De politierechter heeft beide benadeelde partijen in het overige deel van hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat zij dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen. De politierechter heeft voorts de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding. Tot slot zijn beslissingen genomen met betrekking tot de proceskosten.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang en ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak van het onder feit 2 tenlastegelegde ‘openlijk en in vereniging geweld plegen tegen [slachtoffer 1] ’. Gelet op het bepaalde in artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een (deel)vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep voor zover dit tegen deze vrijspraak is gericht.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] is bij vonnis waarvan beroep door de politierechter niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding. De vordering is blijkens het op 7 december 2023 ondertekende wensenformulier gehandhaafd. Gelet op voornoemde beschermde vrijspraak is de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in haar vordering waardoor de vordering niet aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het vonnis waarvan beroep dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep integraal zal bevestigen.
De raadsman van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit van het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft de raadsman van de verdachte primair verzocht dat het hof beide vorderingen zal afwijzen en heeft zich subsidiair gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen, met verbetering en aanvulling van de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 3] en de daarmee samenhangende beslissing op de schadevergoedingsmaatregel. In zoverre zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd. Bijgevolg komen de op deze onderdelen betrekking hebbende overwegingen van de politierechter te vervallen en zullen deze worden vervangen door hetgeen hierna zal worden overwogen.
Voorts zal het hof – nu de meervoudige strafkamer gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359, derde lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering – indien tegen dit arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, de inhoud van de door de politierechter opgesomde bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring uitwerken in een aanvulling op dit verkorte arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Het hof acht het voorts aangewezen om de door de politierechter aangehaalde toepasselijke wettelijke voorschriften te vervangen op na te melden wijze.
Het hof zal de overwegingen zoals opgenomen in het vonnis waarvan beroep onder het kopje ‘Bijzondere overwegingen ten aanzien van het bewijs’ vervangen door de navolgende overwegingen.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Met betrekking tot het bewijs van het onder 1 tenlastegelegde overweegt het hof in het bijzonder als volgt.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde bepleit dat geen sprake is van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Het hof verwerpt dit verweer. Het hof acht op basis van de bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte met geschoeide voet tegen het gezicht van [slachtoffer 3] heeft geschopt. Dat schoppen is, zo leidt het hof af uit de gebezigde bewijsmiddelen, met kracht gebeurd, terwijl [slachtoffer 3] op de grond lag. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gezicht een kwetsbaar deel is van het lichaam en dat zich direct achter een belangrijk deel van het gezicht de hersenen, een vitaal orgaan, zijn gelegen. Het op een dergelijke wijze schoppen tegen dit lichaamsdeel roept naar het oordeel van het hof daarmee een aanmerkelijke kans in het leven op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 3] . Door desalniettemin te schoppen zoals bewezenverklaard heeft de verdachte de aanmerkelijke kans op het als gevolg hiervan ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 3] ook aanvaard.
Met betrekking tot het bewijs van het onder 2 tenlastegelegde overweegt het hof in het bijzonder als volgt.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ook ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde bepleit dat vrijspraak moet volgen, in het bijzonder nu geen sprake is van het in vereniging plegen van het tenlastegelegde geweld, dan wel dat de verdachte geen opzet heeft gehad op het in vereniging plegen van geweld zoals tenlastegelegd.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende feiten vast. Eerder op de desbetreffende dag had een conflictueuze confrontatie plaatsgevonden tussen de verdachte en [slachtoffer 3] . De verdachte heeft vervolgens contact gelegd met de medeverdachten Abdullahi en Aarkoub en hen op de hoogte gesteld van deze confrontatie. De medeverdachten hebben zich vervolgens bij de verdachte gevoegd en hebben zich samen, zo was allen duidelijk, begeven naar de kapsalon van [slachtoffer 3] , alwaar deze laatste ook aanwezig was.
De verdachte en zijn medeverdachten hebben allen een verklaring afgelegd met de strekking dat zij naar de kapsalon gingen met de bedoeling om het conflict op te lossen door het uit te praten. Het hof acht deze verklaringen ongeloofwaardig. In de eerste plaats acht het hof het niet in de rede liggen dat indien de verdachte daadwerkelijk het conflict wilde oplossen door het uit te praten, de verdachte zich daarbij dan laat vergezellen door twee met de verdachte bevriende personen. Het hof weegt verder mee dat uit de bewijsmiddelen, in het bijzonder de ter terechtzitting in eerste aanleg getoonde en door het hof in raadkamer bekeken en op zitting in hoger beroep besproken camerabeelden, valt op te maken dat als de verdachte en zijn medeverdachten bij de kapsalon aankomen en [slachtoffer 3] na handgebaren van de verdachte naar buiten komt, de verdachte (vrijwel) direct geweld uitoefent tegen deze [slachtoffer 3] en vervolgens de beide medeverdachten, als [slachtoffer 3] zich daarna verweert en uit de kapsalon andere personen naar buiten komen, ook (vrijwel) direct overgaan tot het plegen van geweld.
Deze hiervoor geschetste gang van zaken wijst er veeleer op - en het hof zal hiervan ook uitgaan - dat de verdachte en de medeverdachten doelbewust tezamen de confrontatie met [slachtoffer 3] zijn aangegaan door samen naar hem toe te gaan en fysiek geweld op hem uit te oefenen dan wel de toepassing van dit geweld mogelijk te maken door eventueel andere te hulp schietende personen op afstand te houden. Het hof gaat er aldus vanuit dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten met dit doel. Een voorzienbaar gevolg was naar het oordeel van het hof - in de gegeven situatie van het aangaan van een confrontatie voor de kapsalon van [slachtoffer 3] tijdens openingstijden - dat andere personen [slachtoffer 3] te hulp zouden schieten. In dit geval werd [slachtoffer 3] daadwerkelijk geholpen door (onder meer) [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . Het vervolgens door de verdachte dan wel de medeverdachten ten aanzien van onder andere [slachtoffer 2] gepleegde geweld geeft naar het oordeel van het hof blijk van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten. Met dit onverholen, niet-heimelijk bedreven geweld, is de openbare orde aangerand. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte daarmee een significante bijdrage geleverd aan het openlijk geweld zoals dit bewezen is verklaard.
Aldus heeft de verdachte tezamen en in vereniging met de medeverdachten de confrontatie opgezocht, met de bedoeling om geweld te plegen tegen [slachtoffer 3] .
Hetgeen de verdediging overigens met betrekking tot het bewijs van het onder 1 en/of het onder 2 tenlastegelegde ten verwere heeft aangevoerd vindt zijn weerlegging in de door het hof gebezigde bewijsmiddelen.
De bewijsverweren van de raadsman worden aldus in al hun onderdelen verworpen.
Het hof zal voorts de overwegingen zoals opgenomen in het vonnis waarvan beroep onder het kopje ‘De strafbaarheid’ vervangen door de navolgende overwegingen.
De strafbaarheid
Voor zover de verdediging heeft bedoeld ten aanzien van het onder 1 en/of het onder 2 bewezenverklaarde tevens te betogen dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, overweegt het hof dat dit betoog gelet op de hiervoor bij de ‘Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs’ vastgestelde feiten en omstandigheden faalt. Er is naar het oordeel van het hof namelijk geen sprake van een “wederrechtelijke” aanranding wanneer de verdachte zich op zijn beurt verdedigt tegen iemand die zelf in noodweer handelt als reactie op een daarvóór gepleegde aanranding (Hoge Raad 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456). Hiervan was gelet op het feit dat de verdachte met de medeverdachten de confrontatie opzocht sprake. De verdachte kan zich gegeven deze feiten en omstandigheden dan ook niet met vrucht beroepen op noodweer.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten of de verdachte uitsluiten. Hierdoor zijn de feiten strafbaar en is de verdachte strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Op te leggen straf
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de door de politierechter opgelegde straf zal bevestigen.
De raadsman van de verdachte heeft verzocht dat het hof aan de verdachte enkel een, deels voorwaardelijke, taakstraf op zal leggen.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 3] en dat hij zich, samen met zijn medeverdachten, schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen diezelfde [slachtoffer 3] en diens vader. De verdachte heeft [slachtoffer 3] met geschoeide voet met kracht tegen het gezicht geschopt en heeft tezamen en in vereniging met zijn medeverdachten [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] op de openbare weg geschopt en geslagen, waarbij zij enig lichamelijk letsel hebben bekomen. Door zo te handelen hebben de verdachte en zijn medeverdachten inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft bij de bepaling van de straf acht geslagen op de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als oriëntatiepunt voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid. Het oriëntatiepunt voor het ‘Opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door middel van schoppen/trappen tegen het hoofd’ geeft als indicatie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. Het oriëntatiepunt voor ‘Openlijke geweldpleging, lichamelijk letsel ten gevolge hebbend’ geeft als indicatie een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis. Nu de onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelingen onderdeel uitmaken van hetzelfde feitencomplex, zal het hof in dit geval enkel uitgaan van het eerstgenoemde oriëntatiepunt. Het hof ziet in voornoemd oriëntatiepunt reden om een hogere taakstraf op te leggen dan door de politierechter is gedaan.
In strafverzwarende zin heeft het hof meegewogen dat het bewezenverklaarde openlijk geweld is gepleegd tegen meerdere personen.
Het hof heeft verder acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie, d.d. 25 oktober 2024, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, kortweg: het strafblad van de verdachte, waaruit volgt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten. Het strafblad van de verdachte werkt daarom niet strafverzwarend. Ook overigens acht het hof geen strafverzwarende feiten of omstandigheden aannemelijk geworden.
Verder heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden, voor zover daarvan ter terechtzitting gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de raadsman van de verdachte in het bijzonder naar voren gebracht dat de verdachte werkt als ZZP’er. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof in beperkte mate in strafmatigende zin meegewogen.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, waarvan 86 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 5.043,81,00, bestaande uit € 4.493,81 aan materiële schade en € 550,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in de volgende schadeposten:
misgelopen inkomsten € 4.250,00
factuur fysio € 126,10
kosten eigen risico psycholoog € 117,71
smartengeld € 550,00.
De politierechter heeft de vordering bij vonnis waarvan beroep hoofdelijk toegewezen tot een totaalbedrag van € 626,10, te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening.
De raadsman van de verdachte heeft primair verzocht de vordering af te wijzen en heeft zich subsidiair gerefereerd aan het oordeel van het hof.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering, zodat de vordering in hoger beroep opnieuw in volle omvang aan het hof ter beoordeling voorligt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof ten aanzien van de gevorderde materiële schade voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] als gevolg van het onder feit 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 243,81. Dit bedrag bestaat uit het totaal van de posten b. (factuur fysio) en c. (kosten eigen risico psycholoog). De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof ten aanzien van de gevorderde immateriële schade voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade is toegebracht als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Uit het schade-onderbouwingsformulier volgt immers dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte letsel heeft opgelopen, te weten schrammen op zijn gezicht.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, alsmede gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, begroot het hof voorts de immateriële schade die benadeelde rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit heeft geleden naar billijkheid op een bedrag van € 500,00.
Het hof is met betrekking tot de overige onderdelen van de vordering van oordeel dat nader onderzoek ter terechtzitting noodzakelijk is, hetgeen een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans in zoverre in de vordering niet worden ontvangen en kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Wettelijke rente
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, ten aanzien van de materiële schade worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 augustus 2023, zijnde het moment waarop deze schade is gevorderd, tot aan de dag der algehele voldoening en ten aanzien van de immateriële schade worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 januari 2023, zijnde het moment waarop deze schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening
Proceskosten
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Hoofdelijkheid
Ter vergoeding van de schade zijn naast de verdachte ook de mededaders gehouden. Zij zijn derhalve hoofdelijk aansprakelijk voor deze schade. Indien en voor zover één van hen een deel van de schade betaalt, zal ook de ander daardoor zijn bevrijd van zijn betalingsverplichting.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de medeverdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 3] is toegebracht tot een bedrag van € 743,81. De verdachte en de medeverdachten zijn daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen tot een bedrag van € 743,81, te vermeerderen met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor in verband met de beoordeling van de vordering van de benadeelde partij is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 14 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 63, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de vrijspraak van het onder feit 2 tenlastegelegde ‘openlijk en in vereniging geweld plegen tegen [slachtoffer 1] ’.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen, doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde straf, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] , en de daarmee samenhangende beslissing op schadevergoedingsmaatregel, en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
90 (negentig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
86 (zesentachtig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] , ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 743,81 (zevenhonderddrieënveertig euro en eenentachtig cent), bestaande uit
€ 243,81 (tweehonderddrieënveertig euro en eenentachtig cent)materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 augustus 2023 tot aan de dag der algehele voldoening en € 500,00
(vijfhonderd euro)immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening en bepaalt dat de verdachte met zijn mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 743,81 (zevenhonderddrieënveertig euro en eenentachtig cent), bestaande uit € 243,81 (tweehonderddrieënveertig euro en eenentachtig cent) materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 augustus 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 14 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het vorenoverwogene.
Aldus gewezen door:
mr. T. van de Woestijne, voorzitter,
mr. A. Muller en mr. H.A.T.G. Koning, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.J.G. Streutjes, griffier,
en op 29 januari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.