ECLI:NL:GHSHE:2025:3261

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 november 2025
Publicatiedatum
13 november 2025
Zaaknummer
20-003262-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en opruiing tot strafbaar feit in het onderwijs

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 november 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1968, werd beschuldigd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd, en het in het openbaar opruien tot een strafbaar feit. De zaak kwam na terugwijzing door de Hoge Raad, die het eerdere arrest had vernietigd. De politierechter had de verdachte vrijgesproken van mishandeling, maar had hem wel veroordeeld voor de andere feiten. In hoger beroep heeft het hof de verdachte opnieuw veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaar. De vordering van de benadeelde partij, een leerling van de basisschool, werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding voor materiële en immateriële schade. Het hof oordeelde dat de bedreigingen van de verdachte, die onder andere inhielden dat hij met een vuurwapen naar school zou komen, grote angst en paniek veroorzaakten op de school. De verdachte werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van de politierechter. De uitspraak benadrukt de ernst van bedreigingen in een schoolomgeving en de impact daarvan op de slachtoffers.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003262-24
Uitspraak : 13 november 2025
VERSTEK (OIP)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

’s-Hertogenbosch

gewezen, na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 7 februari 2022, in de strafzaak met het parketnummer 01-247727-20, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het onder feit 2 tenlastegelegde (kort gezegd: mishandeling). De rechtbank heeft het onder feit 1 en
feit 3 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
  • ‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd’ (feit 1), en
  • ‘in het openbaar, mondeling, tot enig strafbaar feit opruien’ (feit 3),
de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem ten dien aanzien veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, alsmede tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 dagen, waarvan 10 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest. De politierechter heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toegewezen tot een bedrag van € 1.033,80, waarvan
€ 33,80 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, zulks met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De politierechter heeft de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering en bepaald dat deze in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De verdachte is veroordeeld in de kosten van het geding, welke aan de zijde van de benadeelde partij zijn begroot op nihil. Tot besluit heeft de politierechter het tegen verdachte verleende geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven per datum vonnis.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
In hoger beroep heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch bij arrest van 10 oktober 2022 (ressortsparketnummer 20-000276-22) de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover gericht tegen de vrijspraakbeslissing ter zake van het onder feit 2 tenlastegelegde.
Het hof heeft – na vernietiging van het vonnis van de politierechter – het onder feit 1 en feit 3 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd’ (feit 1) en ‘in het openbaar, mondeling tot enig strafbaar feit opruien’ (feit 3), de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van het voorarrest.
Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toegewezen tot het bedrag van € 910,00, bestaande uit een bedrag van € 410,00 aan materiële schade en een bedrag van € 500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 410,00 vanaf 25 januari 2021 en over een bedrag van € 500,00 vanaf 2 oktober 2020, telkens tot aan de dag der algehele voldoening. Het hof heeft de vordering op het punt van de meer gevorderde immateriële schade ad € 1.500,00 afgewezen en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering, met bepaling dat de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Het hof heeft de verdachte veroordeeld in de proceskosten, welke kosten aan de zijde van de benadeelde partij zijn begroot op nihil. Ten slotte is ten behoeve van het slachtoffer de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Namens de verdachte is tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 10 december 2024 (rolnummer 22/03824) het bestreden arrest vernietigd en de zaak teruggewezen naar dit gerechtshof opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak door de politierechter van het onder feit 2 tenlastegelegde. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. De advocaat-generaal vordert thans de toewijzing van de vordering tot schadevergoeding, met uitzondering van de gevorderde reiskosten wegens het doen van aangifte en het bezoek aan de advocaat van de benadeelde partij.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd, omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 2 oktober 2020 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] en/of een of meerdere leerling(en) en/of lera(a)r(en) van de basisschool de [school] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door die [slachtoffer] en/of een of meerdere leerling(en) en/of lera(a)r(en) van de basisschool de [school] dreigend de woorden toe te voegen:
- “ Als je na school buiten staat, dan ga ik je dood maken”, en/of
- “ Ik ga net als in Amerika met een geweer naar school komen en iedereen neerschieten. Ik ga al die kinderen slaan, ik ga al die Turken schieten”, en/of
- “ Ik blaas hier iedereen. Die kutturken. Waarom moeten die kutturken mijn zoon pakken. Ken je mijn familie in Rotterdam niet die schieten iedereen neer”,
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 2 oktober 2020 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, in het openbaar, te weten op/aan [adres 2] , mondeling, tot enig strafbaar feit heeft opgeruid, door eenmaal of meermalen tegen zijn, verdachtes, zoon de volgende woorden te roepen: “Maak hem kapot, zodat hij niets meer kan doen”.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 2 oktober 2020 te Eindhoven [slachtoffer] en meerdere leerlingen en leraren van de basisschool de [school] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [slachtoffer] en/of meerdere leerlingen en/of leraren van de basisschool de [school] dreigend de woorden toe te voegen:
- “ Als je na school buiten staat, dan ga ik je dood maken”, en
- “ Ik ga net als in Amerika met een geweer naar school komen en iedereen neerschieten. Ik ga al die kinderen slaan, ik ga al die Turken schieten”, en
- “ Ik blaas hier iedereen. Die kutturken. Waarom moeten die kutturken mijn zoon pakken. Ken je mijn familie in Rotterdam niet die schieten iedereen neer”,
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op 2 oktober 2020 te Eindhoven, in het openbaar, te weten op/aan [adres 2] , mondeling, tot enig strafbaar feit heeft opgeruid, door tegen zijn, verdachtes, zoon de volgende woorden te roepen: “Maak hem kapot, zodat hij niets meer kan doen”.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het proces-verbaal (einddossier) van de politie-eenheid Oost-Brabant, district Eindhoven, districtsrecherche Eindhoven, op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1] , hoofdagent van politie, registratienummer PL2100-2020226203, gesloten d.d. 4 oktober 2020, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 38. Alle hierna weergegeven verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 2 oktober 2020 (dossierpagina’s 4 tot en met 6), voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
(dossierpagina 4)
Ik kom aangifte doen van bedreiging gepleegd door de vader van een jongen bij mij op
school.
Ik doe deze aangifte samen met mijn vader.
Ik zit in groep 8 van basisschool [school] aan [adres 2] .
(dossierpagina 5)
Vandaag, 2 oktober 2020, na de grote pauze liepen wij met de hele klas in de gang om naar buiten te gaan. Mijn meester, meneer [getuige 3] , was erbij. Ineens zag ik een heleboel kinderen in paniek door de gang rennen. Ik wist eerst niet waarom, maar ineens zeiden een paar kinderen tegen mij dat ik me moest verstoppen omdat de vader van de jongen er was. Eén jongen wist blijkbaar dat dat de vader was van de jongen die mij had geslagen. Ik rende toen snel met de trap naar boven en ben de kamer van de directeur binnengegaan. De directeur heeft toen de politie gebeld. Ik ben toen zelf weer naar beneden gelopen. In de gang zag ik een man staan, ik kende deze man niet. De man zei tegen mij: ‘als je na school buiten staat, dan ga ik je dood maken’. Hij keek mij hierbij recht aan. Ik was heel bang. Ik moest heel erg huilen. De hele klas moest huilen.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 oktober 2020 (dossierpagina’s 12 en 13), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :
Op 2 oktober 2020 waren wij belast met de noodhulp in de regio Eindhoven. Wij kregen de opdracht om naar de basisschool [school] , gelegen aan [adres 2] , te gaan. Daar zou een vader doordraaien, nadat zijn kind ruzie had gekregen met een ander kind. De vader bleek achteraf [verdachte] te zijn.
Ter plaatste hoorden wij van de docenten op de basisschool dat de vader, [verdachte] , net was vertrokken. Kort daarna hoorden wij dat de andere eenheid de man aantrof op de [straatnaam] . Toen wij daar aankwamen hoorden wij de man volledig door het lint gaan. Wij hoorden onder andere dat [verdachte] de volgende dingen riep:
  • Ik schiet iedereen af;
  • Ik ga hetzelfde doen als in Amerika en schiet iedereen dood.
Wij zagen tevens dat hij met zijn handen/vingers deed alsof hij een automatisch wapen vasthield. Daarbij hoorden wij dat hij zei dat hij net zoals in Amerika iedereen kapot zou schieten ‘pang, pang’. Wij hoorden dat hij het bovenstaande bleef herhalen en bleef schreeuwen.
Wij hoorden dat [verdachte] de volgende dingen riep:
- ik ga (…) naar die school en schiet ze allemaal neer;
- ik schiet al die kanker turken neer.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 oktober 2020 (dossierpagina’s 14 tot en met 16), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] :
(dossierpagina 14)
Op 2 oktober 2020 was ik, verbalisant [verbalisant 5] , werkzaam als surveillance-hondengeleider. Om 12.52 uur kwam bij het Operationeel Centrum Eindhoven de melding binnen dat op basisschool [school] een vader van een van de leerlingen de school binnen was gelopen en helemaal door het lint ging en dat personeel hem de school uit wilde hebben. Ik, [verbalisant 5] , hoorde via de portofoon dat de man zojuist de school had verlaten en nu schreeuwend en tierend over straat liep. Ik, [verbalisant 5] , hoorde via de portofoon dat de man donker getint is, gekleed is in een rode jas en een grijze baard heeft. Ik, [verbalisant 5] , reed over [adres 2] en zag rechts van mij een man lopen die druk met zijn armen aan het zwaaien was. Ik, [verbalisant 5] , zag dat omstanders bij de man mij wenkten. Ik, [verbalisant 5] , ben naar de man toe gelopen. Ik zag dat bij de man nog een kleine jongen was, dit bleek later zijn zoon te zijn, genaamd [betrokkene] .
Ik, [verbalisant 5] , hoorde dat de man alleen maar bleef schreeuwen: ‘hier gebeurt hetzelfde als in Amerika’. Ik zag dat de man druk met zijn armen aan het zwaaien was, meerdere malen met zijn handen een pistool nadeed en om zich heen schoot. Ik zag dat de man het schuim op zijn mond had staan.
(dossierpagina 15)
Ik, verbalisant [verbalisant 4] , hoorde op 2 oktober 2020 een man luidkeels schreeuwen. Ter plaatse zag ik collega [verbalisant 5] bij een man welke een rode jas droeg. Ik zag en hoorde dat deze man luidkeels riep en schreeuwde. Ik zag en hoorde dat de man zei dat hij net als in Amerika wel naar de school zou gaan en dan ‘pang, pang, pang, iedereen schieten’. Ik zag dat de man met zijn handen het gebaar maakte alsof hij met een lang wapen schoot.
Ik heb hierop een van de omstanders aangesproken. Dit bleek een van de leerkrachten te zijn van de school waar het incident zich had afgespeeld. Ik hoorde van de leerkracht dat de zoon van de man ook bij hem op school zat. Dit betrof basisschool [school] . De zoon van de man, [betrokkene] , zou een conflict hebben met een aantal kinderen. Dit zou ook gisteren al hebben gespeeld, echter was het nu in een pauze tot een handgemeen gekomen tussen [betrokkene] en andere kinderen. De leerkracht vertelde dat de vader van [betrokkene] , [verdachte] , met zijn zoon naar school was gekomen en ook in de school, waar veel kinderen bij aanwezig waren, uitlatingen heeft gedaan dat hij mensen zou gaan neerschieten als ze aan zijn zoon kwamen.
4.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 3 oktober 2020 (dossierpagina’s 18 tot en met 20), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] :
(dossierpagina 18)
U wilt mij een aantal vragen stellen over een incident dat op 2 oktober 2020 rond 13.00 uur op basisschool [school] in Eindhoven heeft plaatsgevonden. Op genoemde dag was ik werkzaam op basisschool [school] . Ik zat in de koffiekamer en hoorde en zag dat er een groep kinderen geheel overstuur de school binnen kwam gerend. Ik hoorde van een kind dat er buiten een man stond die bedreigingen uitte.
(dossierpagina 19)
Omdat de situatie zo dreigend was en de kinderen geheel overstuur waren, ben ik samen met mijn collega en de kinderen de school uitgelopen richting een dependance van onze school. hebben. Ik hoorde dat één van de kinderen riep: “hij komt eraan”. Hierop zag ik dat er grote paniek onder de kinderen ontstond. Ik zag dat alle kinderen begonnen te rennen en alle kanten over de weg en stoep weg renden. Het was een erg onveilige en chaotische situatie op dat moment. De jongen waar het allemaal om ging bleef samen met mij en een andere collega. Ik zag dat de man die eerder aan het schreeuwen was op een fiets aan kwam rijden. Ik zag dat de zoon van de verdachte achter op de fiets van de man zat. Ik zag dat de zoon afstapte. Ik hoorde dat de man aan zijn zoon vroeg “wie is het?”. Ik zag dat de zoon van de man hierop naar de jongen wees die naast mij stond. Ik hoorde dat de vader toen tegen zijn zoon zei: ‘maak hem kapot zodat hij niets meer kan doen’. Vervolgens viel de zoon van de man de andere jongen aan. Ik heb de jongens vervolgens uit elkaar gehaald. Vervolgens stapte de vader van zijn fiets en riep: “wie mijn zoon tegenhoudt, dan pak ik dit kind die hem tegenhoudt”. Ik weet dat de zoon van de man [betrokkene] heet.
5.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 4 oktober 2020 (dossierpagina’s 21 tot en met 23), voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
(dossierpagina 21)
U wilt mij een aantal vragen stellen over een incident dat op 2 oktober 2020 bij de basisschool [school] heeft plaatsgevonden. Ik ben directeur van de basisschool. Op 2 oktober was ik als directeur werkzaam. Er kwam een leerkracht naar mij toe om te melden dat er op het schoolplein een ruzie tussen drie kinderen had plaatsgevonden. Een van de kinderen dat bij de ruzie was betrokken was [betrokkene] . Het vermoeden was dat [betrokkene] boos naar huis was gegaan.
Enige tijd later hoorde ik een hoop kabaal beneden in de hal van de school. Ik liep naar de hal waar het kabaal vandaan kwam. Aan deze hal zitten allemaal klaslokalen van de school en op dat moment waren alle lokalen met kinderen gevuld die daar les hadden. Ik hoorde dat de man stond te schreeuwen en langs twee docenten, die hem tegenhielden, wilde. Ik zag dat de eerder genoemde [betrokkene] de gehele tijd achter de man stond. De man was zowel in het Nederlands als in een andere taal aan het schreeuwen. Ik hoorde dat de man het volgende schreeuwde: ‘ik wil de kinderen slaan’
(dossierpagina 22)
en ‘die Turken moeten dood’. De gehele situatie was erg bedreigend en intimiderend. Alle kinderen zaten in de klassen en hebben alles meegekregen wat door de man werd geroepen. De man bleef maar schreeuwen: ‘ik ga die kinderen en die Turken slaan’. Ik hoorde dat de man riep: ‘ik ga net als in Amerika met een geweer naar school komen en iedereen neerschieten’ en ‘ik ga al die kinderen slaan, ik ga al die Turken schieten’. De gehele situatie heeft op mij, mijn docenten en alle kinderen en betrokkenen een grote impact gehad. De situatie was erg dreigend en intimiderend. De kinderen waren erg bang en schrokken van wat er allemaal is gebeurd.
6.
Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 26 november 2020 (PL2100-2020224661-24), voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 3] :
V: Waar bent u werkzaam?
A: Basisschool [school] in Eindhoven.
V: Wat is uw functie?
A: Ik ben groepsleerkracht.
V: Wat gebeurde er op 2 oktober 2020?
A: Ik hoorde herrie buiten. Er kwamen op dat moment ook kinderen naar binnen gestoven. De vader kwam daarna naar binnen gelopen. Ik hoorde dat de vader aan het schreeuwen en tieren was. Ik hoorde dat hij zei: ‘ik blaas hier iedereen. Die kutturken. Waarom moeten die kutturken mijn zoon pakken’. Op het moment van schreeuwen stond hij binnen in de school voor een klaslokaal. Ik zag dat er op een afstand van 2 à 3 meter kinderen in de klas zaten. Die konden hem ook zeker weten horen en zien.
V: Kon u verstaan wat de man riep?
A: Ja, deels. Ik hoorde dat hij riep: ‘Ik blaas hier iedereen. Die kutturken. Waarom moeten die kutturken mijn zoon pakken. Ken je mijn familie in Rotterdam niet die schieten iedereen neer’.
V (…) Wie was die man?
A: De vader van [betrokkene] .
V: Hebben de andere leerlingen ook de bedreigingen gehoord?
A: Ja, buiten heeft de man ook al staan tieren. Daar waren toen ook kinderen aanwezig, waaronder mijn hele klas.
7.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 4 oktober 2020 (dossierpagina’s 7 tot en met 10, voor zover inhoudende als verklaring van [aangever 1] :
(dossierpagina 7)
Ik zit op basisschool de [school] . Als wij grote pauze hebben, spelen wij op het schoolplein van [adres 2] . Op dinsdag 29 september 2020, tijdens het voetballen, tackelde ik per ongeluk een jongen, die altijd een witte pet op heeft. Nadat de jongen met de witte pet mij geslagen heeft, was de pauze gauw voorbij.
(dossierpagina 8)
Op vrijdag 2 oktober 2020 omstreeks 12.15 uur gingen wij met veel kinderen voetballen. Ik zag dat de jongen met de witte pet een klasgenootje van mij, [slachtoffer] , sloeg. Als reactie hierop zag ik dat [slachtoffer] de jongen met de witte pet duwde. Een jongen uit mijn klas wilde de ruzie laten stoppen, maar als reactie hierop zag ik dat de jongen met de witte pet hem duwde. In verband met het slaan en duwen moesten [slachtoffer] en de jongen met de witte pet naar binnen. Ongeveer na 10 minuten verzamelden wij met heel de klas op het schoolplein. Ik zag toen de jongen met de witte pet samen met zijn vader aan komen fietsen.
Ik zag dat de vader van de jongen tijdens het fietsen erg wild gebaarde met zijn armen. Ik hoorde de vader ook heel hard schreeuwen. Ik zag dat de vader en de jongen met de witte pet onze kant op gefietst kwam. Wij stonden met heel de klas. Wij voelden ons allemaal niet veilig, daarom zijn wij met de hele klas de school in gerend. Weg van de vader. Alle kinderen in mijn klas hadden zich verstopt. Iedereen was namelijk bang. Op het moment dat ik me aan het verstoppen was, hoorden wij de vader van de jongen met de witte pet ook naar boven komen. Wij hoorde dit aan zijn geschreeuw. Inmiddels waren er meerdere leraren om de man tegen te houden. Toen de andere leraren de vader tegen hielden, moesten wij allemaal naar beneden en naar buiten. Wij keken met zijn allen steeds om. Wij waren allemaal heel bang dat de vader terug zou komen. Op een gegeven moment hoorden wij de man ook weer schreeuwen. Wij zagen de vader en de jongen met de witte pet wederom aan komen fietsen. Iedereen was zo bang dat iedereen door elkaar heen ging lopen en iedereen liep ook een andere kant op. Ik hoorde de vader weer heel hard schreeuwen. Ik zag ook dat hij met zijn armen aan het gebaren was tegen de jongen met de witte pet. Ik zag dat de vader wild met zijn armen aan het slaan was en steeds met beide armen naar mij toe wees. Ik maakte hieruit op dat de jongen met de witte pet mij moest slaan. Ik zag ook dat de jongen met de witte pet mijn kant op gerend
(dossierpagina 9)
kwam. Ik voelde dat de jongen mij begon te slaan en schoppen. Tijdens het schoppen en slaan hoorde ik de vader heel hard roepen naar de jongen met de witte pet. Het leek alsof hij aanwijzingen kreeg hoe de jongen mij het beste kon slaan. Ik wil nog even zeggen dat ik erg bang ben geworden. Ik ben bang dat de jongen met de witte pet mij op school weer zal aanvallen. Daarbij ben ik ook bang dat de vader weer naar school komt.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder feit 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

meermalen gepleegd.

Het onder feit 3 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

in het openbaar, mondeling tot enig strafbaar feit opruien.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig gemaakt aan de bedreiging van meerdere leerlingen en leerkrachten van de basisschool van zijn zoon door (onder meer) te roepen dat hij met een vuurwapen naar de school zou komen en daar mensen neer zou schieten. De verdachte heeft tegen een van de leerlingen, [slachtoffer] , destijds een jong meisje uit groep 8, gezegd dat hij haar dood zou maken als zij na school buiten zou staan. Uit de stukken komt naar voren dat het bewezenverklaarde tot grote angst en paniek heeft geleid op basisschool De [school] . Ook voor het slachtoffer [slachtoffer] , zo blijkt uit de vordering tot schadevergoeding, zijn de gevolgen zeer ingrijpend geweest en hebben zij lang voortgeduurd. Het slachtoffer heeft immers aan haar confrontatie met de verdachte een posttraumatische stressstoornis (PTSS) overgehouden. Naast het uiten van deze bedreiging heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het in het openbaar opruien tot het plegen van enig strafbaar feit, zulks door diens zoon toen en aldaar te zeggen – en hem daartoe aan te moedigen – dat hij, verdachtes zoon, geweld moest gebruiken tegen een andere jongen. In de woorden van de verdachte: “kapot moest maken”. Niettegenstaande dat uit het dossier naar voren komt dat de verdachte met de gedachte dat er tussen diens zoon en (een) ander(e) kind(eren) een incident had voorgedaan en de verdachte als gevolg daarvan, hevig geëmotioneerd, tot zijn handelen is gekomen, kan daarin echter op geen enkele wijze een rechtvaardiging worden gevonden voor het strafwaardige gedrag waarvan de verdachte zich richting de destijds jonge kinderen en de leraren heeft bediend. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij zijn woede en frustraties tot de jonge kinderen en de leerkrachten heeft gericht en zich, juist op een plek waar kinderen zich veilig moeten kunnen voelen, hun school, heeft gedragen zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 2 september 2025, betreffende het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk wegens strafbare feiten is veroordeeld, zij het evenwel ter zake van andersoortige feiten en/of geruime tijd geleden, zodat het hof met deze omstandigheid thans niet in verdere strafverzwarende zin rekening zal houden.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, een en ander voor zover daarvan gedurende het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Alles afwegende en het tijdsverloop in deze zaak in aanmerking genomen, acht het hof thans de oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg, vertegenwoordigd door haar ouder [aangever 2] , een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.414,42, bestaande uit € 414,42 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De politierechter heeft de vordering bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 33,80 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de benadeelde partij is ter terechtzitting in hoger beroep te kennen gegeven de oorspronkelijke vordering in hoger beroep te handhaven.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het hof de vordering zal toewijzen, met uitzondering van de reiskosten voor het doen van aangifte en het bezoek aan de advocaat van de benadeelde partij.
De advocaat van de benadeelde partij heeft de integrale toewijzing van de vordering bepleit en betoogd dat het hof voor de begroting van de immateriële schade aansluiting zal zoeken bij de ‘Rotterdamse Schaal’. Daarnaast heeft de advocaat het hof verzocht om te bepalen dat de te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van voornoemde benadeelde partij te openen spaarrekening met een BEM-clausule.
Het hof overweegt als volgt.
Een benadeelde partij kan in het strafproces vergoeding vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden indien voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Voor de beantwoording van de vraag of zodanig verband bestaat, zijn de concrete omstandigheden van het geval bepalend.
De omstandigheid dat artikel 6:107 van het Burgerlijk Wetboek aan derden een eigen recht op schadevergoeding toekent ter zake van ‘verplaatste schade’ en de op grond van artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering bestaande mogelijkheid voor die derden om zich ter zake daarvan te voegen in het strafproces, doet niet af aan de bevoegdheid van het slachtoffer om, als benadeelde partij, ook zelf vergoeding van deze schade te vorderen voor zover deze schade nog niet is vergoed aan de derde die de kosten daadwerkelijk heeft gemaakt. [1]
Materiële schade
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
reiskosten € 47,58
a. bezoeken psycholoog € 28,60
b. bezoeken huisarts € 5,20
c. brengen en halen naar en van school door ouders € 9,36
d. politiebureau aangifte € 3,12
e. bezoek advocaat € 1,30
begeleidingskosten € 305,00
kosten opvragen medische informatie € 61,84
Post I
Het hof is van oordeel dat de door de benadeelde partij gevorderde reiskosten voor bezoeken aan de psycholoog en aan de huisarts toewijsbaar zijn als materiële schade op grond van het bepaalde in artikel 6:96, tweede lid, aanhef en onder a van het Burgerlijk Wetboek, nu deze kosten naar het oordeel van het hof in redelijkheid zijn gemaakt en voorts redelijk van hoogte zijn. De reiskosten voor het brengen en halen naar en van school door de ouders van de benadeelde partij komen naar het oordeel van het hof op grond van artikel 6:107, eerste lid, aanhef en onder a van het Burgerlijk Wetboek, eveneens voor vergoeding in aanmerking.
De door de benadeelde partij gevorderde reiskosten in verband met het doen van aangifte en het bezoek aan de advocaat zijn ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad niet aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit als bedoeld in artikel 51f lid 1 van het Wetboek van Strafvordering. Daarom komen deze kosten in het kader van onderhavige procedure niet voor vergoeding in aanmerking. De benadeelde partij dient in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Post II en III
Het hof is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte materiële schade heeft geleden ter zake van de begeleidingskosten en de kosten voor het opvragen van de medische gegevens. Deze vordering is niet inhoudelijk door de verdachte betwist en naar het oordeel van het hof is deze vordering – de aan de vordering ten grondslag gelegde bescheiden en de toelichting in aanmerking genomen – voldoende onderbouwd. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat post II tot een bedrag van € 305,00 en post III tot een bedrag van € 61,84 toewijsbaar is.
Immateriële schade
Uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij door het onder feit 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte psychische klachten (letsel) heeft opgelopen. Immers is zij geruime tijd bij een psycholoog onder behandeling geweest voor een vastgestelde PTSS, welke stoornis geacht moet worden ten gevolge van het bewezenverklaarde te zijn ontstaan. De benadeelde partij heeft in de schriftelijke onderbouwing van de vordering gesteld – en, middels de mondelinge toelichting op haar vordering door haar gemachtigde ter terechtzitting in hoger beroep, nader toegelicht – dat zij lange tijd last had van angst- en concentratieproblemen. Het bewezenverklaarde heeft aldus een zeer grote impact op het (dagelijks) leven van de destijds nog jonge benadeelde partij gehad. Zij durfde een half jaar lang niet meer alleen naar buiten en is nog lange tijd angstig geweest. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de door de verdachte veroorzaakte immateriële schade van de benadeelde partij, zijnde een aantasting in de persoon op andere wijze, valt onder het bereik van artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, begroot het hof de immateriële schade naar de maatstaven van billijkheid op een bedrag € 1.000,00. Het overige deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding wordt bijgevolg afgewezen. In hetgeen de advocaat van de benadeelde partij anderszins naar voren heeft gebracht, ziet het hof geen grond om tot een ander oordeel te komen.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 wat betreft de materiële schade, zijnde de dag van het indienen van de vordering, en vanaf 2 oktober 2020 wat betreft de immateriële schade, zijnde de dag waarop voornoemd feit heeft plaatsgevonden, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal bepalen dat de aan de benadeelde partij te betalen immateriële schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van de benadeelde partij te openen spaarrekening met een zogenoemde BEM (Belegging, Erfenis en andere gelden Minderjarige)-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en de wettelijke vertegenwoordiger kunnen daarom slechts met toestemming van de kantonrechter hierover beschikken, tot de benadeelde partij achttien jaren oud is.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij, tot op heden, nu de advocaat van de benadeelde partij dienaangaande niets heeft gevorderd, begroot op nihil. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 1.410,00, bestaande uit € 410,00 aan vergoeding voor materiële schade en € 1.000,00 aan vergoeding voor immateriële schade. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 voor wat betreft de vergoeding voor materiële schade en 2 oktober 2020 voor wat betreft de vergoeding voor immateriële schade, tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 62, 131 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder feit 2 tenlastegelegde;
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan:
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het onder feit 1 en feit 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.410,00 (zegge: duizend vierhonderdtien euro)bestaande uit
€ 410,00 (zegge: vierhonderdtien euro)materiële schade en
€ 1.000,00 (zegge: duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 1.000,00 (zegge: duizend euro)aan immateriële schade af;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten, tot aan de datum van deze uitspraak aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.410,00 (zegge: duizend vierhonderdtien euro)bestaande uit
€ 410,00 (zegge: vierhonderdtien euro)materiële schade en
€ 1.000,00 (zegge: duizend euro)immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der algehele voldoening en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste
24 (vierentwintig)dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat der Nederlanden ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt dat de te betalen immateriële schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ) te openen spaarrekening met een BEM-clausule;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
25 januari 2021 en van de immateriële schade op 2 oktober 2020.
Aldus gewezen door:
mr. M.C.C. van de Schepop, voorzitter,
mr. J.T.F.M. van Krieken en mr. Y. van Setten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.S. Vos, griffier,
en op 13 november 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. van Setten voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.ECLI:NL:HR:2019:793, r.o. 2.4.8