In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de erve van belanghebbende tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had eerder een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018 opgelegd aan belanghebbende, die vervolgens om ambtshalve vermindering had verzocht. Dit verzoek werd door de inspecteur afgewezen, wat leidde tot bezwaar en beroep bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. Belanghebbende overleed tijdens de procedure, maar zijn zoon besloot de procedure voort te zetten.
De kern van het geschil betreft de vraag of een bedrag van € 12.467,39 dat door belanghebbende aan de Stichting is betaald, aftrekbaar is als kosten eigen woning. Het hof oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit bedrag als rente op een eigenwoningschuld of als erfpachtcanon kan worden aangemerkt. De inspecteur stelt dat het volledige bedrag van € 57.404,80 dat aan de Stichting is betaald, is voldaan als koopsom voor de blote eigendom van de grond. Het hof concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er wordt geen griffierecht vergoed en er zijn geen redenen voor een veroordeling in de proceskosten.