ECLI:NL:GHSHE:2025:259

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
200.331.932_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake koop tweedehands auto en non-conformiteit

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen [geïntimeerde] over de koop van een tweedehands Audi Q5. [appellant] stelt dat de auto niet voldoet aan de overeenkomst, omdat het bouwjaar en de datum van eerste toelating niet overeenkomen met wat was afgesproken. De auto is verkocht als zijnde van bouwjaar 2014, terwijl uit documenten blijkt dat deze in 2013 is geproduceerd en eerder op kenteken is gezet. Na de aankoop heeft [appellant] problemen ervaren met de auto, waaronder een brandend EPC-lampje. Hij heeft de koopovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden en vordert terugbetaling van de koopprijs en schadevergoeding. De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen, wat hij in hoger beroep aanvecht. Het hof oordeelt dat de afwijkingen in bouwjaar en toelating niet van voldoende betekenis zijn om de overeenkomst te ontbinden. De vorderingen van [appellant] worden afgewezen, en de bestreden vonnissen worden bekrachtigd. [appellant] wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.331.932/01
arrest van 4 februari 2025
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] , [gemeente A] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. J.W.J. Schoonbrood te Heerlen,
tegen
[geïntimeerde] handelend onder de namen [naam A] en [naam B] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] , [gemeente B] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. R.C.J. Jacobs te Schijndel,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 7 november 2023 in het hoger beroep van de door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, onder zaaknummer 8889658 CV EXPL 20-5849 gewezen vonnissen van 21 juli 2021 (hierna: het bestreden tussenvonnis) en 12 april 2023 (hierna: het bestreden eindvonnis). Als hierna het bestreden tussenvonnis en het bestreden eindvonnis gezamenlijk worden bedoeld, zullen zij worden aangeduid als de bestreden vonnissen.

5.Het verloop van de procedure

5.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 7 november 2023 waarbij het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen heeft gelast;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 11 januari 2024;
- de memorie van grieven met een productie;
- de memorie van antwoord met producties;
- de akte van [appellant] van 18 juni 2024 met producties;
- de akte van [geïntimeerde] van 16 juli 2024.
5.2.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg

6.De beoordeling

Feiten
6.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. [geïntimeerde] is een autobedrijf en heeft via een advertentie op haar website een Audi Q5 met kenteken [kenteken A] (hierna: de auto) te koop aangeboden. De auto is geïmporteerd en door de RDW geregistreerd met datum eerste afgifte (internationaal) 28 februari 2014. De datum eerste afgifte in Nederland is 17 oktober 2017.
b. In de advertentie van [geïntimeerde] stond onder meer genoemd:
“Tellerstand 87.561 Km, (…) Bouwjaar 2014 (…), eerste afgifte (internationaal) 28-02-2014.”
c. Naar aanleiding van voormelde advertentie heeft [appellant] contact opgenomen met [geïntimeerde] om een afspraak te maken voor een bezichtiging en proefrit, die op 15 juni 2020 hebben plaatsgevonden.
d. Vervolgens heeft [appellant] bij schriftelijke koopovereenkomst van 16 juni 2020 (hierna: de koopovereenkomst) van [geïntimeerde] de auto voor € 27.945,- gekocht, met daarbij een maxi pakket ter waarde van € 995,- en thuisbezorging voor € 150,- (productie 4 bij inleidende dagvaarding). In de koopovereenkomst staat onder meer:
“Tellerstand 87.561 (…). Datum 1e toelating internationaal 28-02-2014.”[geïntimeerde] heeft de auto op 26 juni 2020 aan [appellant] geleverd.
e. Bij brief van 4 juli 2020 deelt (de gemachtigde van) [appellant] aan [geïntimeerde] mee (productie 13 bij inleidende dagvaarding):
“(…) Na de aflevering van de auto is aan cliënt gebleken dat volgens het serviceboekje dat in de auto lag de auto van het bouwjaar januari 2013 (01/2013) is. (…) Vervolgens staat in de onderhoudslijst van Audi d.d. 24 januari 2019 dat de auto van het modeljaar 2013 is en dat de kentekenregistratie op 25 april 2013 heeft plaatsgevonden. (…) U heeft derhalve een oudere auto geleverd dan wat in voornoemde koopovereenkomst was overeengekomen. (…) Voorts heeft de afgeleverde auto meer kilometers op de klok staan dan werd overeengekomen. Ook dit lijdt tot een lagere waarde van die auto in vergelijking tot een die minder kilometers op de klok heeft. Cliënt heeft door voornoemde tekortkomingen in de nakoming schade geleden. (…) De nakoming van de overeengekomen prestaties is (…) blijvend onmogelijk zodat de verplichtingen om de schade te vergoeden direct en automatisch is ontstaan. Subsidiair wordt door cliënt (…) de koopovereenkomst hierbij buitengerechtelijk gedeeltelijk ontbonden, hetgeen inhoudt dat hij de auto wil blijven behouden en aanspraak maakt op een vervangende schadevergoeding. Ik stel U hierbij aansprakelijk voor de door cliënt geleden schade en verzoek U mij binnen 14 dagen na dagtekening dezes mede te delen of U bereid bent deze te vergoeden.”
f. Bij aangetekend schrijven van 7 juli 2020 bericht (de gemachtigde van) [appellant] aan [geïntimeerde] (productie 14 bij inleidende dagvaarding):
“(…) Namens cliënt verzoek ik U uw verplichtingen na te komen. Tot nu toe heeft U dat niet gedaan. Met deze brief bied ik U voor de laatste keer de mogelijkheid om binnen 14 dagen alsnog aan uw verplichtingen te voldoen. Wanneer u dit niet doet, bent u in verzuim en kunt u de overeenkomst als ontbonden beschouwen. Bovendien stel ik u in dat geval nu alvast aansprakelijk voor alle schade die ik heb geleden en nog zal lijden: (…).”
g. In juli/augustus 2020 is geconstateerd dat het zogenoemde EPC-lampje op het dashboard van de auto brandt (productie 1 bij memorie van grieven: brief van (de gemachtigde van) [appellant] van 13 augustus 2020; productie 12 bij inleidende dagvaarding: factuur [bedrijf C] van 28 augustus 2020).
De procedure bij de kantonrechter
6.2.
In de procedure bij de kantonrechter heeft [appellant] gevorderd, enigszins verkort weergegeven, dat de kantonrechter bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad
1. primair:
- voor recht zal verklaren dat de koopovereenkomst bij brief van 7 juli 2020 buitengerechtelijk is ontbonden, althans de koopovereenkomst zal ontbinden, met veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van de koopprijs van € 28.054,- althans - indien geen ontbinding wordt uitgesproken - zal bepalen dat [geïntimeerde] het financieel nadeel van [appellant] moet opheffen, welke schade vastgesteld dient te worden door een te benoemen deskundige (schade-expert) dan wel opgemaakt dient te worden bij staat en vereffend volgens de wet;
Subsidiair:
- de koopovereenkomst wegens dwaling ten aanzien van het bouwjaar en de vele gebreken zal vernietigen, althans - indien geen vernietiging wordt uitgesproken - de gevolgen van de overeenkomst ter opheffing van het financieel nadeel zal wijzigen, welke schade vastgesteld dient te worden door een te benoemen deskundige (schade-expert) dan wel opgemaakt dient te worden bij staat en vereffend volgens de wet;
2. [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling van € 92,25 aan schade doordat de auto meer kilometers heeft gereden dan overeengekomen;
3. [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling van € 1.058,75 aan vergoeding buitengerechtelijke kosten inclusief btw;
4. [geïntimeerde] zal veroordelen in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente en de nakosten.
6.3.
Ter onderbouwing van zijn vorderingen heeft [appellant] diverse stellingen aangevoerd. Op die stellingen zal verderop in dit arrest worden ingegaan voor zover dat voor de beoordeling in hoger beroep van belang is.
6.4.
[geïntimeerde] heeft tegen de vorderingen van [appellant] en hetgeen hij daartoe naar voren heeft gebracht, verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna worden ingegaan voor zover dat voor de beoordeling in hoger beroep van belang is.
6.5.
De kantonrechter heeft drie tussenvonnissen gewezen, waaronder het bestreden tussenvonnis, en het bestreden eindvonnis. De kantonrechter heeft blijkens het bestreden tussenvonnis aanleiding gezien een deskundige te benoemen die op 9 december 2022 zijn deskundigenbericht heeft uitgebracht. In het bestreden eindvonnis heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten op de wijze zoals opgenomen in het dictum.
Het hoger beroep
6.6.
[appellant] heeft in hoger beroep één grief aangevoerd en deze voorzien van een toelichting. Daarnaast heeft [appellant] zijn eis gewijzigd c.q. vermeerderd. Op wat [appellant] ter onderbouwing van zijn grief en eiswijziging c.q. -vermeerdering heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan voor zover dat voor de beoordeling in hoger beroep van belang is. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden tussenvonnis en het bestreden eindvonnis en gevorderd, enigszins verkort weergegeven:
1. te verklaren voor recht dat door de brief van de advocaat van [appellant] van 7 juli 2020 de koopovereenkomst door [appellant] buitengerechtelijk werd ontbonden, althans de koopovereenkomst te ontbinden, alsmede [geïntimeerde] te veroordelen om aan [appellant] terug te betalen de koopsom van € 28.054,- met wettelijke rente;
2. de koopovereenkomst wegens het niet herstellen van de EPC-storing gerechtelijk te ontbinden en [geïntimeerde] te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente over de koopsom;
3. [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling aan [appellant] van de buitengerechtelijke kosten van € 1.058,75;
4. [geïntimeerde] te veroordelen in de proceskosten met wettelijke rente.
6.7.
[geïntimeerde] heeft de grief en de eisvermeerdering bestreden. Op wat [geïntimeerde] daartoe heeft aangevoerd, wordt hierna teruggekomen voor zover dat voor beoordeling in hoger beroep van belang is. [geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot, kort gezegd, bekrachtiging van het bestreden tussenvonnis en het bestreden eindvonnis met veroordeling van [appellant] in de kosten van beide instanties.
Is de eiswijziging c.q. -vermeerdering procesrechtelijk toelaatbaar?
6.8.
Ten opzichte van zijn eis in de procedure bij de kantonrechter heeft [appellant] zijn eis gewijzigd. Het hof begrijpt die wijziging zo, dat deels sprake is van een vermindering en deels sprake is van een vermeerdering. Voor zover de eis is verminderd, geldt dat dit steeds toelaatbaar is. Wat betreft de vermeerdering van de eis heeft [geïntimeerde] daartegen bezwaar gemaakt voor zover de eis in hoger beroep is geënt op de gestelde storing van het EPC-lampje. Daartoe heeft zij aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat die kwestie in de procedure bij de kantonrechter niet aan de orde is gekomen omdat deze naar het oordeel van de kantonrechter daarin door [appellant] te laat aan de orde is gesteld, hetgeen strijd met de eisen van een goede procesorde opleverde. Met het alsnog introduceren van de kwestie betreffende de EPC-storing in hoger beroep ontstaat de situatie dat partijen ten aanzien van die kwestie een instantie missen en dat is ook strijdig met de goede procesorde, aldus [geïntimeerde] . Het hof volgt [geïntimeerde] hierin niet. Uitgangspunt is immers dat ook in hoger beroep de eis mag worden vermeerderd, zij het dat dit in beginsel niet later mag gebeuren dan in het eerste inhoudelijke processtuk van de desbetreffende partij. Daaraan heeft [appellant] voldaan, nu hij zijn eis heeft vermeerderd bij gelegenheid van zijn eerste inhoudelijke processtuk, de memorie van grieven. Ook overigens is niet gebleken van strijdigheid van de eisvermeerdering met de eisen van een goede procesorde. Het hof zal dan ook recht doen op de vermeerderde eis.
De grief: het afwijkende bouwjaar en de afwijkende datum van de eerste toelating internationaal
6.9.
De grief van [appellant] houdt in dat de rechtbank in de bestreden vonnissen ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellant] met zijn overgelegde documenten niet heeft aangetoond dat de auto voorafgaand aan 28 februari 2014 feitelijk in gebruik is genomen, dat [appellant] heeft gekregen wat is overeengekomen, te weten een Audi Q5 3.0 TFSI Quattro AUT met bouwjaar 2014, en dat nergens uit blijkt dat de auto niet aan deze eigenschappen voldoet.
6.10.
Ter toelichting betoogt [appellant] , zakelijk samengevat, dat het geschil tussen partijen gaat over het bouwjaar van de auto en de datum van de eerste toelating internationaal. Die datum van de eerste toelating is die waarop de auto voor het eerst feitelijk in gebruik werd genomen en ermee op de openbare weg mocht worden gereden. [appellant] heeft van [geïntimeerde] niet gekregen wat is overeengekomen. [appellant] heeft met zijn verwijzing naar het Audi-serviceboekje dat bij de auto hoort (onderdeel van productie 5 bij de inleidende dagvaarding), aangetoond dat de auto al in januari 2013 is geproduceerd zodat het bouwjaar niet 2014, maar 2013 is. Verder heeft [appellant] aan de hand van de onderhoudslijst van de auto (ook onderdeel van productie 5 bij de inleidende dagvaarding) aangetoond dat de eerste kentekenregistratie heeft plaatsgevonden op 25 april 2013. Het voorgaande volgt ook uit het whatsapp-bericht van [persoon A] , verkoopmedewerker bij [geïntimeerde] , aan [appellant] van 27 juni 2020 (productie 7 bij de inleidende dagvaarding), aldus nog steeds [appellant] .
6.11.
De grief van [appellant] is terecht voorgedragen. Het hof zal hierna uitleggen waarom dat zo is. Het slagen van de grief kan echter niet leiden tot de vernietiging van de bestreden vonnissen. Het waarom daarvan zal het hof hierna eveneens uitleggen.
6.12.
Op grond van artikel 7:17 BW moet de afgeleverde zaak aan de overeenkomst beantwoorden, dat wil zeggen dat deze, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper daarover heeft gedaan, de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst - uitgelegd aan de hand van het zogenoemde Haviltex-criterium - mocht verwachten. De koper mag verwachten dat de zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik - hetgeen dient te worden vastgesteld naar gangbaar spraakgebruik - daarvan nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen, alsmede de eigenschappen die nodig zijn voor een bijzonder gebruik dat bij de overeenkomst is voorzien. Ook andere eigenschappen dan gebruiksbepalende kunnen van belang zijn bij de beoordeling of de afgeleverde zaak aan de overeenkomst beantwoordt. Wat de koper mag verwachten wordt ingekleurd door mededelings- en onderzoeksplichten en de overige omstandigheden van het geval. De verkoper is gehouden mededeling te doen van gebreken waarvan hij op de hoogte is. Een gebrek dat aan normaal gebruik in de weg staat, kan onder omstandigheden meebrengen dat van non-conformiteit sprake is, ook als de verkoper het gebrek niet kende.
6.13.
De eigenschappen van de auto waarop [appellant] baseert dat sprake is van non-conformiteit zijn het bouwjaar en de datum van de eerste toelating (internationaal). Daarmee gaat het om andere dan gebruiksbepalende eigenschappen. Uit het voorgaande volgt echter dat ook een afwijking ten aanzien van andere dan gebruiksbepalende eigenschappen tot het oordeel kunnen leiden dat de afgeleverde zaak, hier: de auto, niet aan de overeenkomst beantwoordt.
6.14.
De koopovereenkomst die met betrekking tot de auto tussen [appellant] en [geïntimeerde] is gesloten (productie 4 bij inleidende dagvaarding), houdt in dat aan [appellant] is verkocht een Audi Q5 met kenteken [kenteken A] , en met datum eerste toelating internationaal: 28 februari 2014. De auto is door [geïntimeerde] ook met die vermelding aangeboden (productie 2.b bij inleidende dagvaarding) en ook met de vermelding van 2014 als het bouwjaar van de auto. Naar het oordeel van het hof moet het er daarom voor worden gehouden dat de koopovereenkomst ook inhoudt dat het bouwjaar van de verkochte auto 2014 is.
6.15.
Door [appellant] is er terecht op gewezen dat uit de bij de auto horende onderhoudslijst volgt dat de auto al op 25 april 2013 voor het eerst op kenteken is gezet en daarmee op die datum voor het eerst op de openbare weg is toegelaten. Naar het oordeel van het hof beantwoordt de auto daarom niet aan wat daarover door middel van de koopovereenkomst is overeengekomen, te weten dat het zou gaan om een auto met bouwjaar 2014 en als datum eerste toelating internationaal 28 februari 2014. Anders dan [geïntimeerde] bepleit, doet daaraan niet af dat [appellant] de auto voor de aankoop heeft bezichtigd en ermee heeft proefgereden en toen gelegenheid heeft gehad de auto te onderzoeken, en dat de productiedatum van de auto zichtbaar was op een sticker die was aangebracht in het portier aan de bestuurderszijde van de auto. Waar het naar het oordeel van het hof op aankomt, is dat de auto door [geïntimeerde] , een professionele verkoper van tweedehands auto’s, aan [appellant] uitdrukkelijk en zonder voorbehoud is aangeboden en verkocht als een auto met bouwjaar 2014 die voor het eerst (internationaal) was toegelaten op de openbare weg in februari 2014. Naar het oordeel van het hof is dát bepalend voor de verwachtingen die [appellant] mocht hebben over de ouderdom en de duur van de periode waarin met de auto op de openbare weg was gereden. In dit licht behoefde [appellant] er geen rekening mee te houden dat de auto mogelijk al (ruim) eerder is geproduceerd en in gebruik is genomen en behoefde hij daar ook geen onderzoek naar te doen. Daarbij acht het hof verder van belang dat door [geïntimeerde] niet, althans niet voldoende concreet, is uiteengezet dat de hiervoor genoemde productiesticker op zodanig opvallende wijze was aangebracht en dat daarop op zo overduidelijke wijze melding was gemaakt van 2013 als het productiejaar van de auto, dat dit [appellant] niet kan zijn ontgaan. Het hof gaat er daarom aan voorbij.
6.16.
Het voorgaande voert tot de conclusie dat [appellant] zich er terecht op heeft beroepen dat de auto niet aan de overeenkomst beantwoordt wat betreft het bouwjaar en de datum waarop de auto voor het eerst (internationaal) is toegelaten. Daarmee is sprake van non-conformiteit als bedoeld in artikel 7:17 BW. In zoverre slaagt de door [appellant] opgeworpen grief. Dat leidt er echter niet toe dat de vorderingen van [appellant] , voor zover geënt op de non-conformiteit van de auto ten aanzien van het bouwjaar en de datum van de eerste toelating internationaal, alsnog kunnen worden toegewezen. De redenen daarvoor zijn de volgende.
6.17.
Met zijn vordering beoogt [appellant] , kort gezegd, primair door middel van een verklaring voor recht zijn buitengerechtelijke ontbinding van de koopovereenkomst gerechtelijk vastgesteld te krijgen dan wel subsidiair de koopovereenkomst gerechtelijk te doen ontbinden. Als sprake is van consumentenkoop en is vastgesteld dat de afgeleverde zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt, heeft de koper op grond van artikel 7: 22 lid 1 BW onder meer de bevoegdheid de koopovereenkomst te ontbinden, tenzij de afwijking van wat is overeengekomen, gezien haar geringe betekenis, de ontbinding niet rechtvaardigt. Het tweede lid van artikel 7:22 BW brengt mee dat deze bevoegdheid pas ontstaat als herstel en vervanging onmogelijk zijn of van de verkoper niet gevergd kunnen worden, of de verkoper is tekortgeschoten in zijn verplichting tot, kort gezegd, tijdige aanvulling, tijdig herstel of tijdige vervanging.
6.18.
Naar het oordeel van het hof rechtvaardigen de afwijkingen ten aanzien van bouwjaar en de datum van eerste toelating internationaal ten opzichte van wat te dien aanzien tussen partijen is overeengekomen niet de ontbinding van de overeenkomst, omdat zij daarvoor te gering van betekenis zijn. Daarvoor acht het hof met name de bevindingen van de door de kantonrechter benoemde deskundige [persoon B] (hierna: [persoon B] ), verbonden aan [bedrijf B] , van belang, zoals neergelegd in diens bericht van 9 december 2022. Voor zover hier relevant zijn die bevindingen dat de auto in zeer goede staat verkeert, zowel van buiten als van binnen, en dat de door [appellant] betaalde koopprijs ‘naar alle redelijkheid’ tot ‘scherp’ is te noemen, waarbij is vergeleken met beschikbare advertenties van andere vergelijkbare Audi Q5-voertuigen, zo begrijpt het hof. Gelet hierop valt zonder concrete nadere toelichting, die door [appellant] niet is gegeven, niet in te zien dat [appellant] in financieel opzicht is benadeeld doordat hem de auto is aangeboden en verkocht als zijnde uit bouwjaar 2014 en internationaal voor het eerst toegelaten in februari 2014, terwijl de auto in werkelijkheid is geproduceerd in januari 2013 en internationaal voor het eerst is toegelaten in april 2013. Van een verminderde waarde als gevolg daarvan is immers geen sprake. Door [appellant] zijn ook overigens geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd die de ontbinding van de koopovereenkomst rechtvaardigen vanwege het onjuist opgegeven bouwjaar en de onjuist vermelde datum van de eerste toelating internationaal.
6.19.
Aan nadere bewijslevering zoals door [appellant] is aangeboden (memorie van grieven, pagina 4 tweede volle alinea) wordt niet toegekomen. Dat aangeboden bewijs ziet immers niet op de ernst van de hiervoor besproken afwijkingen van wat is overeengekomen en de waardevermindering die daarvan al dan niet het gevolg is. Het is daarom niet ter zake dienend.
6.20.
De conclusie op basis van het voorgaande is dat de vorderingen van [appellant] , voor zover geënt op de non-conformiteit van de auto ten aanzien van het bouwjaar en de datum van de eerste toelating internationaal, niet kunnen worden toegewezen.
De eisvermeerdering: de EPC-storing
6.21.
Over de door [appellant] gestelde storing van het EPC-lampje als grondslag voor de door hem gevorderde ontbinding van de koopovereenkomst en vergoeding van de wettelijke rente over de koopsom oordeelt het hof als volgt.
6.22.
Op basis van wat partijen in dit geding over en weer hebben aangevoerd en aan stukken hebben overgelegd, staat naar het oordeel van het hof als niet dan wel niet voldoende concreet weersproken vast dat op of omstreeks 9 juli 2020, en dus kort na de aankoop door [appellant] van de auto, het zogenoemde EPC-lampje op het dashboard van de auto is gaan branden. Dat is vervolgens, zo begrijpt het hof verder, in opdracht van [geïntimeerde] door een derde, [bedrijf C] (hierna: [bedrijf C] ), verholpen. Het hof wijst op de factuur van [bedrijf C] van 28 augustus 2020 die daarvan melding maakt (productie 12 bij inleidende dagvaarding). Het hof wijst ook op de uitlating van [appellant] in de toelichting op de eisvermeerdering dat het EPC-lampje na het bezoek aan [bedrijf C] ‘na korte tijd’ weer is gaan branden. Daaruit volgt immers dat de EPC-storing na het bezoek aan [bedrijf C] in ieder geval in eerste instantie was verholpen.
6.23.
Door [appellant] is niet concreet gesteld wanneer het EPC-lampje na het herstel door [bedrijf C] opnieuw is gaan branden en wat in verband daarmee vervolgens is gedaan c.q. gebeurd. Dat had wel van [appellant] mogen worden verwacht. [appellant] heeft zodoende onvoldoende aangevoerd ter onderbouwing van zijn stelling dat het EPC-lampje kort na het herstel door [bedrijf C] opnieuw is gaan branden. Dat dit het geval is geweest blijkt, anders dan [appellant] kennelijk meent, ook niet uit de factuur van [bedrijf C] van 3 september 2020 (productie 11 bij inleidende dagvaarding), want deze maakt geen melding van werkzaamheden aan het EPC-lampje of een storing waarvoor het EPC-lampje waarschuwde. Van het EPC-storingslampje wordt wel weer melding gemaakt op pagina 2 van het AutotelexPRO opnameformulier van autobedrijf [YY] (hierna: [YY] ) van 6 augustus 2021 (onderdeel van productie 1 bij conclusie na deskundigenbericht van [appellant] ). Dat formulier dateert dus van ruim een jaar na de aankoop. Dat formulier onderbouwt zodoende niet dat de EPC-storing zich kort na het herstel door [bedrijf C] in augustus 2020 opnieuw heeft voorgedaan. Zonder concrete nadere toelichting door [appellant] , die ontbreekt, kan immers niet worden uitgesloten dat dit lampje pas weer opnieuw is gaan branden ten tijde van de taxatie door [YY] , of niet lang daarvoor. [appellant] heeft zodoende zijn stellingen niet voldoende onderbouwd.
6.24.
De conclusie uit het voorgaande is dat de vorderingen van [appellant] , voor zover geënt op het gestelde defect met betrekking tot het EPC-lampje, niet kunnen worden toegewezen.
Tot slot
6.25.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, zullen de vorderingen van [appellant] worden afgewezen. De bestreden vonnissen zullen worden bekrachtigd, voor zover nodig met verbetering van gronden.
6.26.
[appellant] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep op de wijze zoals in het dictum zal zijn bepaald. In het bestreden eindvonnis is [appellant] al veroordeeld in de kosten van de procedure bij de kantonrechter zodat, anders dan door [geïntimeerde] is gevorderd, in hoger beroep geen plaats meer is voor veroordeling van [appellant] in die kosten.
6.27.
Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente daarover omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten en de wettelijke rente daarover, met dien verstande dat de wettelijke rente over de nakosten die zijn verbonden aan noodzakelijke betekening van de uitspraak, is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. Het hof zal de nakosten en de wettelijke rente daarover niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

7.De uitspraak

Het hof:
7.1.
bekrachtigt de bestreden vonnissen, voor zover nodig met verbetering van gronden;
7.2.
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] , begroot op € 2.135,- aan griffierecht en € 2.356,50 (1,5 punt maal tarief III van € 1.571 per punt);
7.3.
verklaart dit arrest wat betreft de proceskostenveroordeling onder 7.2 uitvoerbaar bij voorraad;
7.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.E.L.J.C. Verbunt, M. van der Schoor en H.F.P. van Gastel en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 4 februari 2025.
griffier rolraadsheer