ECLI:NL:GHSHE:2025:250

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 februari 2025
Publicatiedatum
3 februari 2025
Zaaknummer
20-003527-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak verkrachting en veroordeling wegens ontucht met minderjarige leerlinge

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte, een leraar, was eerder veroordeeld voor verkrachting en ontucht met een minderjarige leerlinge. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met een contactverbod en schadevergoeding aan de benadeelde partij. In hoger beroep heeft het hof de vrijspraak van de verdachte voor verkrachting (feit 2) uitgesproken, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte de aangeefster had gedwongen tot seksuele handelingen. Het hof oordeelde dat de seksuele relatie tussen de verdachte en de aangeefster, die op dat moment 17 jaar oud was, niet onder dwang had plaatsgevonden. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan ontucht (feit 1) met de minderjarige leerlinge, wat resulteerde in een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast werd een contactverbod opgelegd met de aangeefster voor de duur van 5 jaren. Het hof heeft ook beslist over de vorderingen van de benadeelde partijen, waarbij de schadevergoeding aan de aangeefster werd toegewezen, maar de vorderingen van andere benadeelde partijen werden afgewezen. De uitspraak benadrukt de ernst van de situatie en het misbruik van de kwetsbare positie van de minderjarige door de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003527-23
Uitspraak : 3 februari 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

’s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 19 december 2023, in de strafzaak met parketnummer 03-128063-22 tegen:

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboorte datum] 1958,
wonende te [adres verdachte] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
- ‘ ‘ontucht plegen met een aan zijn zorg en opleiding toevertrouwde minderjarige,
meermalen gepleegd’ (feit 1) en
- ‘ ‘verkrachting, meermalen gepleegd’ (feit 2),
de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank, aan verdachte een contactverbod ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, betreffende het slachtoffer [aangeefster] opgelegd, zulks voor de duur van 5 jaren, met bepaling dat indien door de verdachte niet aan het verbod wordt voldaan, telkens vervangende hechtenis voor de duur van 7 dagen zal worden toegepast, met een maximum van 6 maanden. De rechtbank heeft de maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaard. Voorts heeft de rechtbank de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster] , toegewezen tot een totaalbedrag van € 39.458,54, bestaande uit € 14.458,54 aan materiële schade en € 25.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 april 2021 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank heeft de vordering voor het overige afgewezen. De verdachte is door de rechtbank veroordeeld in de kosten van het geding, welke kosten aan de zijde van het slachtoffer zijn begroot op nihil. Ten slotte heeft de rechtbank de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding, met veroordeling van de benadeelde partijen in de kosten van het geding, welke kosten aan de zijde van de verdachte telkens zijn begroot op nihil.
Namens verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep integraal zal bevestigen.
De raadsman van de verdachte heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder feit 1 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof. Met betrekking tot het onder feit 2 tenlastegelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Daarnaast heeft de raadsman een straftoemetingsverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster] heeft de raadsman op na te melden wijze verweer gevoerd. Aangaande de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] heeft de raadsman betoogd dat het hof hen daarin niet-ontvankelijk zal verklaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij – als leraar ( [vakgebied] ) op het [naam school] te [plaatnaam] – in of omstreeks de periode van 1 maart 2017 tot en met 27 december 2017 te [plaatnaam] , in de gemeente [plaatnaam] en/of in de gemeente [plaatnaam] en/of in de gemeente [plaatnaam] en/of in de gemeente [plaatnaam] en/of elders in Nederland, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [aangeefster] , geboren op [geboorte datum slachtoffer] , door meermalen, althans eenmaal, (telkens)
- die [aangeefster] te (tong)zoenen en/of
- de borsten en/of de vagina van die [aangeefster] aan te raken en/of te betasten en/of te strelen en/of over de borsten en/of de vagina van die [aangeefster] te wrijven en/of
- zijn, verdachtes, penis door die [aangeefster] aan te laten raken en/of te laten betasten en/of zich door die [aangeefster] af te laten trekken en/of
- zijn, verdachtes, penis en/of vinger(s) in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [aangeefster] te duwen en/of te brengen en/of
- zijn verdachtes, penis in de mond van die [aangeefster] te duwen en/of te brengen;
2.
hij in of omstreeks de periode van 28 december 2017 tot en met 31 december 2021 te [plaatnaam] , in de gemeente [plaatnaam] en/of in de gemeente [plaatnaam] en/of in de gemeente [plaatnaam] en/of in de gemeente [plaatnaam] en/of elders in Nederland, in elk geval in Nederland, en/of te [plaatnaam] in België, meermalen, althans eenmaal, (telkens) door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [aangeefster] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] , en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid en/of die bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid hierin dat hij, verdachte, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
- misbruik heeft gemaakt van zijn, verdachtes, (psychisch en/of lichamelijk) overwicht op die [aangeefster] , (o.a.) voortvloeiend uit het (zeer) grote leeftijdsverschil tussen hem, verdachte, en die [aangeefster] en/of het (daarmee gepaard gaande) (zeer) grote verschil in ontwikkeling en/of levenservaring tussen hem, verdachte, en die [aangeefster] en/of
- misbruik heeft gemaakt van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht dat hij als leraar [vakgebied] op het [naam school] en/of (vanaf 19 augustus 2019) [naam school] en/of vertrouwenspersoon en/of coach en/of mentor en/of (traject)begeleider van die [aangeefster] op die [aangeefster] had en/of
- misbruik heeft gemaakt van en/of voortgebouwd heeft op de kwetsbare positie, waarin die [aangeefster] zich ten gevolge van haar (omvangrijke) psychosociale problematiek bevond en/of waar hij, verdachte, uit hoofde van zijn functie van leraar [vakgebied] en/of in zijn hoedanigheid van vertrouwenspersoon en/of mentor en/of coach en/of (traject)begeleider van die [aangeefster] wetenschap van had en/of
- misbruik heeft gemaakt van en/of voortgebouwd heeft op de vertrouwensrelatie die (dientengevolge) tussen hem, verdachte, en die [aangeefster] (in de voorafgaande maanden) (mede door de uitwisseling van een enorme hoeveelheid vertrouwelijke en/of zeer persoonlijke e-mails en/of sms-berichten tussen hem, verdachte en die [aangeefster] ) was ontstaan en/of de (steeds toenemende mate van) afhankelijkheid die (dientengevolge) bij die [aangeefster] (in de voorafgaande maanden) ten aanzien van hem, verdachte, was ontstaan en/of
- misbruik heeft gemaakt van en/of voortgebouwd heeft op de kwetsbaarheid die bij die [aangeefster] door eerder(e) door hem, verdachte, gepleegd(e) ontuchtige handeling(en) en/of seksueel binnendringen (in de voorafgaande maanden) is ontstaan en/of
- ( telkens) tegen die [aangeefster] heeft gezegd en/of die [aangeefster] (telkens) heeft (blijven) doen geloven dat hij, verdachte, de enige was waar die [aangeefster] een band mee had en/of de enige bij wie zij terecht kon en/of de enige die haar kon begrijpen en/of de enige die zij kon vertrouwen en/of tegen die [aangeefster] heeft gezegd dat hij, verdachte, het beste met haar voor had en/of haar zou en/of wilde helpen en/of ondersteunen en/of beschermen en/of dat hij, verdachte, haar problemen kon en/of wilde oplossen en/of dat zij er voor elkaar waren en/of voor elkaar iets konden betekenen en/of tegen die [aangeefster] heeft gezegd dat zij er met niemand over mocht praten en/of dat hij zijn baan en/of huwelijk kwijt zou raken en/of dat zij van school af moest als zij met iemand over de relatie met hem, verdachte, zou spreken en/of als die relatie bekend zou worden en/of die [aangeefster] (zodoende) geïsoleerd heeft (gehouden) van familieleden en/of vrienden en/of leeftijdgenoten en/of hulpverleners, althans van andere personen dan hij, verdachte, en/of
- ( telkens) (via emailberichten en/of in persoon) tegen die [aangeefster] heeft gezegd dat hij, verdachte, verliefd en/of trots op haar was en/of dat hij heel veel van haar hield en/of dat hij altijd bij haar wilde zijn en/of dat hij haar bewonderde en/of dat zij supersexy was en/of dat hij niet (meer) zonder haar kon en/of dat hij verslaafd aan haar was en/of dat zij zijn muze was en/of dat hun band heel speciaal was en/of dat hun relatie puur en zuiver was en/of die [aangeefster] (telkens) heeft (blijven) doen geloven dat zij samen een toekomst hadden en/of (telkens) als die [aangeefster] twijfelde over (de relatie en/of de seksuele handelingen met) verdachte, tegen die [aangeefster] heeft gezegd dat zij moest doen wat zij leuk vond en niet wat anderen hebben bepaald dat de norm is, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- ( telkens) (liefdes)liedjes en/of songteksten van (liefdes)liedjes naar die [aangeefster] heeft gestuurd en/of - tegen die [aangeefster] heeft gezegd dat als zij een kindje met hem, verdachte, wilde dat dat kon en/of (telkens) als die [aangeefster] haar twijfels en/of bedenkingen met betrekking tot het krijgen van een kind met hem, verdachte, deelde, tegen die [aangeefster] heeft gezegd dat zij zich niet moest houden aan de conventies van de maatschappij en dat zij moest doen wat zij zelf wilde en/of dat zij zich geen zorgen hoefde te maken en/of dat hij er voor haar zou zijn en/of dat hun relatie niet conventioneel was, maar wel oprecht en/of tegen die [aangeefster] heeft gezegd dat een kind voor hem, verdachte, een teken van samensmelting van hun liefde was en/of een teken van hoeveel zij van elkaar hielden en/of dat als zij een kind zou hebben, zij iemand had om voor te zorgen en/of gelukkiger werd in haar leven en/of een reden had om op te staan, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- ( via e-mail berichten) aan die [aangeefster] (o.a.) heeft toegevoegd (de) woorden (van de strekking): "Ik hou zoveel van je dat ik het had geaccepteerd als de caldera vandaag was ontploft." en/of "Man, I'd swear, I'd give the whole thing up for you." en/of "Ik ben zo blij met jou." en/of "Ik hou zoveel van jou dat ik tranen krijg in mijn ogen als ik aan je denk." en/of "Ik kom niet aan werken toe, ik denk alleen maar aan jou, gaat dit ooit nog over, ik hoop van niet." en/of "Je t'aime infiniment." en/of "Het is zaak dat we niet onvoorzichtig worden, maar dit kunnen we managen." en/of "Maar we dienen wel wat op te passen nu, nog iets meer dan eerst." en/of "Ik heb liever niet dat je vertelt dat een leraar je zwanger heeft gemaakt." en/of "Dan is het exit voor mij." en/of "Ik heb het beste met je voor, ook al doe ik ongelooflijk stomme dingen." en/of "We komen hier wel uit, we zoeken een oplossing." en/of "Mag ik jouw coach zijn?" en/of "Koele ratio was helaas nodig om ook in de toekomst te kunnen blijven dromen." en/of "Laten we kijken naar de toekomst" en/of "En ja, ik ben je mentor." en/of "Dump mij ajb voorlopig nog niet, want ik kan niet zonder je." en/of "We zijn buiten de lijntjes aan het kleuren en dat weten we allebei heel goed." en/of "Zoals de situatie nu is, zie ik het als realistisch dat onze relatie redelijk langdurig zal zijn." en/of "One day, hoop doet leven." en/of "Een zwangerschap kan indien gewenst ook heel veel positieve energie geven." en/of "Je zou zeker een topmoeder zijn." en/of "Als jij een kind van mij zou krijgen, dan wil ik je bij alles ondersteunen." en/of "Het hebben van een kind geeft zin en inhoud aan je leven." en/of "Een kind samen met jou is een (vergaande) bezegeling van onze relatie." en/of "Je bent naar mijn inschatting in staat om zelfs met kind het VWO te halen." en/of "Als je echt een kind wilt, wees er dan niet te bang voor." en/of "Een vrouwenlichaam is rond jouw leeftijd biologisch gezien zowieso het beste voorbereid/geschikt voor het krijgen van kinderen." en/of "Je moet in het leven vooral doen, waar je zelf achter staat." en/of "Als moeder heb je recht op kinderbijslag." en/of "Jouw lichaam is er klaar voor, jij wilt het, ik steun je, ik wil het." en/of "Ik denk er veel over, over onze baby" en/of "Ik ben supertrots dat je je kind van mij wil." en/of "Ik ben er emotioneel onder, maar wil je niet teveel beïnvloeden." en/of " [naam] zegt dat je met een maand of 5 zwangerschap juist prima examens kan maken." en/of "Niemand stuurt je van school om reden dat je zwanger bent." en/of toen die [aangeefster] zich afvroeg of het niet egoïstisch was om als alleenstaande moeder een kind te willen: "Zolang jij jouw/ons kind alle liefde kunt geven (en dat wil je, dat is voldoende duidelijk) geef je een nieuw mensje alles wat je kan geven en een goede start in het leven. En ik wil daar zo goed als ik kan aan bijdragen.", waardoor verdachte (aldus) voor die [aangeefster] (telkens) een situatie heeft doen ontstaan en/of die [aangeefster] in een situatie heeft gebracht, waarin zij zich niet kon en/of durfde te verzetten tegen en/of te onttrekken aan het seksueel binnendringen van haar lichaam en/of daaraan geen of onvoldoende weerstand kon en/of durfde te bieden en/of een zodanige situatie voor die [aangeefster] heeft doen ontstaan dat zij dat seksueel binnendringen niet kon of wist te voorkomen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak feit 2
De advocaat-generaal heeft zich bij requisitoir op het standpunt gesteld dat de onder feit 2 tenlastegelegde verkrachting wettig en overtuigend bewezen kan worden. Daartoe heeft de advocaat-generaal – in de kern weergegeven – aangevoerd dat de verdachte aangeefster [aangeefster] door middel van de in de tenlastelegging en bewezenverklaring van de rechtbank vermelde feitelijkheden heeft bewogen tot het aangaan van een seksuele relatie, waarbinnen het slachtoffer niet bij machte was om haar wil, onafhankelijk van verdachte en in vrijheid te bepalen. Aldus heeft de verdachte door middel van andere feitelijkheden het slachtoffer gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen, welke mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer, zodat sprake is van verkrachting.
Het hof stelt het volgende voorop.
De verdachte staat ter zake van het onder feit 2 tenlastegelegde terecht wegens verkrachting, meermalen gepleegd in de periode van 28 december 2017 tot en met 31 december 2021. Gelet op de tenlastegelegde periode is op de beoordeling van het onderhavig feitencomplex artikel 242 (oud) van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van toepassing. Op grond van artikel 242 Sr (oud) is strafbaar degene die door geweld of een andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid iemand dwingt tot het ondergaan van handelingen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat de tenlastegelegde seksuele handelingen hebben plaatsgevonden in het kader van een langdurige relatie tussen aangeefster en de verdachte. Aangeefster [aangeefster] heeft verklaard dat de verdachte geen geweld heeft gebruikt om haar te dwingen tot seksuele handelingen. Evenmin heeft hij daartoe jegens haar bedreigingen geuit.
Het hof ziet zich aldus voor de vraag gesteld of in onderhavige zaak sprake is geweest van ‘dwingen’ in de zin van artikel 242 Sr (oud), in die zin dat de verdachte door die feitelijkheid opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer die handelingen tegen haar wil heeft ondergaan. Van door een feitelijkheid dwingen als hiervoor bedoeld, kan sprake zijn indien de verdachte opzettelijk een zodanige psychische druk heeft uitgeoefend of het slachtoffer in een zodanige afhankelijkheidssituatie heeft gebracht dat het slachtoffer zich daardoor naar redelijke verwachting niet tegen die handelingen heeft kunnen verzetten, of dat de verdachte het slachtoffer heeft gebracht in een zodanige door hem veroorzaakte (bedreigende) situatie dat het slachtoffer zich naar redelijke verwachting niet aan die handelingen heeft kunnen onttrekken. (HR 27 augustus 2013, ECLI:NL:HR:2013:494). Door die andere feitelijkheden moet het slachtoffer seksuele handelingen hebben ondergaan die zij zonder die feitelijkheden niet zou hebben verricht of laten gebeuren. Het gaat om handelingen waaraan het slachtoffer zich ‘naar redelijke verwachting’ niet heeft kunnen onttrekken. Voorts moet het voor de verdachte kenbaar zijn geweest dat het slachtoffer de seksuele handelingen niet wilde ondergaan. Of die dwang zich heeft voorgedaan, laat zich niet in het algemeen beantwoorden, maar hangt af van de concrete omstandigheden van het geval.
In het licht van bovenstaande vooropstelling overweegt het hof als volgt.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep komt het volgende naar voren. Het slachtoffer was van september 2016 tot en met juni 2019 leerlinge op het [naam school] (later het [naam school] ) College te [plaatnaam] . In die periode was de 42 jaar oudere verdachte haar docent alsmede (op enig moment) haar mentor en vertrouwenspersoon/begeleider. Het slachtoffer stond van meet af aan bij de school, inclusief de verdachte, bekend als een ‘zorgleerling’ met een complexe problematiek (dossierpagina’s 34, 78 en 113). Het contact tussen het slachtoffer en de verdachte ontstond door vertrouwelijke gesprekken na de lessen en kreeg allengs een zodanig karakter dat vanuit de leiding wantrouwen ontstond omtrent de aard van het contact. In maart 2017 werd de verdachte door zijn teamleider gewaarschuwd buiten school geen contact met haar te onderhouden en tevens bepaald dat zij niet bij hem in de les mocht zijn als zij geen les van hem had (dossierpagina 87). Daarop heeft de verdachte het initiatief genomen om via een emailwisseling het contact (stiekem) voort te zetten (dossierpagina 138 e.v.: eerste bericht 10 maart 2017). Het dossier bevat meer dan duizend pagina’s aan e-mailberichten gewisseld tussen de verdachte en het slachtoffer. Nog voor de achttiende verjaardag van het slachtoffer werd de relatie (omstreeks 24 november 2017) seksueel en vanaf die tijd vond er – buiten de digitale contacten om – bijna dagelijks, althans met zeer grote regelmaat, seksueel contact plaats, welk seksueel contact mede bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer door de verdachte. Het slachtoffer was toen 17 jaar oud en de verdachte 59 jaar oud; een leeftijdsverschil van 42 jaar. De seksuele contacten vonden gedurende een geruime periode plaats op verschillende locaties, zoals in de auto van het slachtoffer, maar ook in de woning van de verdachte en de woning(en) van het slachtoffer. Het slachtoffer is op zeventienjarige leeftijd zwanger geraakt van de verdachte en heeft toen de zwangerschap laten beëindigen. Nadien is het slachtoffer nog twee keer zwanger geraakt van verdachte en zijn er twee kinderen geboren. Dit betreft de hier na te noemen benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] .
Zoals hiervoor reeds aangegeven, was bij het ontstaan van het contact tussen de verdachte en het slachtoffer sprake van een zeer kwetsbaar slachtoffer. Aangeefster [aangeefster] woonde in 2016 in een woongroep omdat zij een zeer slechte thuissituatie had. Zij had geen contact meer met haar moeder en thuis was sprake van verwaarlozing. Het slachtoffer had weinig vrienden en zeer beperkte sociale contacten. Daarnaast had aangeefster een slechte fysieke alsook psychische gezondheid. Vanwege aangeefsters problematiek was sprake van bemoeienis van diverse hulpverleners en werd zij langdurig behandeld door een psycholoog dan wel psychiater. Op een later moment (2021) is de diagnose autisme gesteld. De verdachte was niet alleen vanwege zijn hoedanigheid als docent en later ook mentor op de hoogte van de sociale en psychische kwetsbaarheid van aangeefster [aangeefster] (dossierpagina 113), maar ook omdat een en ander in groot detail in de e-mailcorrespondentie werd besproken.
Uit de uitvoerige e-mailcorrespondentie en de verdere inhoud van het dossier alsmede het verhandelde ter terechtzitting komt naar voren dat de 42 jaar oudere verdachte aangeefster [aangeefster] vrijwel meteen vanaf het begin van hun contact op school geleidelijk aan en stap voor stap heeft gekneed en bewogen tot het aangaan van een seksuele relatie. Dit door het geven van speciale aandacht aan [aangeefster] , die daarvoor heel gevoelig was en nauwelijks iemand vertrouwde, met tussendoor -en vrijwel meteen na het begin van de
e-mailcorrespondentie- seksueel geladen berichten, die -als zij daartegen bezwaar maakte (dossierpagina’s 192 en 539)- werden verhuld door tegenstrijdige boodschappen en opmerkingen als dat hij haar wilde beschermen en het beste met haar voor had. Uit de stiekeme gang van zaken en de inhoud van de zeer uitvoerige e-mailscorrespondentie komt dan ook het beeld naar voren dat het initiëren van een seksuele relatie al snel verdachtes naaste doel is geweest. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte daarbij misbruik gemaakt van het uit de feitelijke verhoudingen voortvloeiende – o.a. het grote leeftijdsverschil en zijn hoedanigheid van docent/mentor – overwicht en de kenbare kwetsbare positie van het slachtoffer waarin zij zich ten gevolge van haar (omvangrijke) sociale alsook psychosociale problematiek bevond.
Aangeefster [aangeefster] heeft evenwel over hoe zij het vanaf november 2017 ontstane seksuele contact indertijd heeft ervaren, verklaard dat zij dat leuk vond en dat het voelde als een bevestiging dat de verdachte echt van haar hield (dossierpagina 13). [aangeefster] voelde zich niet gedwongen om seksuele handelingen uit te voeren bij de verdachte (dossierpagina 18) en vond het niet erg om seks te hebben met de verdachte; soms initieerde zij het seksueel contact (dossierpagina 29). Aangeefster [aangeefster] heeft de seks in die tijd als vrijwillig ervaren, waarbij het grote leeftijdsverschil tussen haar en de verdachte haar niet uitmaakte (proces-verbaal verhoor rechter-commissaris d.d. 10 mei 2023, pagina’s 3 en 4). Uit de aangifte van aangeefster [aangeefster] en haar latere verhoren bij de politie is het hof niet gebleken dat aangeefster de verdachte in woord of daad kenbaar heeft gemaakt dat zij geen seks met verdachte wenste. De verdachte heeft voorts bij gelegenheid van zijn verhoren bij de politie, alsmede bij de rechtbank en ten overstaan van het hof verklaard dat het seksuele contact altijd plaatsvond met wederzijdse instemming. De verdachte heeft nimmer het idee gehad en met klem ontkend dat hij aangeefster daartoe heeft gedwongen.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat op grond van het dossier – en dan in het bijzonder gelet op hetgeen aangeefster [aangeefster] heeft verklaard over de vrijwilligheid van de seksuele handelingen – niet kan worden vastgesteld dat het voor de verdachte kenbaar was (en verdachte derhalve wist) dat het slachtoffer geen seksueel contact wenste en dat zij de in de tenlastelegging vermelde seksuele handelingen aldus tegen haar wil heeft verricht en/of ondergaan. Dat aangeefster nadat zij de relatie met de verdachte had beëindigd, heeft verklaard dat zij geen relatie met hem wilde, maar gewoon haar ‘ei’ kwijt wilde, dat ze dacht dat hij goede bedoelingen had, daarom steeds meer op hem ging vertrouwen en dacht dat het daarom oké was, dat ze op een gegeven moment dacht dat ze verliefd was omdat ze van zijn aandacht hield en daar afhankelijk van werd, doet -hoewel invoelbaar- daaraan niet af. Dat de gedragingen van de verdachte ook na de achttiende verjaardag van [aangeefster] moreel verwerpelijk waren, maken deze nog niet strafwaardig.
Bij die stand van zaken schiet het bewijs voor de onder feit 2 tenlastegelegde verkrachting tekort, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij
als leraar op het [naam school] college te [plaatnaam] in de periode van 1 maart 2017 tot en met 27
december 2017 te [plaatnaam] , in Nederland, meermalen ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en opleiding toevertrouwde minderjarige [aangeefster] , geboren op [geboorte datum slachtoffer] , door meermalen,
- [aangeefster] te (tong)zoenen en/of
- de borsten en/of de vagina van [aangeefster] aan te raken en/of te betasten en/of te strelen en/of
over de borsten en/of de vagina van [aangeefster] te wrijven en/of
- zijn penis door [aangeefster] aan te laten raken en/of te laten betasten en/of zich door [aangeefster] af te laten trekken en/of
- zijn penis en/of vinger(s) in de vagina en/of tussen de schaamlippen van [aangeefster] te duwen
en/of te brengen en/of
- zijn penis in de mond van [aangeefster] te duwen en/of te brengen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
P.M.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 feit bewezenverklaarde levert op:
ontucht plegen met een aan zijn zorg en opleiding toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf en maatregel
De rechtbank heeft de verdachte ter zake van het onder feit 1 en feit 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank in de vorm van de maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr een contactverbod met aangeefster aan verdachte opgelegd. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof deze beslissingen zal bevestigen.
De raadsman heeft, voor het geval het hof mocht komen tot een bewezenverklaring van feit 1 en de verdachte wordt vrijgesproken van feit 2, bepleit dat het hof zal volstaan met oplegging van een kortdurende onvoorwaardelijke gevangenisstraf, in combinatie met een taakstraf. Met betrekking tot de maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof, met dien verstande dat het hof de maatregel niet dadelijk uitvoerbaar zal verklaren.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is – kort gezegd – bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontucht met een minderjarige leerlinge die aan zijn zorg en opleiding, in zijn hoedanigheid als docent en mentor, was toevertrouwd. De verdachte is in zijn hoedanigheid als docent en mentor een seksuele relatie aangegaan met een kwetsbare, minderjarige en bovendien veel jongere leerlinge. Het leeftijdsverschil bedroeg ten tijde van de ontucht 42 jaar. De verdachte is daarbij op zeer geraffineerde en manipulatieve wijze te werk gegaan, waarbij hij heeft ingespeeld op en misbruik heeft gemaakt van de jeugdige leeftijd en de sociale en psychische kwetsbaarheid van het slachtoffer. De verdachte was, mede vanwege zijn hoedanigheid als mentor van het slachtoffer, op de hoogte van die kwetsbaarheid. De verdachte heeft het slachtoffer door middel van manipulatie stap voor stap voor zich gewonnen en daartoe heeft hij het slachtoffer geïsoleerd en haar bewogen om geheimhouding over de relatie te betrachten. De ontuchtige handelingen van de verdachte bestonden mede uit het veelvuldig onbeschermd seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer. Met zijn handelen heeft de verdachte geen enkel respect getoond en een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en seksuele integriteit van het jonge en kwetsbare slachtoffer en een gezonde seksuele en maatschappelijke ontwikkeling gefrustreerd. Het slachtoffer heeft op 18-jarige leeftijd al een abortus ondergaan en op een 19- en 20-jarige leeftijd twee kinderen van verdachte ter wereld gebracht, die zij in een pleeggezin heeft moeten onderbrengen omdat zij de zorg voor deze kinderen niet alleen aan kon.
Dit alles terwijl het slachtoffer de verdachte tot tweemaal toe expliciet had aangegeven dat zij geen seksuele/intieme relatie met hem wenste (dossierpagina’s 192 en 539). Zo schrijft ze de verdachte op 20 maart 2017 na een dubbelzinnige mail van hem:
‘Hey, niet van me gaan houden hè, dan wordt mevrouw [naam 2] boos HAHAHAH. Sorry, foute grap. Maar ik ben maar een kind hè. Weliswaar een kind met veel bagage en ik begrijp goed dat u dan wat vaderlijke gevoelens kweekt (vooral als wij zo veel (open!) contact hebben en mijn eigen vader geen rol meer heeft), maar ik denk niet dat u daar te ver in moet gaan.”. Op 14 mei 2017 schrijft het slachtoffer aan de verdachte:
‘Ik vind het niet fijn dat u die vergelijking maakt. Het interesseert me echt niet hoe vaak u aan [naam 2] . denkt. U hoeft ook niet (te proberen) te bewijzen dat u meer aan mij denkt dan aan haar. Daar voel ik me raar door. Ik wil niet vergeleken worden met iemand met wie u spanningen had/hebt. Ik ben een meisje. Weliswaar met een hele vreemde vriendschap. Maar het is wel een vriendschap en niet meer dan dat’. Ook door de school was de verdachte al in maart 2017 gewaarschuwd en was het hem verboden om buiten de school om contact te onderhouden met het slachtoffer. De verdachte heeft zich van dit alles evenwel niets aangetrokken en hij heeft meteen via de weg van een uitgebreide mailwisseling zijn eigen seksuele behoeftes vooropgesteld verdekt onder het mom van goedbedoelde zorg voor het kwetsbare slachtoffer, welke zorg zij in zijn ogen, alleen c.q. vooral van hem kon krijgen. Die houding ventileerde de verdachte niet alleen in zijn verhoor bij de politie (dossierpagina 112), maar ook nog op de zitting in hoger beroep. Aldus is hij voorbijgegaan aan de impact van zijn handelen op het slachtoffer, die juist op school en bij haar docent en mentor veilig had moeten zijn. Bij de beoordeling van de ernst van het door de verdachte gepleegde feit weegt het hof mee dat de ontucht in die maand zeer frequent heeft plaatsgevonden, volgens het slachtoffer bijna dagelijks. In die periode is het slachtoffer -door het doelbewust onveilige seksuele contact van verdachte- zwanger geraakt, welke zwangerschap (van 9 weken en 6 dagen) op [datum] door middel van een abortus is afgebroken. Dat het bewezenverklaarde feit tot op de dag van vandaag nog steeds impact heeft op het slachtoffer blijkt uit hetgeen de advocaat van het slachtoffer ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard. Daarbij komt dat de verdachte, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, naar het oordeel van het hof, onvoldoende doordrongen is van de ernst en de laakbaarheid van zijn handelen.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 28 oktober 2024, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte in dat verband naar voren gebracht dat het bewezenverklaarde feit eveneens een grote impact heeft gehad op zijn leven. De verdachte is zijn baan als docent kwijt. De relatie met zijn vrouw is ernstig beschadigd en het contact met hun kinderen is nagenoeg verbroken. Ook het contact met de gezamenlijke kinderen van verdachte en het slachtoffer is verbroken, hetgeen zwaar op verdachte drukt.
Het hof is van oordeel dat, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die in soortgelijke gevallen door dit hof worden opgelegd en in verband met een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden. Met de oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof acht het voorts passend en geboden aan de verdachte ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid, zoals bedoeld in artikel 38v, eerste lid, Sr op te leggen. Het hof heeft daarbij de aard en de ernst van het bewezenverklaarde in acht genomen. De verdachte zal derhalve worden bevolen zich gedurende 5 jaren te onthouden van enig contact, in welke vorm dan ook, met aangeefster [aangeefster] , geboren op [geboorte datum slachtoffer] .
Gelet voorts op de omstandigheid dat uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gekomen dat de verdachte omgang en/of gezag wenst met de beider kinderen van hem en het slachtoffer en dat hij momenteel de mogelijkheden daartoe verkent, is het hof van oordeel dat er rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte zich belastend naar het slachtoffer toe zal gedragen, dan wel dat hij opnieuw een strafbaar feit zal plegen. Het hof zal mitsdien de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht bevelen.
Het hof zal bepalen dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan
vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 7 dagen, met een totale duur van ten hoogste zes maanden.
Vordering van de benadeelde partij [geboorte datum slachtoffer]
De benadeelde partij [geboorte datum slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 59.458,54, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op een bedrag van € 14.458,54 aan materiële schade en een bedrag van € 45.000,00 aan immateriële schade. De materiële schade valt uiteen in de volgende posten:
  • € 13.589,69 studieschuld DUO;
  • € 770,00 eigen risico zorgverzekering;
  • € 98,85 kosten vaststelling schade en aansprakelijkheid.
De rechtbank heeft de vordering bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 39.458,54, bestaande uit een bedrag van € 14.458,54 als vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 25.000,00 als vergoeding van immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering voor het overige afgewezen.
De benadeelde partij heeft in hoger beroep te kennen gegeven de vordering tot schadevergoeding te handhaven.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het hof de beslissing van de rechtbank op de vordering zal bevestigen.
De raadsman van de verdachte heeft zich met betrekking tot de materiële schade gerefereerd aan het oordeel van het hof, behoudens de post studieschuld DUO. Ten aanzien daarvan heeft de raadsman primair betoogd dat die post onvoldoende is onderbouwd, zodat het causaal verband tussen de gestelde schade en het bewezenverklaarde niet kan worden vastgesteld. De benadeelde partij alsnog in de gelegenheid stellen om de vordering op dat punt te onderbouwen, levert volgens de raadsman een onevenredige belasting op van het strafgeding, zodat het hof de vordering in zoverre niet-ontvankelijk dient te verklaren. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat het hof het toe te wijzen bedrag zal matigen.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman – onder verwijzing naar jurisprudentie – betoogd dat het hof het toe te kennen bedrag zal matigen en niet meer zal toewijzen dan een bedrag van € 10.000,00.
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van de materiële schade
Met betrekking tot post studiekosten ad € 13.589,69 overweegt het hof dat deze post, gelet op de tenlastegelegde pleegperiode, betrekking heeft op het onder feit 2 tenlastegelegde feitencomplex. Nu aan de verdachte ter zake van dat feit waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, omdat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken, kan de benadeelde partij in zoverre niet in haar vordering worden ontvangen en dient zij in zoverre niet-ontvankelijk verklaard te worden in de vordering.
Met betrekking tot de gevorderde kosten wegens het eigen risico ad € 770,00 overweegt het hof dat die kosten zien op het eigen risico voor de jaren 2022 en 2023. In aanmerking genomen dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder feit 2 tenlastegelegde, met een pleegperiode van 28 december 2017 tot en met 31 december 2021, acht het hof het causaal verband tussen de gevorderde schade en het onder feit 1 bewezenverklaarde op grond van deze procedure thans onvoldoende komen vast te staan. Een nader onderzoek naar de causaliteit zou naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Mitsdien zal het hof de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding. De benadeelde partij kan deze schadepost slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen
Naar het oordeel van het hof is de vordering ten aanzien van post vaststelling van schade en aansprakelijkheid ad € 98,85 voldoende onderbouwd en voorts door de verdediging niet inhoudelijk betwist. Aldus ligt de vordering tot het gevorderde bedrag van € 98,85 voor toewijzing gereed.
De wettelijke rente over de toegewezen materiële schade ad € 98,85 zal worden toegewezen vanaf 20 november 2023, zijnde de datum van de vordering.
Ten aanzien van de immateriële schade
Immateriële schade komt slechts dan voor vergoeding in aanmerking indien deze schade valt onder het bereik van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het ligt op de weg van de benadeelde partij om voldoende concrete gegevens aan te voeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel is of had kunnen zijn vastgesteld. Immateriële schadevergoeding kan in uitzonderlijke gevallen ook worden toegewezen in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen hiervan voor de benadeelde partij, waardoor kan worden gesproken van schending van een persoonlijkheidsrecht en daarmee van aantasting in de persoon.
Het hof is op grond van het onderzoek ter terechtzitting van oordeel dat daarvan sprake is. De benadeelde partij heeft immers ter terechtzitting in hoger beroep bij monde van haar advocaat in dit verband naar voren gebracht dat zij door de gebeurtenissen ernstig is beschadigd in haar emotioneel, psychisch, maatschappelijk en sociaal functioneren, waarvoor zij zich bovendien onder psychologische behandeling heeft moeten stellen. De benadeelde partij heeft in de schriftelijke onderbouwing gesteld – en, middels de mondelinge toelichting op haar vordering door haar gemachtigde ter terechtzitting in hoger beroep, nader toegelicht – dat de gevolgen van het onder feit 1 bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit plaatsvond ingrijpend en zeer ernstig zijn geweest voor het slachtoffer. Bij de benadeelde partij is een posttraumatische stress stoornis vastgesteld en daarvoor heeft zij therapie gekregen. De benadeelde partij heeft tot op de dag van vandaag last van de gevolgen van het bewezenverklaarde en dit heeft nog altijd in negatieve zin uitwerking op haar dagelijks leven en haar psychische gesteldheid.
Bovendien stelt het hof vast dat het een feit van algemene bekendheid is dat zedendelicten als de onderhavige een ernstige inbreuk op de integriteit en persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer opleveren en dat slachtoffers nog geruime tijd met de psychische gevolgen daarvan te kampen kunnen hebben, waardoor reeds op die grond kan worden gesproken van schending van een persoonlijkheidsrecht.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, begroot het hof de immateriële schade die benadeelde rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit heeft geleden, op grond van deze strafrechtelijke procedure, thans op een bedrag van € 20.000,00. Ten aanzien van het overige deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding is het hof onvoldoende in staat een afgewogen beslissing te geven over de gestelde schade die door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte zou zijn veroorzaakt. Nader onderzoek en het inwinnen van de benodigde informatie op dat punt zou tot een onevenredige belasting van het strafgeding leiden. De benadeelde partij kan daarom voor het overige niet in de vordering worden ontvangen. Zij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het toe te wijzen bedrag aan immateriële schadevergoeding zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 december 2017, zijnde de laatste dag van de bewezenverklaarde periode, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als in de ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Beide kosten worden tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [geboorte datum slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 20.098,85. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente op na te melden wijze tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1]
De benadeelde partijen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] hebben in eerste aanleg beiden een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van
€ 25.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op smartengeld.
De rechtbank heeft de benadeelde partijen bij vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vorderingen en de benadeelde partij telkens veroordeeld in de kosten van het geding, welke kosten aan de zijde van de verdachte telkens zijn begroot op nihil.
De benadeelde partijen hebben bij monde van hun gemachtigde beiden te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte hebben, respectievelijk gevorderd en bepleit dat het hof de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering tot schadevergoeding, nu de causaliteit met het tenlastegelegde niet kan worden vastgesteld.
Het hof overweegt als volgt.
Aan de vorderingen tot schadevergoeding is telkens – in de kern weergegeven – ten grondslag gelegd dat de benadeelde partij immateriële schade, in de vorm van psychisch letsel, heeft geleden omdat de benadeelde partij is verwekt binnen een verboden, buitenechtelijke relatie van de verdachte en de moeder van de benadeelde partij, het slachtoffer in onderhavige strafzaak. Die omstandigheid en met name de schaduw die zulks over de toekomst werpt, levert een grond op voor schadevergoeding.
In navolging van de rechtbank en in lijn met de standpunten van de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte is het hof van oordeel dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding, nu het causaal verband tussen de beweerdelijk geleden schade en het bewezenverklaarde strafbare feit in dit strafgeding niet is komen vast te staan. Uit het dossier en verhandelde ter terechtzitting is immers gebleken dat de benadeelde partijen zijn verwekt na 27 december 2017, zijnde de laatste dag van de onder feit 1 bewezenverklaarde periode. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het onder feit 2 tenlastegelegde. Nu aan verdachte ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht omdat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder feit 2 tenlastegelegde, kunnen de benadeelde partijen niet in hun vordering worden ontvangen. Mitsdien zal het hof de benadeelde partijen daarin niet-ontvankelijk verklaren.
Het hof zal de benadeelde partijen, die als de in het ongelijk gestelde partijen kunnen worden aangemerkt, veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de verdachte, tot op heden telkens begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 57 en 249 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder feit 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
10 (tien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 5 jaren geen contact zal opnemen, zoeken of hebben, in welke vorm dan ook, met [aangeefster] , geboren op [geboorte datum slachtoffer] ;
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan en bepaalt dat de duur van deze vervangende hechtenis 7 dagen bedraagt voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan met een maximum van in totaal zes maanden;
bepaalt dat toepassing van deze vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
beveelt dat de opgelegde maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid
dadelijk uitvoerbaaris;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [geboorte datum slachtoffer] ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 20.098,85 (zegge: twintigduizend achtennegentig euro en vijfentachtig cent)bestaande uit een bedrag van
€ 98,85 (zegge: achtennegentig euro en vijfentachtig cent)als vergoeding van materiële schade en
€ 20.000,00 (zegge: twintigduizend euro)als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderden met de wettelijke rente op de wijze als hierna vermeld;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [geboorte datum slachtoffer] , ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 20.098,85 (zegge: twintigduizend achtennegentig euro en vijfentachtig cent)bestaande uit
€ 98,85 (zegge: achtennegentig euro en vijfentachtig cent)materiële schade en
€ 20.000,00 (zegge: twintigduizend euro)immateriële schade, te vermeerderden met de wettelijke rente op de wijze als hierna vermeld, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 135 (honderdvijfendertig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
20 november 2023 en van de immateriële schade op 27 december 2017;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde partij 2] in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde partij 1] in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door:
mr. C.M. Hilverda, voorzitter,
mr. R. Lonterman en mr. M.J.M.A. van der Put, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.S. Vos, griffier,
en op 3 februari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Hilverda voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.