ECLI:NL:GHSHE:2025:22

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 januari 2025
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
200.338.058_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevordering naar salarisschaal 12 en bewijsvoering van mondelinge toezegging

In deze zaak heeft een werknemer, [appellant], in hoger beroep gesteld dat hij recht heeft op bevordering naar salarisschaal 12 op basis van een mondelinge toezegging die hem bij zijn aanstelling is gedaan. De werknemer heeft zijn vordering gegrond op de stelling dat er bij zijn indiensttreding is beloofd dat hij zou worden bevorderd zodra er ruimte zou zijn in de formatie. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft de zaak behandeld na een eerdere afwijzing door de kantonrechter, die oordeelde dat de mondelinge toezegging niet was komen vast te staan. Het hof heeft de feiten en omstandigheden rondom de aanstelling van de werknemer en de daaropvolgende gesprekken met zijn leidinggevenden onderzocht. Het hof concludeert dat de werknemer onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat er een bindende toezegging is gedaan. De verklaringen van de betrokken personen, waaronder de teamleider en de academiedirecteur, wijzen erop dat de uiteindelijke beslissing over bevordering bij de directeur lag en dat er geen automatische bevordering was afgesproken. Het hof heeft de vorderingen van de werknemer afgewezen en het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd, waarbij de werknemer in de proceskosten is veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.338.058/01
arrest van 7 januari 2025
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
geïntimeerde in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. J.A.Th. van den Berg te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
gevestigd te [plaats] ,
geïntimeerde,
appellante in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [Hogeschool A] ,
advocaat: mr. M. de Vries te Oegstgeest,
als vervolg op het door het gerechtshof Den Haag gewezen tussenarrest van 17 januari 2023 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats [plaats] , onder zaaknummer 9568013 / RL EXPL 21-20180 gewezen vonnis van 30 augustus 2022.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 20 december 2022;
  • het tussenarrest van het gerechtshof Den Haag van 17 januari 2023 waarbij het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 29 maart 2023;
  • de memorie van grieven tevens wijziging/vermeerdering van eis met producties;
  • de memorie van antwoord tevens voorwaardelijk incidenteel hoger beroep met producties;
  • de memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep;
  • de verwijzing naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch op grond van het zaaksverdelingsreglement van het gerechtshof Den Haag;
  • de mondeling behandeling van 21 november 2024, waarbij [appellant] spreeknotities heeft overgelegd;
  • de bij brief van 6 november 2024 door [appellant] toegezonden producties 24 en 25, die [appellant] bij de mondelinge behandeling bij akte in het geding heeft gebracht.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

2.De beoordeling

In principaal en (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep
De feiten
2.1.
In overweging 2.1 tot en met 2.5 heeft de kantonrechter vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover deze niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Voorts staan nog enkele andere feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist, tussen partijen vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van deze relevante feiten.
2.1.1.
[appellant] , geboren op 24 september 1970, is op 1 februari 2011 als docent in dienst getreden bij [Hogeschool A] met een salaris in schaal 11 bij de (destijds genaamde) [Academie A] . [appellant] heeft zijn arbeidsvoorwaardengesprek gevoerd met de toenmalig Academie directeur, [persoon A] . Op 3 september 2010 heeft [persoon A] aan [appellant] een mail geschreven waarin zij de aanstelling bevestigt. Daarbij zijn vermeld de contractduur (tijdelijk contract), deeltijdfactor en salaris bij een voltijdsaanstelling. Op 1 oktober 2010 heeft [persoon A] aan [appellant] een bevestigingsbrief gestuurd aangaande zijn benoeming met daarin opgenomen de essentialia van de overeenkomst. Op 7 juni 2013 heeft [persoon A] bevestigd dat het tijdelijk dienstverband per 15 augustus 2013 is omgezet naar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. In de arbeidsovereenkomst van die datum, ondertekend door [persoon A] , is opgenomen dat de cao-hbo 2012-2013 en haar rechtsopvolgers van toepassing is.
2.1.2.
[appellant] heeft in het kader van zijn sollicitatie tevens een gesprek gevoerd met zijn aanstaand teamleider, [persoon B] .
2.1.3.
Voor zijn indiensttreding bij [Hogeschool A] was [appellant] als docent werkzaam hij een andere hogeschool. Daar ontving hij een toelage “werving en behoud” van € 461,89 bruto per maand.
2.1.4.
Ten tijde van de indiensttreding van [appellant] werden docenten binnen de academie/faculteit waarin [appellant] werkzaam is, bevorderd naar salarisschaal 12 door een beslissing van de directeur, op voordracht van de teamleider. Dit gebeurde als er ruimte was voor benoeming van docenten in schaal 12, bijvoorbeeld doordat een docent met schaal 12 met pensioen was gegaan. Per academie/faculteit mocht slechts een bepaald percentage van de docenten in schaal 12 zitten.
2.1.5.
In 2014 heeft een fusie plaatsgevonden. De [Academie A] en de [academie B] zijn gefuseerd tot [Faculteit A] . [persoon A] werd na dit reorganisatieproces opgevolgd door [persoon C] . Per 1 september 2014 is zij aangesteld als directeur van de nieuwe Faculteit. Per 1 november 2020 werd [persoon E] directeur. De naam van de opleiding Bedrijfseconomie (waar [appellant] te werk was gesteld) is gewijzigd in Finance & Control.
2.1.6.
Op 25 september 2017 heeft [appellant] (mondeling) gesproken met [persoon C] over een mogelijke bevordering naar schaal 12. Zij heeft gezegd dat [appellant] , om in aanmerking te komen voor een functie op schaal 12 niveau, daarop dient te solliciteren.
2.1.7.
Op 5 maart 2019 heeft [appellant] een functioneringsgesprek gevoerd met zijn teamleider, [persoon F] . In het verslag dat hiervan is opgemaakt, “R&O formulier”, is in het vak ‘Stand van zaken over de voortgang van de gemaakte afspraken in het planningsgesprek (over genoemde resultaatgebieden en ontwikkeling)’ onder het kopje ‘opmerkingen over het algemeen functioneren’ het volgende opgenomen:
[appellant] functioneert goed. Aan [appellant] is door de vorige teamleider toegezegd dat, indien er een docent met schaal 12 met pensioen zou gaan hij de eerste zou zijn die in deze schaal zou komen (inmiddels zijn er diverse collega’s met pensioen gegaan. Helaas is de aan toezegging nog geen gestalte gegeven. Hij zou graag willen weten wanneer het e.e.a wordt geeffectueerd. Besproken is dat er op dit moment het alleen mogelijk is door te solliciteren op een dergelijke openstaande functie of door bijv. teamleider te worden. Op dit laatste vlak ligt de ambitie van [appellant] niet. Afgesproken is dat de teamleider in overleg met de opleidingsmanager gaat kijken welke mogelijkheden hiervoor zijn en koppelt dit weer terug met [appellant] . Indien zich een mogelijkheid voordoet dan zullen er nadere afspraken gemaakt worden.
Het formulier is mede ondertekend door [persoon F] en [persoon G] (opleidingsmanager).
2.1.8.
Op 1 juni 2021 heeft [persoon H] , opvolgend opleidingsmanager (onder meer) geschreven:
Nogmaals, binnen de [Hogeschool A] geldt het beleid dat er ruimte bij de opleiding moet zijn voor een schaal 12 functie. Indien dat het geval is wordt deze functie vacant gesteld, waarna collega's kunnen solliciteren op de betreffende functie. In het daaropvolgende selectietraject wordt vervolgens bekeken welke kandidaat op grond van competenties, kennis, ervaring en takenpakket het beste aan het brede profiel van Hogeschooldocent voldoet.
2.1.9.
In de periode juni en juli 2021 heeft [appellant] over bevordering naar schaal 12 gecorrespondeerd met [persoon E] en [persoon I] (HR Business Partner).
2.1.10.
Op 27 augustus 2021 heeft [appellant] [Hogeschool A] gesommeerd de afspraak dat hij wordt bevorderd naar schaal 12 na te komen en hem per september 2017 een correct salaris te betalen.
2.1.11.
Bij de gedingstukken bevinden zich verslagen, die zijn opgesteld aan de hand van gesprekken die de advocaat van [Hogeschool A] in september 2021 heeft gevoerd met de oud teamleiders [persoon B] en [persoon F] , zulks in het bijzijn van [persoon I] . De verslagen zijn door [persoon B] en [persoon F] ondertekend.
2.1.12.
[appellant] heeft twee maal gesolliciteerd op een schaal 12 functie maar is daarvoor niet geselecteerd.
De procedure bij de kantonrechter
2.2.1.
In de onderhavige procedure heeft [appellant] in eerste aanleg gevorderd:
I. primaireen verklaring voor recht dat hij recht heeft op een salaris op basis van schaal 12 van [Hogeschool A] op basis van de cao voor het hoger beroepsonderwijs met ingang van september 2017, althans met ingang van 1 januari 2021, althans met ingang van de datum van de dagvaarding;
subsidiaireen verklaring voor recht dat partijen zijn overeengekomen dat eiser een salaris zal genieten op basis van schaal 12 van [Hogeschool A] op basis van de cao voor het hoger beroepsonderwijs zodra er docenten met pensioen zouden gaan, althans per een moment als de kantonrechter redelijk acht;
meer subsidiaireen verklaring voor recht als de kantonrechter redelijk acht;
II. veroordeling van [Hogeschool A] om binnen twee weken na het vonnis aan [appellant] een deugdelijke specificatie en berekening te verstrekken van al hetgeen hij van [Hogeschool A] te vorderen heeft, met oplegging van een dwangsom;
III.
primairveroordeling van [Hogeschool A] om binnen twee weken na het vonnis aan [appellant] het salaris waarop hij recht heeft op basis van die specificatie en berekening te voldoen;
subsidiaireen veroordeling als de kantonrechter redelijk acht;
IV. veroordeling van [Hogeschool A] om aan [appellant] € 1.500,00 te betalen aan buitengerechtelijke incassokosten;
met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en veroordeling van [Hogeschool A] in de kosten van deze procedure waaronder de nakosten, vermeerderd met wettelijke rente.
2.2.2.
[appellant] heeft deze vordering gegrond op een mondelinge afspraak die hij bij zijn sollicitatie heeft gemaakt met [persoon B] . Deze afspraak hield volgens [appellant] in dat hij als eerste zou doorstromen naar een salaris op basis van schaal 12 op het moment dat daar binnen [Hogeschool A] door pensionering ruimte voor zou zijn. In 2017 ging [persoon J (schrijfwijze A)] met pensioen, waarna [appellant] tevergeefs nakoming van de afspraak heeft verlangd.
2.2.3.
[Hogeschool A] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
2.2.4.
Op 8 juli 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ten overstaan van de kantonrechter. Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bevindt zich bij de stukken.
2.2.5.
In het eindvonnis van 30 augustus 2022 heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen, kort gezegd, omdat hij van oordeel was dat de afspraak (met toezegging) waarop [appellant] zich beriep niet was komen vast te staan. [appellant] is in de proceskosten veroordeeld.
De procedure in hoger beroep
2.3.
[appellant] heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen.
Tevens heeft [appellant] zijn eis gewijzigd/vermeerderd. [appellant] vordert thans onder I primair: een verklaring voor recht dat hij recht heeft op een salaris op basis van schaal 12 van [Hogeschool A] op basis van de cao voor het hoger beroepsonderwijs met ingang van september 2017, althans met ingang van 1 januari 2021, althans met ingang van de datum van de dagvaarding, zulks met inbegrip van de normverhoging van 2,2 %, althans een percentage als het hof redelijk acht, over de jaren 2018 tot en met 2023.
[Hogeschool A] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de wijziging van eis. Het hof acht de wijziging van eis niet in strijd met de eisen van een goede procesorde en zal recht doen op de gewijzigde eis.
2.4.
[Hogeschool A] heeft verweer gevoerd en heeft, voor het geval het hof tot de conclusie komt dat de mondelinge afspraak over bevordering naar schaal 12 is gemaakt zoals door [appellant] gesteld, in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep een beroep gedaan op verjaring.
2.5.
Het hof zal hierna eerst de grieven 1 tot en met 3 van [appellant] gezamenlijk behandelen. Door middel van deze grieven betoogt [appellant] , kort gezegd, dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen toezegging is gedaan door [Hogeschool A] dat [appellant] zou doorstromen naar schaal 12 op het moment dat daarvoor ruimte zou zijn vanwege de pensionering van docenten.
Bewijslast
2.6.
[appellant] betoogt dat hij de grondslag van zijn vordering voldoende aannemelijk heeft gemaakt en dat het aan [Hogeschool A] is om tegenbewijs te leveren. Het hof stelt vast dat nu [appellant] zich beroept op het rechtsgevolg van de gemaakte afspraak, op grond van de hoofdregel van art. 150 Rv. de kantonrechter terecht heeft overwogen dat de bewijslast daarvan op hem rust. [appellant] draagt ook het bewijsrisico. Artikel 7:611 BW leidt niet tot een wijziging op de hoofdregel van bewijslastverdeling (dan wel bewijsrisico). Aan tegenbewijs komt het hof in de onderhavige zaak niet toe.
2.7.
Voorts bestrijdt [appellant] het oordeel van de kantonrechter dat hij zijn stellingen omtrent de gemaakte afspraak onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof overweegt daarover het volgende. [appellant] heeft ook in hoger beroep geen schriftelijke bescheiden uit de periode waarin de gestelde afspraak is gemaakt die de afspraak bevestigen in het geding gebracht. In de bevestiging van de overeenkomst in 2010 en de wijzigingen daarvan die daarna hebben plaatsgevonden, wordt nergens gewag gemaakt van een toezegging. [Hogeschool A] heeft conform art. 7:655 BW steeds schriftelijk opgave verstrekt van de in dat artikel genoemde gegevens, maar de door [appellant] gestelde toezegging blijkt daaruit niet. [appellant] heeft ook geen schriftelijke bescheiden in het geding gebracht waaruit (bijvoorbeeld) blijkt dat hij heeft geageerd tegen de weergave van de arbeidsvoorwaarden zoals steeds weergegeven door [Hogeschool A] omdat deze ten onrechte de gestelde afspraak niet zou bevatten.
2.8.
[appellant] komt tevens op tegen de waardering van de kantonrechter van hetgeen [appellant] als bewijsmiddel en ter onderbouwing van zijn stelling heeft ingebracht: het R&O formulier en de tegemoetkomingen die [appellant] ontving.
Bijzondere bewijskracht ondertekende R&O formulier?
2.9.
Het hof verwerpt het standpunt van [appellant] omtrent de bijzondere bewijskracht van het ondertekende R&O (Resultaat & Ontwikkeling) formulier omdat dit een onderhandse akte zou zijn. Ingevolge artikel 156 lid 1 Rv is een akte een geschrift dat is ondertekend en is bestemd om tot bewijs te dienen. Naar het hof begrijpt beroept [appellant] zich erop dat het formulier dwingend bewijs oplevert van de waarheid van de daarin opgenomen verklaring over hetgeen de akte bestemd is ten behoeve van hem te bewijzen (artikel 157 lid 2 Rv). Het hof stelt voorop dat voor zover een R&O formulier strekt tot enig bewijs, dit in het algemeen niet ziet op een toezegging als door [appellant] bedoeld. Het formulier ziet immers op planning, de ontwikkeling en het functioneren van [appellant] in zijn functie in de periode waarop het formulier betrekking heeft. Het doel van een dergelijk formulier is doorgaans niet het vastleggen van arbeidsrechtelijke voorwaarden die bij aanstelling zijn gemaakt. Dit geldt hier te meer nu [persoon B] , met wie de afspraak volgens [appellant] is gemaakt, geen gesprekspartner was bij het R&O gesprek van 5 maart 2019. [persoon B] heeft het formulier ook niet ondertekend. Het R&O formulier is dus niet bestemd om bij aanvang van het dienstverband overeengekomen arbeidsvoorwaarden te bewijzen. Het levert geen dwingend bewijs op. Dat [persoon F] de afspraak uitdrukkelijk heeft erkend leest het hof evenmin in het formulier. De tekst bevestigt weliswaar de zienswijze van [appellant] , maar uit de tekst volgt juist dat (automatische) bevordering niet aan de orde is. Dat partijen de afspraak hebben gemaakt zoals [appellant] voorstaat, volgt hieruit dan ook niet.
Toezegging: verklaring [appellant] bij de mondelinge behandeling kantonrechter 8 juli 2022
2.10.
In het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 8 juli 2022, ondertekend door de griffier en de kantonrechter, is de volgende verklaring van [appellant] opgenomen:
Ik heb destijds aangegeven dat ik bij [Hogeschool B] een toelage kreeg voor werving en behoud. Ik heb aan de [Hogeschool A] gevraagd of zij die toelage ook gaven. De [Hogeschool A] heeft daarop aangegeven dat zij dat niet doen, maar wel werd er gezegd dat ik - als er ruimte zou zijn - in schaal 12 zou komen. Ik heb niet gevraagd binnen welke termijn. U vraagt mij of is uitgelegd wat onder ‘als er ruimte zou zijn’ wordt verstaan. Niet iedereen kan naar schaal 12, dus op het moment dat er iemand met pensioen gaat in schaal 12, dan bevorderen we je naar schaal 12. U vraagt mij of er dan gezegd is dat ik de eerste zou zijn zodra iemand wegging. Nee, de situatie gold ook voor anderen. Ik weet niet of ik dan de eerste zou zijn. Ik heb het als volgt opgevat: als er ruimte is, bevorderen we je naar schaal 12. [persoon J (schrijfwijze B)] ging met pensioen. Hij deed precies hetzelfde als ik. Daarom heb ik er op dat moment naar gevraagd. Of er niet eerder mensen met pensioen zijn gegaan? Dat weet ik niet.
Deze verklaring bevestigt dat er, ook volgens [appellant] zelf, geen sprake is van automatische bevordering. Ook bij pensionering van een collega in schaal 12 moest gekozen worden tussen meerdere werknemers die in aanmerking konden komen voor beloning in schaal 12. Dat [appellant] zich (achteraf) niet kan vinden in de weergave in het proces-verbaal op dit onderdeel leidt niet tot een ander oordeel. De griffier van de Rechtbank Den Haag heeft op 7 augustus 2023 geschreven:
In reactie op een verzoek (…) bericht ik u dat de kantonrechter geen aanleiding ziet het proces-verbaal te rectificeren. De spelling van de naam [persoon J (schrijfwijze B)] / [persoon J (schrijfwijze A)] is niet van doorslaggevend belang en voor het overige klopt het proces-verbaal zowel met de aantekeningen van de griffier als met de aantekeningen van de kantonrechter. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
Het hof gaat dan ook uit van de juistheid van de weergave van de verklaring van [appellant] in het proces-verbaal. De stelling dat sprake is van een harde toezegging aangaande automatische bevordering wordt derhalve weersproken door de eigen verklaring van [appellant] .
Verklaring [persoon B]2.11. Naar het oordeel van het hof kan een rechtens afdwingbare toezegging ook niet worden afgeleid uit de schriftelijke verklaring van [persoon B] . Tussen partijen is niet in geschil dat [persoon A] , destijds de Academiedirecteur, het arbeidsvoorwaardengesprek heeft gevoerd met [appellant] . Het resultaat daarvan is schriftelijk vastgelegd in de mail en brief die [persoon A] aan [appellant] heeft gestuurd (zie hierboven onder 2.1.1.). [appellant] stelt dat hij de afrondende gesprekken heeft gevoerd met [persoon B] . [persoon B] heeft dit bevestigd, [appellant] sprak eerst met [persoon A] , daarna met hem. [persoon B] heeft verklaard dat hij met [appellant] niet over arbeidsvoorwaarden heeft gesproken, dat deed de Academiedirecteur. Wel heeft hij een toelichting gegeven over de wijze van bevordering destijds. Dit hield in dat enkel de Academiedirecteur beslissingen kon nemen over salaris, arbeidsvoorwaarden en schaalindeling. Het gebeurde in de praktijk wel eens dat als een kandidaat niet wilde komen op basis van een schaal 11 salaris omdat het verschil met zijn salaris op dat moment te groot was, de directeur een toelage toekende, aldus [persoon B] , maar dat [appellant] een toelage kreeg is gesteld noch gebleken.
[persoon B] heeft voorts verklaard:
Ik kan mij herinneren dat dit enkele jaren later is gebeurd met de medewerkers die vanuit Shell kwamen, met kennis en ervaring uit het bedrijfsleven. Ook kon de afspraak zijn dat iemand bijvoorbeeld uitzicht kreeg op een schaal 12.(…)
De directeur bekeek jaarlijks (in mijn herinnering lx per jaar) in hoeverre er ruimte in de formatie was voor benoemingen in schaal 12, door te bezien of er medewerkers in deze schaal waren afgevloeid of met pensioen waren gegaan, het kon ook zijn dat er groei van de formatieruimte was. Vervolgens werd bekeken wie voor een benoeming in aanmerking zouden kunnen komen. In het MT vond daarover overleg plaats met ons als teamleiders. Wij gaven daarover ons advies.De route naar schaal 12 is aan de orde gekomen in het sollicitatiegesprek met [appellant] . Ik heb gezegd: [appellant] , als je goed functioneert en als er plaats is dan zal je in schaal 12 terechtkomen. En ik heb het beleid op het punt van de benoeming in schaal 12 daarbij uitgelegd en toegelicht, dat denk ik wel, want zo was het beleid destijds.
MV: Ik houd u voor dat de heer [appellant] heeft gezegd dat een afspraak met u is gemaakt over de toetreding tot schaal 12, als er ruimte zou in de formatie wegens doorstroom bij pensioen. Wat is uw reactie daarop?
PT: Ja, die toezegging heb ik gedaan, op de wijze zoals ik net aan u aangaf. Maar ik heb ook tegen [appellant] gezegd dat de directeur de eindbeslissing daarover neemt.
Ter toelichting: het gaat hier om een afspraak die de directeur met [appellant] gemaakt heeft, ik heb die afspraak niet gemaakt. Ik bedoel daarmee dat zij het arbeidsvoorwaardengesprek met hem heeft gevoerd. En dat zij de afspraak met hem heeft gemaakt dat hij zou kunnen doorgroeien naar schaal 12 als hij goed functioneerde en bij ruimte in de formatie.
Naar het oordeel van het hof valt ook uit voorgaande verklaring van [persoon B] geen in rechte afdwingbare toezegging van [Hogeschool A] aan [appellant] af te leiden. [persoon B] verklaart dat hij aan [appellant] heeft voorgehouden dat de directeur - en niet hij – het arbeidsvoorwaardengesprek met [appellant] heeft gevoerd en ook dat die – en niet hij - de eindbeslissing neemt. Of, zoals [appellant] stelt en [Hogeschool A] betwist, [persoon B] “een lijstje” bijhield met namen van docenten die voor schaal 12 in aanmerking kwamen, kan dan ook in het midden blijven.
2.12.
Het hof voegt daar nog aan toe dat zo [persoon B] al enige toezegging zou hebben gedaan, niet is gebleken dat [persoon B] tot het maken van afspraken over salaris en arbeidsvoorwaarden bevoegd was. [Hogeschool A] heeft dat betwist en [appellant] heeft daarop niet gereageerd. [appellant] heeft zelf erkend dat hij het arbeidsvoorwaardengesprek heeft gevoerd met de Academiedirecteur [persoon A] . [Hogeschool A] heeft aangevoerd dat ingevolge het destijds geldende Bestuurskader [Hogeschool A] 2011 het de taak was van de Academiedirecteur om medewerkers te werven, selecteren en aan te stellen (incl. inschaling). Zo er op het moment van aanstelling toezeggingen zouden worden gedaan omtrent bevordering naar een hogere schaal was het aan de Academiedirecteur om te beslissen, zo stelt [Hogeschool A] . Het hof constateert dat deze beschrijving strookt met de feitelijke gang van zaken en ook met de verklaring van [persoon B] . [appellant] heeft immers eerst gesproken met Academiedirecteur [persoon A] . Alle schriftelijke bescheiden die zien op zijn aanstelling en de voorwaarden waaronder, zijn steeds door [persoon A] , destijds Academiedirecteur, verzonden en/of ondertekend.
“Zoethoudertjes”
2.13.
Daar waar [appellant] stelt dat [Hogeschool A] met (door hem zelf als “zoethoudertjes” aangeduide) tegemoetkomingen jegens hem een lijn heeft gevolgd, waaruit voortvloeit dat sprake is van een tussen partijen geldende nadere (de arbeidsovereenkomst aanvullende) arbeidsvoorwaarde, dan wel dat hij dit kreeg als compensatie omdat hij nog steeds (in zijn visie ten onrechte) niet was toegetreden tot schaal 12, wordt dit betoog verworpen. Dat [appellant] in december 2017 een eenmalige gratificatie kreeg en een vergoeding meer-uren in 2020 leidt immers niet zonder meer tot die gevolgtrekking. Volgens [Hogeschool A] diende dit als waardering voor de inzet van [appellant] en omdat hij, zo formuleert zij het zelf, “maar bleef drukken” en steeds aan de orde stelde dat hij recht had op schaal 12. Het hof kan de kantonrechter volgen in zijn redenering dat men binnen de [Hogeschool A] moeite heeft gedaan om [appellant] (min of meer) tevreden te houden, maar dat daarin geen bevestiging of erkenning van enige toezegging kan worden gezien. Het is immers in het algemeen in het belang van een werkgever om haar werknemers zo veel mogelijk waardering te geven en tevreden te houden (r.o. 4.3.). Anders dan [appellant] aanvoert, heeft [Hogeschool A] daarmee ook geen regels overtreden. Ingevolge de (thans geldende) cao is [Hogeschool A] bevoegd een gratificatie toe te kennen (H-5 cao). Datzelfde geldt voor deelname van [appellant] aan een studiereis en conferentie. Er gaan meerdere docenten mee op reis en niet is gebleken dat [appellant] daarin is bevoordeeld of anders behandeld ten opzichte van andere docenten. [Hogeschool A] heeft hierover nog aangevoerd dat zij hiermee, mede in de persoon van Van Puymbroeck, haar waardering heeft geuit voor [appellant] . De vormen van materiële beloning waren bedoeld om [appellant] ondanks zijn aperte ontevredenheid over de hoogte van zijn beloning, toch te laten weten dat hij werd gewaardeerd. Nu [Hogeschool A] in 2017 bij monde van haar directeur [persoon C] bovendien expliciet heeft volhard in haar standpunt dat [appellant] niet (zonder meer) kon worden bevorderd naar schaal 12, heeft [appellant] , naar het oordeel van het hof, die tegemoetkomingen in die omstandigheden ook niet kunnen uitleggen als tegemoetkoming of compensatie omdat hij reeds een salaris op basis van schaal 12 had behoren te ontvangen. De tegemoetkomingen onderbouwen naar het oordeel van het hof dus niet de gestelde toezegging.
2.14.
De stelling van [appellant] dat sprake is van willekeur omdat [persoon H] en [persoon K] wel zijn benoemd in schaal 12 wordt verworpen. Gesteld noch gebleken is immers dat [persoon H] en [persoon K] op grond van aan hen gedane toezeggingen zijn bevorderd, zodat reeds om die reden geen sprake is van vergelijkbare gevallen die op willekeurige gronden anders zijn behandeld.
Bewijsaanbod [appellant] in hoger beroep
2.15.
[appellant] heeft aangeboden zijn stellingen te bewijzen. Om [appellant] toe te laten tot bewijs is vereist dat op gestelde feiten gebaseerde stellingen zijn ingenomen die, indien bewezen, de vordering kunnen dragen. Het aanbod moet voldoende specifiek en relevant zijn. Of een bewijsaanbod voldoende specifiek is, hangt af van de omstandigheden van het geval, waarbij de rechter, mede in verband met de eisen van een goede procesorde, zal moeten letten op de wijze waarop het processuele debat zich heeft ontwikkeld en het stadium waarin de procedure verkeert (HR 09 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7817). Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] onvoldoende duidelijk gemaakt op welke concrete feiten en stellingen het aanbod betrekking heeft en wie daarover zou kunnen verklaren. Er zijn door zowel [appellant] als [Hogeschool A] (in eerste aanleg) schriftelijke verklaringen overgelegd. In hoger beroep brengt de eis dat het bewijsaanbod voldoende specifiek moet zijn mee dat van een partij die bewijs door getuigen aanbiedt, in beginsel mag worden verwacht dat zij voldoende concreet vermeldt op welke van haar stellingen dit bewijsaanbod betrekking heeft en, voor zover mogelijk, wie daarover een verklaring zouden kunnen afleggen. Mede gezien de aanwezige schriftelijke verklaringen van getuigen, brengt de eis dat het bewijsaanbod voldoende specifiek en ter zake dienend moet zijn, in dit geval mee dat nader wordt vermeld in hoeverre de getuigen meer of anders kunnen verklaren dan zij al hebben gedaan. Dat heeft [appellant] met zijn algemene bewijsaanbod echter nagelaten. Het hof zal het bewijsaanbod van [appellant] dan ook niet honoreren.
Eenzijdige wijziging arbeidsovereenkomst
2.16.
[appellant] stelt zich voorts nog op het standpunt dat [Hogeschool A] de arbeidsovereenkomst niet eenzijdig kan wijzigen en beroept zich op artikel 7:613 BW en de in dat licht geldende jurisprudentie. [appellant] stelt dat een harde salaristoezegging niet ongedaan worden gemaakt door een beleidswijziging. Het hof verwerpt dit standpunt. Een wijziging veronderstelt immers dat er een afspraak is gemaakt en die afspraak is, zoals hiervoor overwogen, niet komen vast te staan.
Vermeerdering van eis: normverhoging
2.17.
Voor zover [appellant] met zijn vermeerdering van eis heeft betoogd dat hij per september 2017 recht heeft op salarisverhoging conform het normpercentage van schaal 12 wegens goed functioneren geldt het volgende. In het voorgaande is vastgesteld dat [appellant] geen recht heeft op salariëring conform schaal 12. Een (andere) grond om desondanks het salaris te verhogen conform de percentages die gelden in schaal 12 is gesteld noch gebleken.
Slotsom
2.18.
De conclusie luidt dat de grieven 1, 2 en 3 niet slagen. Grieven 4 en 5 hebben heeft naast de overige grieven geen zelfstandige betekenis, zodat deze geen afzonderlijke bespreking behoeven. Niet is komen vast te staan dat jegens [appellant] een toezegging is gedaan tot nakoming waarvan [Hogeschool A] kan worden veroordeeld. Dit betekent dat de vorderingen van [appellant] terecht zijn afgewezen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
Voorwaardelijk incidenteel appel
2.19.
Het incidenteel appel is ingesteld onder de voorwaarde dat het principaal appel tot vernietiging van het vonnis zou leiden. Nu die voorwaarde niet is vervuld, behoeft het incidenteel appel niet te worden behandeld.
Proceskosten
2.20.
Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep veroordelen. Het hof ziet geen aanleiding [appellant] , zoals [Hogeschool A] vordert, naast de in dit arrest uitgesproken proceskostenveroordeling, nog tot een extra bedrag ter zake van nodeloos veroorzaakte kosten te veroordelen. Een kostenveroordeling in voorwaardelijk incidenteel appel blijft achterwege omdat het voorwaardelijk incidenteel appel geen behandeling behoeft.
De kosten aan de zijde van [Hogeschool A] zullen worden begroot op:
- griffierecht € 783,-
- salaris advocaat € 2.428,- (2 punten x tarief II) € 1.214,-
- nakosten
€ 178,-(plus de verhoging die in de beslissing is vermeld)
Totaal € 3.389,-

3.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten in van dit hoger beroep, aan de kant van [Hogeschool A] vastgesteld op € 3.389,- te betalen binnen veertien dagen na de datum van dit arrest en, als [appellant] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het arrest daarna wordt betekend, te vermeerderen met € 92,- en de kosten van betekening.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. van der Schoor, F.M.T. Quaadvliet en B. Kloppert en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 januari 2025.
griffier rolraadsheer