ECLI:NL:GHSHE:2025:218

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
23/278
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor kwalificerend buitenlands belastingplichtige met negatieve eigenwoningsaldo

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) van een belanghebbende die als kwalificerend buitenlands belastingplichtige is aangemerkt. De belanghebbende had een negatief saldo eigenwoning aangegeven, maar het hof oordeelde dat hij niet aannemelijk had gemaakt welk deel van de woning hem als hoofdverblijf ter beschikking stond. De inspecteur van de Belastingdienst had de aanslag opgelegd en het bezwaar van de belanghebbende ongegrond verklaard. De rechtbank had de uitspraak van de inspecteur bevestigd, waarop de belanghebbende in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 8 november 2024 werd besproken dat de belanghebbende in 2019 in een hoevewoning woonde, maar dat er onduidelijkheid bestond over de eigendom en het gebruik van de verschillende delen van de woning. De belanghebbende stelde dat hij 100% eigenaar was van de woning, maar de inspecteur betwistte dat de gehele woning hem ter beschikking stond. Het hof concludeerde dat de belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat hij de woning als hoofdverblijf gebruikte en dat hij de hypotheekrente had betaald. Daarom werd het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Het hof oordeelde dat de inspecteur de aanslag tot het juiste bedrag had vastgesteld en dat er geen aanleiding was voor vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 23/278
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] (België),
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 5 januari 2023, nummer BRE 21/2998, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2019 (hierna: de aanslag) opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht (hierna: de belastingrentebeschikking).
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
1.6.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende woont in [woonplaats] (België). Hij heeft in 2019 twee volwassen kinderen.
2.2.
Belanghebbende is in 2019 als kwalificerend buitenlands belastingplichtige aangemerkt.
2.3.
Bij akte van levering van 16 december 2002 is aan belanghebbende als koper, voor een bedrag van € 281.343 het volgende geleverd:

Haar onverdeelde helft in de volgende onroerende goederen:
Onder [woonplaats] : Gemeente [gemeente] :
hoevewoning met aanhorigheden op en met grond, [adres] 6, volgens titel gekadastreerd wijk [X] nummer [nummer 1] , groot één hectaar éénentwintig aren, thans gekadastreerd wijk [X] nummers [nummer 2] nummers [nummer 2] , [nummer 3] en [nummer 4] , samen groot één hectaar éénentwintig aren”
Ook vermeldt de akte:
“Voormeld bedrag werd betaald door overschrijving van rekening nummer (…) naar rekeningnummer (…) van ondergetekende notaris bij SNS Bank.”
2.4.
In de aangifte IB/PVV over de jaren 2007 tot en met 2013 heeft belanghebbende telkens [adres] 6 als “eigen woning” (hierna ook: eigen woning), zoals bedoeld in artikel 3.111 Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001), aangemerkt. In de jaren 2014 tot en met 2018 vermeldt hij in zijn aangiften IB/PVV [adres] 6A als de eigen woning.
2.5.
Belanghebbende is in 2015 gescheiden van [ex-partner] (hierna: de ex-partner). In het vonnis, in verband met de echtscheiding, van de rechtbank van eerste aanleg in [plaats] gedateerd 30 april 2015, is [adres] 6A als woning van belanghebbende vermeld. De rechtbank noteert [adres] 6 als woonadres van de ex-partner.
2.6.
Tot de stukken behoort een pagina van een taxatierapport van [kantoor] van 13 juli 2016, waarop een waarde van € 538.000 is vermeld. Uit deze pagina is niet op te maken op welk object deze waardebepaling ziet.
2.7.
Belanghebbende heeft het jaaroverzicht 2019 van de SNS hypotheek met rekeningnummer [rekeningnummer] overgelegd. Dit overzicht is gericht aan belanghebbende en zijn ex-partner en vermeldt als adres [adres] 6-A in [woonplaats] . Voor zover van belang bevat dit overzicht de volgende gegevens:
Leningdeel
Soort hypotheek
Uw schuld op 31-12-2018
Uw schuld op 31-12-2019
In rekening gebrachte rente
1
Rendementhypotheek
€ 100.000
€ 100.000
€ 2.791,63
2
Aflossingsvrije Hypotheek
€ 350.000
€ 350.000
€ 8.239,62
Totaal
€ 450.000
€ 450.000
€ 11.031,25
2.8.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2019 de volgende inkomsten en aftrekposten in verband met de eigen woning opgenomen:
Eigen woningforfait: € 3.477
Eigen woningrente:
-/- € 11.032
Saldo inkomsten uit eigen woning -/- € 7.555
2.9.
De rechtbank heeft in onderdeel 3.5 en 3.6 van haar uitspraak het volgende overwogen:
“3.5. Partijen houdt allereerst verdeeld wat kan worden aangemerkt als eigen woning. Op de zitting is de situatie ter plaatse aan de hand van Google Streetview besproken. Daarop is te zien dat zowel aan de linker- als aan de rechterkant van het perceel een oprit is. Aan de oprit aan de linkerkant staat een brievenbus met daarop nummer 6. Die oprit leidt tot een grote hoevewoning. Deze woning lijkt te bestaan uit twee delen, direct aan de oprit een woongedeelte met een zwart dak, en daaraan vast een voor bewoning geschikt verbouwd deel met een rood dak. Aan de rechteroprit staat een brievenbus met daarop nummer 6A . Deze oprit leidt enerzijds tot het deel van de hoevewoning met het rode dak en anderzijds tot een bijgebouw. Ook dit bijgebouw lijkt voor bewoning geschikt te zijn gemaakt. Op het bijgebouw staat het huisnummer 6A.
3.6.
Belanghebbende heeft vervolgens de volgende toelichting op de zitting gegeven.
- Het is één boerderij. Het is vroeger van een aannemer geweest, die heeft op de brievenbus nummer 6A laten zetten.
- Ik woon sinds de echtscheiding in de stal. Mijn dochter en zoon wonen in de grote woning. Mijn ex-partner heeft daar na de echtscheiding ook gewoond, maar zij woont nu in [gemeente] . De stal heeft een rood dak en is verbouwd als hobbyruimte. De kinderen wonen in de hoeve met het zwarte dak.
- Bij de gemeente is de woning niet officieel gesplitst. Bij de gemeente is alleen nummer 6 bekend.
- Bij de aankoop in 2002 was de situatie al zo. Het object was zonder vergunning verbouwd. Dat had niet gemogen, maar de gemeente heeft het toegelaten. Het is een pand met een stal. De stal is verbouwd tot woning, zo heb ik het ook gekocht.”
2.10.
Tot het dossier behoort een in hoger beroep overgelegd attest van notaris [notaris] , opgemaakt op 13 april 2023, te [woonplaats] , met de volgende inhoud:
“Ondergetekende notaris, (…) verklaart dat de [belanghebbende] (…) eigenaar is van: (…) Een hoevewoning met aanhorigheden op en met grond, [adres] 6 (…). Deze hoevewoning bestaat uit één wooneenheid.”

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de aanslag naar het juiste bedrag is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of en tot welk bedrag belanghebbende het (negatieve) saldo inkomsten en aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning in aanmerking mag nemen.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep en vermindering van de aanslag overeenkomstig de ingediende aangifte.
3.3.
De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte (zie 2.8) een negatief saldo eigen woning opgenomen. Belastbare inkomsten uit eigen woning zijn de voordelen uit eigen woning verminderd met de op die voordelen drukkende aftrekbare kosten. [1] Om het negatief saldo eigen woning in aanmerking te kunnen nemen, moet sprake zijn van een ‘eigen woning’, een met die woning samenhangende ‘eigenwoningschuld’ waarvoor de rente, ook door belanghebbende moet zijn betaald.
Eigen woning
4.2.
Als eigen woning kan op grond van artikel 3.111, lid 1, Wet IB 2001 worden aangemerkt:
“Een gebouw, (…), voorzover dat de belastingplichtige of personen die behoren tot zijn huishouden anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat op grond van:
a. eigendom, waaronder begrepen economische eigendom (…)”
Het ter beschikking staan van de eigen woning wordt nader toegelicht in de memorie van toelichting:
“Een eigen woning moet de belastingplichtige of personen die tot zijn huishouden behoren «anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staan». Met dit begrip wordt gedoeld op een voor duurzaam eigen gebruik bestemde woning welke overeenkomstig deze bestemming de belastingplichtige ter beschikking staat en niet in vrij opleverbare staat is te verkopen dan nadat de belastingplichtige op een andere wijze in zijn woonbehoefte heeft voorzien.” [2]
4.3.
Belanghebbende stelt dat er sprake is van één woning (de delen met het zwarte en het rode dak en het bijgebouw tezamen, hierna te benoemen als de gehele woning) waarvan hij 100% eigenaar is.
4.4.
De inspecteur betwist niet dat de gehele woning bij belanghebbende in eigendom is. Wel stelt de inspecteur dat de gehele woning belanghebbende niet geheel ter beschikking staat. Belanghebbende kan naar de mening van de inspecteur alleen voor het hem ter beschikking staande deel voor de eigen woningregeling kwalificeren. Onduidelijk is daarnaast welk deel van de hypotheek toe te wijzen is aan het door belanghebbende bewoonde deel en of hij zelf de hypotheekrente heeft betaald.
4.5.
Ter zitting heeft de gemachtigde, uitdrukkelijk en in afwijking van hetgeen bij de rechtbank door belanghebbende is gezegd (zie 2.9), verklaard dat de dochter van belanghebbende eerst samen met haar partner in het bijgebouw woonde. Toen de dochter een kind kreeg is zij samen met haar partner en haar kind in het woonhuis (het deel met het zwarte en rode dak) met nummer 6 gaan wonen en is belanghebbende in het bijgebouw (met nummer 6A) gaan wonen, terwijl belanghebbende bij de rechtbank heeft verklaard dat hij sinds de scheiding in het stalgedeelte (het deel met het rode dak) woont. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende en zijn dochter een gezamenlijke huishouding voeren. Op grond van voormelde tegengestelde verklaring, stukken waarin afwisselend [adres] 6 of 6A wordt genoemd als woning of eigen woning (zie 2.3, 2.4, 2.5, 2.7, 2.9) en het ontbreken van overigens voldoende bewijs, is het hof van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt welk deel van de gehele woning (en ook niet welke waarde daar aan moet worden toegekend) hem - niet tijdelijk - als hoofdverblijf in 2019 ter beschikking heeft gestaan. De in 2.10 vermelde verklaring van de notaris kan belanghebbende niet helpen. Met de inspecteur is het hof namelijk van oordeel dat uit niets blijkt dat hij deze verklaring heeft afgegeven op basis van een eigen waarneming en of deze in overeenstemming is met de wettelijke definitie van een “eigen woning”. Reeds op grond van het voorgaande heeft de inspecteur de juiste aanslag opgelegd.
Eigenwoningschuld en rente-aftrek
4.6.
Ten overvloede overweegt het hof als volgt. De aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning zijn, voor zover in deze casus van belang, de rente op schulden die behoren tot de eigenwoningschuld. [3] Om als eigenwoningschuld aangemerkt te kunnen worden, moet een lening zijn aangegaan ter verwerving, onderhoud of verbouwing van de eigen woning.
4.7.
De inspecteur stelt dat, zelfs uitgaande van de veronderstelling dat de SNS-hypotheek (zie 2.7) betrekking heeft op de gehele woning, het niet duidelijk is welk deel daarvan ziet op het door belanghebbende als hoofdverblijf bewoonde deel en of belanghebbende zelf de enige schuldenaar is.
4.8.
Het hof constateert dat belanghebbende met hetgeen hij heeft aangedragen niet aannemelijk heeft gemaakt welk deel van de SNS-hypotheek ziet op het gedeelte van de gehele woning dat als de “eigen woning” van belanghebbende moet worden aangemerkt.
Evenmin heeft belanghebbende, gelet op de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, doordat hij geen betaalbewijzen heeft overgelegd, aannemelijk gemaakt dat hij zelf de rentelasten heeft betaald.
4.9.
Gelet op het voorgaande heeft de inspecteur de aanslag tot het juiste bedrag vastgesteld en heeft de rechtbank terecht het beroep ongegrond verklaard.
Tussenconclusie
4.10.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.11.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.12.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door A.J. Kromhout, voorzitter, C.W.M.M. Verkoijen en H.J. Cosijn, in tegenwoordigheid van F. Marcolina, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2025 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst. Aan de partij die niet digitaal procedeert, is een afschrift op die datum aangetekend per post verzonden.
De griffier, De voorzitter,
F. Marcolina A.J. Kromhout
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Artikel 3.110 Wet IB 2001.
2.Kamerstukken, 26 727, nr. 3, p. 144
3.Artikel 3.120, lid 1, letter a, Wet IB 2001.