In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) van een belanghebbende die als kwalificerend buitenlands belastingplichtige is aangemerkt. De belanghebbende had een negatief saldo eigenwoning aangegeven, maar het hof oordeelde dat hij niet aannemelijk had gemaakt welk deel van de woning hem als hoofdverblijf ter beschikking stond. De inspecteur van de Belastingdienst had de aanslag opgelegd en het bezwaar van de belanghebbende ongegrond verklaard. De rechtbank had de uitspraak van de inspecteur bevestigd, waarop de belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 8 november 2024 werd besproken dat de belanghebbende in 2019 in een hoevewoning woonde, maar dat er onduidelijkheid bestond over de eigendom en het gebruik van de verschillende delen van de woning. De belanghebbende stelde dat hij 100% eigenaar was van de woning, maar de inspecteur betwistte dat de gehele woning hem ter beschikking stond. Het hof concludeerde dat de belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat hij de woning als hoofdverblijf gebruikte en dat hij de hypotheekrente had betaald. Daarom werd het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Het hof oordeelde dat de inspecteur de aanslag tot het juiste bedrag had vastgesteld en dat er geen aanleiding was voor vergoeding van proceskosten of griffierecht.