10.14In het geval van oneigenlijk gebruik van het gehuurde al dan niet in combinatie met strafbaar handelen door huurder in het gehuurde, is verhuurder gerechtigd deze
overeenkomst per direct te beëindigen.”
- d. Op de huurovereenkomst zijn de Algemene Bepalingen Huurovereenkomst Woonruimte (ROZ-model 2003) van toepassing. In die algemene bepalingen staat onder meer het volgende:
“1.1Huurder dient het gehuurde - gedurende de gehele duur van de overeenkomst -
daadwerkelijk, behoorlijk en zelf te bewonen overeenkomstig de in de huurovereenkomst
aangegeven bestemming (…).”
- e. [appellant] verblijft sinds een onbekende datum, maar in ieder geval vanaf september 2022, tot op heden in detentie. Hij is gegijzeld in verband met een ontnemingsvordering. Het is onzeker wanneer deze gijzeling zal eindigen.
- f. De inmiddels meerjarige zoon van [appellant] is in elk geval met ingang van september 2022 in het gehuurde gaan wonen.
- g. Bij brief van 12 december 2022 heeft [geïntimeerde] een [appellant] onder meer meegedeeld:
“Wel heb ik begrepen dat u, in strijd met de huurovereenkomst, niet zelf het pand gebruikt, maar laat bewonen door een derde, uw zoon. Daar u momenteel niet in staat bent zelfde woning te gebruiken als een goed huurder betaamt wens ik met onmiddellijke ingang de huurovereenkomst te beëindigen.”
- h. [appellant] heeft aan [geïntimeerde] laten weten niet akkoord te gaan met een beëindiging van de huurovereenkomst. Partijen hebben daar vervolgens nog verder over gecorrespondeerd.
- i. Bij brief van 28 augustus 2023 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] onder meer meegedeeld dat justitie berekend heeft dat hij in de periode 2000-2004 met softdrugs een bedrag verdiend zou hebben van € 2.655.000,- en dat er binnen 12 tot 14 weken weer op de verlenging van de gijzeling zal worden beslist. In die brief is voorts meegedeeld dat de huur betaald zal blijven worden en dat het gehuurde door de zoon zal worden onderhouden.
- j. Op 5 september 2023 heeft de politie een inval gedaan in het gehuurde, en daarbij de zoon van [appellant] aangehouden. De zoon verblijft sindsdien in voorlopige hechtenis.
- k. Bij brief van 5 september 2023 heeft de advocaat van [geïntimeerde] aan [appellant] onder meer meegedeeld, dat [geïntimeerde] het onacceptabel vindt dat [appellant] de huurwoning voor onbepaalde duur heeft verlaten, deze niet zelf daadwerkelijk bewoont én de woning aan derde(n) onderverhuurt dan wel in gebruik heeft gegeven. In de brief is [appellant] verzocht om in te stemmen met een beëindiging van de huurovereenkomst en aangekondigd dat anders in kort geding ontruiming van de woning zal worden gevorderd.
- l. De huur wordt structureel na de eerste van de maand overgemaakt.
Het kort geding bij de kantonrechter
3.2.1.[geïntimeerde] vorderde in het kort geding bij de kantonrechter als onmiddellijke voorziening bij voorraad in de zin van artikel 254 Rv, samengevat en voor zover in hoger beroep nog van belang, veroordeling van [appellant] tot ontruiming van het gehuurde met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] , samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
[appellant] is in de nakoming van de huurovereenkomst tekortgeschoten door:
- het gehuurde niet zelf te bewonen;
- het gehuurde zonder toestemming van [geïntimeerde] onder te verhuren of in gebruik te geven aan zijn zoon;
- de huur structureel te laat te betalen;
- overlast te (laten) veroorzaken door een hond;
- verboden strafrechtelijke en gevaarlijke activiteiten (de opslag van flessen lachgas) van de zoon van [geïntimeerde] , die aan [geïntimeerde] kunnen worden toegerekend.
3.2.3.[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.In het beroepen vonnis van 16 oktober 2023 heeft de kantonrechter, samengevat en voor zover in hoger beroep van belang, als volgt geoordeeld.
- [geïntimeerde] heeft, uitgaande van zijn stellingen, een spoedeisend belang bij beoordeling van zijn vordering tot ontruiming in kort geding (rov. 4.2).
- Als vaststaand wordt aangenomen dat zich door toedoen van de zoon van [appellant] (meerdere, ook niet lege) flessen met lachgas in het gehuurde bevonden. De opslag van meerdere flessen lachgas levert een (brand)gevaar zettende situatie op en kan ook anderszins overlast (uit criminele kringen) met zich meebrengen, terwijl ook gehandeld is in strijd met artikel 10 van de algemene bepalingen. Voldoende aannemelijk is dat hoe dan ook strafbare feiten zijn gepleegd, die (mogelijke) gevolgen hebben voor het gehuurde en/of de omgeving van het gehuurde (rov. 4.3).
- [appellant] heeft ten onrechte nagelaten om te voorkomen dat de woning door de zoon werd gebruikt voor zaken die met criminaliteit samenhangen en die de nodige risico’s in het leven roepen (rov. 4.3.2).
- [appellant] is langdurig tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichting om het gehuurde zelf te bewonen (rov. 4.4).
- [appellant] is langdurig tekortgeschoten in zijn verplichting om de huur tijdig te betalen (rov. 4.5).
- De door [geïntimeerde] gestelde overlast door geblaf van de hond van [appellant] is onvoldoende onderbouwd, zodat daar in het kader van dit kort geding aan voorbij moet worden gegaan (rov. 4.6).
- Het is aannemelijk dat in een bodemprocedure de huurovereenkomst vanwege de tekortkomingen van [appellant] zal worden ontbonden. Van [geïntimeerde] kan niet worden gevergd dat hij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht. De vordering tot ontruiming zal daarom worden toegewezen (rov. 4.7).
- [appellant] moet als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld (rov. 4.11).
Op grond van deze oordelen heeft de kantonrechter in het vonnis van 16 oktober 2023, rechtdoende als voorzieningenrechter, samengevat:
- [appellant] veroordeeld om het gehuurde binnen 30 dagen na betekening van het vonnis te ontruimen;
- [appellant] in de proceskosten veroordeeld, vermeerderd met wettelijke rente;
- Het meer of anders gevorderde afgewezen.
3.2.5.Bij het herstelvonnis van 17 november 2023 heeft de kantonrechter, rechtdoende als voorzieningenrechter, op verzoek van [geïntimeerde] het vonnis van 16 oktober 2023 op de voet van artikel 32 Rv aangevuld met een uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de bij het vonnis van 16 oktober 2023 uitgesproken veroordelingen.
Gebeurtenissen na het beroepen kortgedingvonnis
3.3.1.[geïntimeerde] heeft het kortgedingvonnis aan [appellant] laten betekenen en daarbij laten aanzeggen dat de ontruiming van de woning zal plaatsvinden op 29 november 2023.
De ontruiming van de woning heeft vervolgens eind november 2023 plaatsgevonden (volgens punt 9 van de memorie van grieven op 29 november 2023 en volgens punt 1 van de memorie van antwoord op 30 november 2023).
3.3.2.Het feit dat de ontruiming al heeft plaatsgevonden, ontneemt aan [appellant] niet zijn belang bij een beoordeling van de grieven die hij tegen het kortgedingvonnis heeft aangevoerd. Naar vaste rechtspraak levert voor een partij die in eerste aanleg in de proceskosten is veroordeeld, deze veroordeling een voldoende belang op bij het instellen van hoger beroep tegen die uitspraak. Dat geldt tevens indien de appelrechter in kort geding oordeelt dat spoedeisend belang ontbreekt bij de in hoger beroep te beoordelen vordering of dat een ordemaatregel anderszins niet meer aan de orde is. De appelrechter dient ook in een dergelijk geval te beslissen over de in eerste aanleg uitgesproken proceskostenveroordeling. Daartoe moet hij onderzoeken of de vordering die in eerste aanleg ter beoordeling voorlag, terecht is toe- of afgewezen, met inachtneming van het in appel gevoerde debat en naar de toestand zoals die zich voordoet ten tijde van zijn beslissing in hoger beroep (Vgl. HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1782, rov. 3.3.2). Het hof moet in dit hoger beroep dus beoordelen of de vordering van [geïntimeerde] tot ontruiming door de kantonrechter terecht is toegewezen. Het geding in hoger beroep
3.4.1.[appellant] heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde] , met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente.
3.4.2.[geïntimeerde] heeft de grieven bestreden en geconcludeerd tot, kort gezegd, bekrachtiging van het beroepen vonnis met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
3.4.3.[geïntimeerde] heeft voorts betoogd dat [appellant] geen hoger beroep heeft ingesteld tegen het herstelvonnis van 17 november 2024 en dat de eis van [appellant] in hoger beroep niet tegen het herstelvonnis is gericht. Volgens [geïntimeerde] heeft [appellant] daarom geen belang bij zijn hoger beroep.
3.4.4.Het hof verwerpt dit betoog om de volgende reden. Bij het kortgedingvonnis van 16 oktober 2023 heeft de kantonrechter verzuimd om te beslissen over de gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de bij dat vonnis uitgesproken veroordelingen. Bij het herstelvonnis van 17 november 2023 heeft de kantonrechter uitsluitend de veroordelingen die bij het vonnis van 16 oktober 2023 waren uitgesproken, alsnog uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het vonnis van 16 oktober 2023 is het onderwerp van dit hoger beroep. Dat het vonnis daarna bij het herstelvonnis van 17 november 2024 is aangevuld met een uitvoerbaar bij voorraadverklaring, doet daar niet aan af.
Over grief 1: het spoedeisend belang van [geïntimeerde] bij zijn vordering tot ontruiming
3.5.1.In rov. 4.2 van het beroepen vonnis heeft de kantonrechter geoordeeld – kort gezegd – dat [geïntimeerde] , uitgaande van zijn stellingen, een spoedeisend belang heeft bij beoordeling van zijn vordering tot ontruiming in kort geding.
Grief 1 is tegen dat oordeel gericht.
3.5.2.Het hof verwerpt de grief. Het hof deelt namelijk het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerde] , uitgaande van zijn stellingen, een spoedeisend belang heeft bij beoordeling van zijn vordering tot ontruiming in kort geding. Hiermee is op zichzelf niet gezegd dat de vordering tot ontruiming terecht is toegewezen. Dat zal het hof in het kader van grief 2 beoordelen.
Over grief 2: bestond er gelet op tekortkomingen van [appellant] in de nakoming van de huurovereenkomst aanleiding om [appellant] in kort geding tot ontruiming van de woning te veroordelen?
3.6.1.Grief 2 is naar de kern genomen gericht tegen de toewijzing van de vordering tot veroordeling van [appellant] tot ontruiming van de huurwoning. Door de grief wordt aan het hof de vraag voorgelegd of er ten tijde van het beroepen vonnis aanleiding bestond om [appellant] tot ontruiming van de door hem gehuurde woning te veroordelen, waarbij het hof rekening moet houden met het in hoger beroep gevoerde debat en met de toestand zoals die zich voordoet ten tijde van de beslissing in hoger beroep. Deze vraag wordt in volle omvang aan het oordeel van het hof voorgelegd.
3.6.2.Het hof stelt bij de beoordeling van deze grief voorop dat [appellant] op grond van artikel 1.1 van de Algemene Bepalingen bij de huurovereenkomst verplicht was om het gehuurde – gedurende de gehele duur van de overeenkomst – daadwerkelijk, behoorlijk en zelf te bewonen. Die verplichting volgt ook uit de in artikel 7:213 BW neergelegde verplichting van de huurder om zich ten aanzien van het gebruik van de gehuurde zaak als een goed huurder te gedragen. Het zich gedragen als goed huurder brengt mee dat [appellant] in staat moest zijn om de verantwoordelijkheid te dragen voor hetgeen er in en aan de woning gebeurde. Die verplichting kan naar het voorshands oordeel van het hof door een huurder slechts worden nagekomen door regelmatig in het gehuurde te verblijven, terwijl in dit geval artikel 1.1 van de Algemene Bepalingen [appellant] verplichtte de woning gedurende de gehele duur van de huurovereenkomst daadwerkelijk zelf voor bewoning te gebruiken.
3.6.3.Het hof is voorshands van oordeel dat [appellant] in de nakoming van die verplichting is tekortgeschoten. [appellant] heeft immers gedurende een langdurige periode van in elk geval 14 maanden (de gijzeling is in elk geval in september 2022 begonnen terwijl de woning eind november 2023 is ontruimd) niet zelf in de woning gewoond. Dat dit geen vrije keuze van [appellant] is geweest, neemt de tekortkoming niet weg. Een overeenkomst kan ook worden ontbonden als de tekortkoming niet aan de tekortschietende partij kan worden toegerekend. Bovendien komt de tekortkoming in de verhouding tussen [geïntimeerde] en [appellant] wel degelijk voor rekening van [appellant] .
3.6.4.Dat de zoon van [appellant] gedurende een deel van de periode van afwezigheid van [appellant] in de woning heeft gewoond, neemt de tekortkoming niet weg. Dit volgt reeds uit het feit dat de politie op 5 september 2023 een inval heeft gedaan in het gehuurde en daarbij de zoon van [appellant] heeft aangehouden, waarna de zoon langdurig in voorlopige hechtenis is genomen. Hierdoor kon ook de zoon geen toezicht meer houden op het gehuurde en niet langer namens [appellant] de verantwoordelijkheid dragen voor hetgeen er in en aan de woning gebeurde. Vanaf dat moment was er in het geheel geen toezicht van de zijde van [appellant] meer op het gehuurde.
3.6.5.Daar komt bij dat het hof, evenals de kantonrechter, voldoende aangetoond acht dat de zoon meerdere flessen lachgas in het gehuurde heeft opgeslagen. Dat hier een rechtvaardiging voor aanwezig was, heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt. Bij [geïntimeerde] kon hierdoor de gerechtvaardigde vrees ontstaan dat er in de woning sprake was van een (brand)gevaarlijke situatie en van criminele activiteiten, met mogelijke overlast uit criminele kringen tot gevolg. [geïntimeerde] hoefde dit naar het voorlopig oordeel van het hof niet te accepteren.
3.6.6.[appellant] is naar het voorshands oordeel van het hof in dit kader verantwoordelijk voor de gedragingen van zijn zoon, omdat niet blijkt dat [appellant] iets heeft gedaan om toezicht uit te oefenen op het gebruik dat zijn zoon van de woning maakte. [appellant] heeft zich ook in zoverre zelf niet als goed huurder gedragen (in de zin van HR 22 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ8743). Dat [appellant] daar ook niet toe in staat was omdat hij in gijzeling zat, komt om de in rov. 3.6.3 genoemde redenen voor rekening van [appellant] zelf. Ook in zoverre is dus sprake van een tekortkoming van [appellant] in de nakoming van de huurovereenkomst. 3.6.7.Naar het oordeel van het hof is het aannemelijk dat een bodemrechter zal oordelen dat de bovenstaande tekortkomingen, zeker in onderling verband en samenhang bezien, de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigen.
3.6.8.Het hof is voorts van oordeel dat in de gegeven omstandigheden niet van [geïntimeerde] te vergen was om de uitkomst van een bodemprocedure af te wachten. [appellant] schoot immers reeds langdurig tekort in de nakoming van zijn verplichting om het gehuurde zelf daadwerkelijk te bewonen, en er bestond geen concreet uitzicht op het moment waarop die tekortkoming zou eindigen. Verder bestonden er duidelijke aanwijzingen dat de zoon van [appellant] door de opslag van flessen lachgas in de woning een (brand)gevaarlijke situatie had doen ontstaan en zich schuldig maakte aan criminele activiteiten, met mogelijke overlast uit criminele kringen tot gevolg. Nadat ook de zoon gedetineerd was geraakt, was van toezicht namens [appellant] op het gehuurde in het geheel geen sprake meer. Van [geïntimeerde] was, naar het oordeel van het hof, niet te vergen om deze periode nog gedurende een onduidelijke periode te laten voortduren.
3.6.9.[appellant] heeft aan het slot van de memorie van grieven in algemene bewoordingen bewijs van zijn stellingen aangeboden door getuigenverhoren of bescheiden. Het hof passeert dat bewijsaanbod. Als [appellant] zich nog op bepaalde bescheiden had willen beroepen, had hij die in het geding moeten brengen. Verder leent een kort geding zich in beginsel niet voor bewijslevering door getuigenverhoren. Het hof ziet geen aanleiding om in deze zaak een uitzondering te maken op dat uitgangspunt.
3.6.10.Het hof komt om bovenstaande redenen tot de conclusie dat de kantonrechter in dit kort geding [appellant] terecht tot ontruiming van de woning heeft veroordeeld. Het hof verwerpt daarom grief 2.
Over grief 3: de proceskosten van het geding bij de kantonrechter
3.7.1.Grief 3 is gericht tegen de veroordeling van [appellant] , als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten van het kort geding bij de kantonrechter.
3.7.2.Deze grief heeft, gelet op de daarbij gegeven toelichting, geen zelfstandige betekenis naast de grieven 1 en 2. Omdat het hof de grieven 1 en 2 heeft verworpen, verwerpt het hof ook grief 3.
3.8.1.Omdat de grieven geen doel treffen, zal het hof het beroepen kortgedingvonnis bekrachtigen.
3.8.2.Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep. Het hof stelt die kosten aan de zijde van [geïntimeerde] vast op:
- Griffierechten € 343,--
- Salaris advocaat € 1.821,-- (1,5 punt x tarief II)
- Nakosten € 178,- (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 2.342,--
3.8.3.Uit het bovenstaande volgt de onderstaande uitspraak.