GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 26 juni 2025
Zaaknummer : 200.352.671/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/424888 / JE RK 24-1360
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader] ,
hierna te noemen: de vader, en
[de moeder] ,
hierna te noemen: de moeder,
beiden wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna samen te noemen: de ouders,
advocaat: mr. T. van Riel,
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over de minderjarige
[minderjarige],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2024, hierna te noemen: [minderjarige] .
Het hof merkt als belanghebbenden aan:
[de pleegmoeder],
hierna te noemen: de pleegmoeder,
[de pleegvader] ,
hierna te noemen: de pleegvader,
beiden wonende te [woonplaats] ,
hierna samen te noemen: de pleegouders.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.
De zaak in het kort:
De rechtbank heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd en in de bestreden beschikking overwogen dat voor de rechtbank is komen vast te staan dat het perspectief van [minderjarige] niet bij de ouders ligt. De ouders zijn het niet eens met de perspectiefbepaling door de rechtbank.