ECLI:NL:GHSHE:2025:1642

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
13 juni 2025
Zaaknummer
20-001016-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht gepleegd door een ambtenaar in een penitentiaire inrichting met een gedetineerde

In deze zaak is de verdachte, een beveiliger werkzaam in de penitentiaire inrichting PI Zuid-Oost, beschuldigd van ontucht met een gedetineerde, aangeduid als [slachtoffer]. De tenlastelegging was gebaseerd op artikel 249, tweede lid, onder 1e en/of 2e van het Wetboek van Strafrecht (oud). Het hof heeft de zaak behandeld in hoger beroep, na een eerdere vrijspraak door de rechtbank Limburg. De rechtbank had de benadeelde partij, [slachtoffer], niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 89 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 150 uren. De verdediging heeft vrijspraak bepleit en betwist dat er sprake was van ontuchtige handelingen, stellende dat deze handelingen vrijwillig waren en met wederzijdse instemming plaatsvonden.

Het hof heeft geconcludeerd dat de aan de verdachte ten laste gelegde ontucht niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. Het hof oordeelde dat de seksuele handelingen tussen de verdachte en [slachtoffer] geheel vrijwillig waren en dat de afhankelijkheidsrelatie geen invloed heeft gehad op de wilsbepaling van [slachtoffer]. Daarom is de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij is opnieuw niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, en de kosten zijn aan de benadeelde partij opgelegd.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001016-24
Uitspraak : 17 juni 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 2 april 2024, in de strafzaak met parketnummer 03-239863-23 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en is de benadeelde partij veroordeeld in de proceskosten door de verdachte gemaakt, tot op dan toe begroot op nihil.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en de verdachte, opnieuw rechtdoende, zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, waarvan 89 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij dient voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De raadsman van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit en heeft subsidiair een straftoemetingsverweer gevoerd. Voorts heeft de raadsman bepleit dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging – en aldus de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2022 tot en met 4 juli 2023 te Evertsoord, gemeente Horst aan de Maas,
meermalen, althans eenmaal,
als ambtenaar, te weten als beveiliger werkzaam in de gevangenis/penitentiaire inrichting PI Zuid-Oost, locatie Ter Peel, ontucht heeft gepleegd met een persoon aan zijn gezag onderworpen en/of aan zijn waakzaamheid toevertrouwd en/of aanbevolen en/of als beambte, opzichter en/of bediende in een gevangenis, te weten als beveiliger werkzaam in de gevangenis/penitentiaire inrichting PI Zuid-Oost, locatie Ter Peel, ontucht heeft gepleegd met een persoon daarin opgenomen,
te weten [slachtoffer] , door
- de borsten en/of de vagina van die [slachtoffer] te betasten en/of
- die [slachtoffer] te vingeren en/of
- zich door die [slachtoffer] te laten pijpen en/of
- aan de vagina van die [slachtoffer] te likken en/of
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] te duwen en/of te brengen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Aan de verdachte is – kort weergegeven – tenlastegelegd dat hij als ambtenaar/beambte, te weten als beveiliger werkzaam in de gevangenis/penitentiaire inrichting PI Zuid-Oost, locatie Ter Peel, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , een (aan zijn gezag onderworpen) gedetineerde, zoals strafbaar gesteld in artikel 249, tweede lid, onder 1e en/of 2e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) (oud). Uit de
wetsgeschiedenis bij artikel 242 tot en met 249 Sr(oud) volgt dat onder ‘ontucht’/’ontuchtige handelingen’ moeten worden verstaan handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Of een bepaalde handeling van seksuele aard kan worden aangemerkt als ‘ontuchtig’, hangt af van de omstandigheden van het geval, waarbij tot die omstandigheden onder meer kunnen worden gerekend de aard van de handeling en de context waarin en de omstandigheden waaronder de handeling wordt verricht. Daarbij kunnen ook de eventuele interactie tussen de betrokkenen en onder omstandigheden ook hun intenties een rol spelen. Voor een bewezenverklaring van het plegen van ontuchtige handelingen moet komen vast te staan dat het opzet van de verdachte mede het ontuchtige karakter van de handelingen omvat (vgl.
Kamerstukken II1988/89, 20 930, nr. 3 (MvT), p. 2; nr. 5 (MvA), p. 4-5 en HR 23 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:609, rov. 2.6).
Vooropgesteld wordt dat met het bepaalde in artikel 249, tweede lid, onder 1e en 2e Sr (oud) is beoogd strafrechtelijke bescherming te bieden tegen misbruik van de afhankelijke positie van de persoon die onder gezag staat en/of in een instelling verblijft als bedoeld in genoemd artikel. Dat maakt dat ten tijde van het tenlastegelegde handelen de afhankelijkheidsrelatie waarbinnen de ontucht(ige handelingen) plaatsvond(en), een constitutief bestanddeel vormt voor de eventuele strafbaarheid van de verdachte. Het hof merkt daarbij overigens op dat sinds de inwerkingtreding op 1 juli 2024 van de Wet seksuele misdrijven (
Stb.2024, 59) de betreffende strafbaarstelling op andere wijze is vormgegeven in het Wetboek van Strafrecht. Het strafbaar zijn van de seksuele handelingen is in de artikelen 240 tot en met 243 Sr afhankelijk gesteld van (het ontbreken van) de wil van de persoon met wie de seksuele handelingen worden verricht en in artikel 254, eerste lid, onder b Sr is ter zake van die seksuele delicten als strafverzwaringsgrond opgenomen de afhankelijke positie van de persoon met wie de seksuele handelingen worden verricht ten opzichte van de schuldige.
Op grond van het voorgaande geldt dat ten tijde van het tenlastegelegde het plegen van de ontucht(ige handelingen) tijdens het bestaan van een afhankelijkheidsrelatie meebrengt dat het ontuchtige karakter van die handelingen in beginsel wordt aangenomen. Dit is volgens bestendige jurisprudentie alleen anders indien de afhankelijkheidsrelatie bij de seksuele handelingen geen rol heeft gespeeld, in die zin dat bij het slachtoffer sprake is geweest van vrijwilligheid en daarbij enige vorm van afhankelijkheid, zoals die in de regel bij een dergelijke functionele relatie in meerdere of mindere mate bestaat, niet van invloed is geweest (vgl. HR 18 februari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0645/NJ 1997, 485, rov. 6.5 en HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2630, rov. 4.3.).
Bij de beantwoording van de vraag of er in dit geval sprake is van de hiervoor genoemde uitzondering neemt het hof het volgende in aanmerking. Uit het dossier volgt dat gedurende de ten laste gelegde periode de verdachte beveiliger was in de PI Ter Peel, dat [slachtoffer] in die penitentiaire inrichting was opgenomen als gedetineerde en dat op verschillende momenten in die periode seksuele handelingen tussen beiden hebben plaatsgevonden. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij de verdachte in oktober 2022 heeft leren kennen en is aangevangen met hem te flirten (pv van aangifte door [aangever] , bijlage 7: verslaglegging 13 juli 2023, dossier, p. 24-24a). Dit flirtgedrag mondde langzaam uit in meer. [slachtoffer] en de verdachte kwamen samen tot de conclusie dat de verdachte haar tijdens een nachtdienst op cel kon komen bezoeken. [slachtoffer] nam bij herhaling het initiatief tot het verrichten van seksuele handelingen en de seksuele contacten waren volledig vrijwillig, zowel vanuit de verdachte als vanuit [slachtoffer] , aldus [slachtoffer] . Zij verklaarde voorts dat zij wilde loskomen van haar ex- partner en haar lustgevoelens wilde toelaten. Ook de verdachte heeft dienaangaande verklaard (pv van verhoor d.d. 31 augustus 2023, dossier p. 41-48). De verdachte heeft erkend dat het zijns inziens niet juist was wat er tussen hen is gebeurd, maar dat het initiatief tot de seksuele handelingen van [slachtoffer] is gekomen, hij haar nergens toe heeft gedwongen en enkel door een samenloop van verschillende factoren de seksuele handelingen toch hebben plaatsgevonden.
Uit de verklaringen van [slachtoffer] en de verdachte volgt naar het oordeel van het hof aldus dat de gepleegde seksuele handelingen tussen [slachtoffer] en de verdachte geheel vrijwillig en dus met wederzijdse instemming hebben plaatsgevonden en de aanwezige afhankelijkheidsrelatie tussen beiden op geen enkel moment een factor is geweest bij het overwegen en uiteindelijk ook aangaan van die seksuele handelingen. Met andere woorden; er was bij [slachtoffer] dus sprake van een vrije wilsbepaling over de seksuele contacten met de verdachte en haar vrijheid van handelen tegenover de verdachte werd niet door de afhankelijkheidsrelatie bepaald of beperkt.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat de hiervoor genoemde afhankelijkheidsrelatie tussen de verdachte en [slachtoffer] niet van invloed is geweest op het al dan niet plaatsvinden van de tenlastegelegde ontucht(ige handelingen). Het hof acht de aan de verdachte ten laste gelegde ontucht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte van het ten laste gelegde feit behoort te worden vrijgesproken.
Gelet op voornoemde conclusie van de rechtbank behoeven de overige verweren van de verdediging geen bespreking.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 15.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij is bij vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Nu aan de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, aangezien de verdachte integraal zal worden vrijgesproken, zal de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
De benadeelde partij zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten, tot op heden aan de zijde van de verdachte begroot op nihil.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door:
mr. A.R. Hartmann, voorzitter,
mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven en mr. E.J. Huijskens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Peperkamp, griffier,
en op 17 juni 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.