ECLI:NL:GHSHE:2025:1620

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
11 juni 2025
Zaaknummer
23/812
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2017 en aftrekbare rente eigen woning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant over de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2017. De belanghebbende, eigenaar van een woning, betwist de hoogte van de aftrekbare rente over twee leningen. De inspecteur van de Belastingdienst heeft de rente over de eerste lening niet volledig geaccepteerd, terwijl de rechtbank in eerste aanleg heeft geoordeeld dat een deel van de rente over de tweede lening wel in aftrek moet worden gebracht. Het hof heeft de zaak behandeld op 17 april 2025, waarbij de belanghebbende niet aanwezig was. Het hof oordeelt dat de belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de renteaftrek over de eerste lening, maar dat de rente over de tweede lening wel in aftrek kan worden gebracht. Het hoger beroep wordt gegrond verklaard, de aanslag wordt verminderd en de inspecteur moet het griffierecht vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Nummer: 23/812
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 4 april 2023, nummer BRE 21/3714, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2017 (hierna: de aanslag) opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De inspecteur heeft op verzoek van het hof bij brieven van 11 april 2025 en 14 april 2025 nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in het digitale dossier geplaatst en belanghebbende heeft daar een notificatiemail van ontvangen.
1.6.
De zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2025 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Belanghebbende is niet verschenen. De griffier heeft belanghebbende op 30 januari 2025 met een bericht uitgenodigd voor de zitting met vermelding van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Dit bericht is op die dag in Mijn Rechtspraak geplaatst, en tevens is op die dag hiervan een notificatie aan belanghebbende, op het door haar verstrekte e-mailadres, gezonden. Tot de gedingstukken behoort de schermprint van de statusinformatie van het verzendbewijs.
1.7.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende was in het betreffende jaar eigenaar en bewoner van de woning aan [adres] in [woonplaats] (hierna: de woning).
2.2.
In zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2017 heeft belanghebbende ter zake van de woning een eigenwoningforfait van € 2.872 aangegeven en een totaalbedrag van € 19.657 aan aftrekbare rente:
Omschrijving lening
Rente van geldlening
ABN AMRO Flexibel Krediet
€ 721
ABN AMRO
€ 1.967
Vandalon NV
€ 16.969
2.3.
De inspecteur heeft eerst alleen het bedrag van € 1.967 aan aftrekbare rente geaccepteerd.
2.4.
Ter zitting bij de rechtbank heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat daarnaast nog een bedrag van € 8.485 aan aftrekbare rente geaccepteerd moet worden. Uit de jaarstukken van Vandalon NV, die op Curaçao gevestigd is, volgt namelijk dat dit bedrag aan rente in 2017 van belanghebbende is ontvangen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, en geoordeeld dat dit bedrag alsnog in aftrek dient te worden gebracht.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
Is de aftrekbare rente over de lening ‘Vandalon NV’ met € 8.485 op een juist bedrag vastgesteld?
Kan de lening ‘ABN AMRO Flexibel Krediet’ gerekend worden tot de eigenwoningschuld van belanghebbende, zodat hij de daarvoor betaalde rente van € 721 in aftrek kan brengen?
3.2.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep en tot vaststelling van een totaalbedrag aan aftrekbare rente van € 19.657. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4.Gronden

Vooraf
4.1.
Zoals volgt uit de onder 1.5 vermelde stukken is de uitnodiging op 30 januari 2025 uitgereikt. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat belanghebbende op de juiste wijze is uitgenodigd om op de zitting te verschijnen.
Ten aanzien van het geschil
4.2.
Op grond van artikel 3.110 Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) (wettekst 2017) bestaan de belastbare inkomsten uit eigen woning uit de voordelen uit eigen woning verminderd met de op die voordelen drukkende aftrekbare kosten.
4.3.
Op grond van artikel 3.120, lid 1, letter a, Wet IB 2001 behoren tot de hiervoor bedoelde aftrekbare kosten de renten van schulden die behoren tot de eigenwoningschuld.
4.4.
Op grond van artikel 3.119a Wet IB 2001 wordt onder eigenwoningschuld verstaan het gezamenlijke bedrag van de schulden van de belastingplichtige:
die zijn aangegaan in verband met een eigen woning;
ter zake waarvan een contractuele verplichting geldt tot het gedurende de looptijd ten minste annuïtair en in ten hoogste 360 maanden volledig aflossen overeenkomstig artikel 3.119c;
ter zake waarvan aan de verplichting tot aflossing wordt voldaan (aflossingseis), en
ter zake waarvan, ingeval artikel 3.119g van toepassing is, aan de verplichting tot informatieverstrekking, bedoeld in dat artikel, wordt voldaan.
4.5.
Op grond van artikel 10bis.9, lid 1, Wet IB 2001 wordt onder de hiervoor genoemde eigenwoningschuld mede verstaan de bestaande eigenwoningschuld. De bestaande eigenwoningschuld betreft de eigenwoningschuld, bedoeld in artikel 3.119a, lid 1, Wet IB 2001, zoals dat luidde op 31 december 2012, van de belastingplichtige op 31 december 2012. Dat betekent, kort gezegd, dat de aflossingseisen en informatieplicht niet gelden ten aanzien van de eigenwoningschuld voor zover die op 31 december 2012 al bestond.
4.6.
De bewijslast dat een lening tot de eigenwoningschuld moet worden gerekend, rust op belanghebbende.
Ten aanzien van de lening ‘Vandalon NV’
4.7.
Belanghebbende stelt zich met betrekking tot deze lening op het standpunt dat een bedrag van € 16.969 aan betaalde rente in aftrek mag worden gebracht. De lening betreft een aflossingsvrije hypotheek met een hoofdsom van € 390.415, die is afgesloten op 13 juni 2006. Ter onderbouwing heeft belanghebbende een hypotheekakte overgelegd.
4.8.
De inspecteur stelt zich op het standpunt dat deze lening weliswaar tot de eigenwoningschuld kan worden gerekend, maar dat slechts sprake is van een bedrag van € 8.485 aan aftrekbare rente. Dat is het bedrag aan rente dat volgens de jaarstukken van Vandalon NV in 2017 van belanghebbende is ontvangen. Belanghebbende heeft verder slechts een hypotheekakte overgelegd die drie jaar na aankoop van de eigen woning is verleden.
4.9.
Het hof stelt voorop dat sprake is van een lening die is afgesloten op 13 juni 2006, zodat aan het onder 4.4 genoemde vereiste is voldaan. In beginsel kan daarom in dit geval sprake zijn van aftrekbare rente. Uit de stukken volgt echter dat slechts een bedrag van € 8.485 aan rente is betaald in 2017. Belanghebbende, op wie de bewijslast rust, heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij meer rente heeft betaald dan dat. Hij heeft bijvoorbeeld geen betalingsbewijzen overgelegd. Voor zover belanghebbende heeft gesteld dat in 2014 mondeling is afgesproken dat naast de maandelijkse aflossing een bedrag van € 707,08 maandelijks renteloos wordt gestald en wordt terugbetaald bij herfinanciering of verkoop van de woning, brengt dat het hof niet tot een ander oordeel. In dat geval is die gestalde rente niet betaald, verrekend, ter beschikking gesteld of rentedragend geworden, zie artikel 3.147 Wet IB 2001. De inspecteur heeft voor deze lening terecht een bedrag van € 8.485 aan renteaftrek geaccepteerd.
4.10.
Dat de inspecteur in het verleden het recht op renteaftrek van belanghebbende al eens heeft beoordeeld en heeft geaccepteerd, maakt het voorgaande niet anders. Belanghebbende dient jaarlijks aannemelijk te kunnen maken dat en tot welk bedrag rente is betaald, en daar is hij in dit geval ten aanzien van het meerdere niet in geslaagd.
Ten aanzien van de lening ‘ABN AMRO Flexibel Krediet’
4.11.
Belanghebbende stelt zich met betrekking tot deze lening op het standpunt dat een bedrag van € 721 aan betaalde rente in aftrek mag worden gebracht. Het betreft een krediet met een maximale opname van € 11.000, dat is opgenomen in 2002 en dat volledig gebruikt is voor de bouw van de woning.
4.12.
De inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende weliswaar aannemelijk heeft gemaakt dat er rente betaald is, maar dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de lening tot de eigenwoningschuld gerekend moet worden. Een kenmerk van het Flexibel Krediet is dat belanghebbende het afgeloste bedrag daarna gelijk weer mag lenen: een zogeheten heropname. De rente die belanghebbende over deze heropname betaalt, is alleen aftrekbaar als de heropname wordt besteed aan de woning. Uit de jaaroverzichten van de bank volgt dat de hoogte van de hoogte van de lening ongeveer gelijk is gebleken. Volgens de inspecteur wijst dat erop dat belanghebbende meerdere heropnamen heeft gedaan, waarvan onbekend is waaraan die besteed zijn.
4.13.
Het hof overweegt dat belanghebbende geen mutatieoverzicht heeft overgelegd waarop eventuele aflossingen en heropnamen te zien zijn. De inspecteur heeft daar ook niet om verzocht. De inspecteur heeft in hoger beroep wel de voorwaarden van het Flexibel Krediet van ABN AMRO overgelegd. Daarin staat dat heropnamen slechts mogelijk zijn gedurende twee jaar vanaf het moment dat het krediet in de administratie is opgenomen. Tussen partijen is niet in geschil dat de lening in 2002 is afgesloten. Het hof sluit niet uit dat het feitelijk anders is geweest, maar gaat er op basis van de voorwaarden van uit dat er na 2004 geen heropnamen hebben plaatsgevonden. Aangezien de inspecteur in 2011 na een bezwaar van belanghebbende de rente die is betaald voor deze lening nog wel in aftrek heeft toegestaan, is het hof van oordeel dat hiermee bij belanghebbende de indruk is gewekt dat zolang de situatie niet verandert, de lening wordt gerekend tot de eigenwoningschuld en de renteaftrek dan ook zou worden toegestaan. De inspecteur heeft voor deze lening ten onrechte geen renteaftrek geaccepteerd.
Tussenconclusie
4.14.
Het hoger beroep is gegrond. Het bovenstaande leidt tot het oordeel dat de aanslag als volgt moet worden verminderd:
Inkomsten uit arbeid
€ 65.189
Eigenwoningforfait
€ 2.872
ABN AMRO Flexibel Krediet
-/- € 721
ABN AMRO
-/- € 1.967
Vandalon NV
-/- € 8.485
Inkomsten uit eigen woning
-/- €8.301
Premie inkomensvoorzieningen
-/- € 400
Belastbaar inkomen uit werk en woning
€ 56.488
Ten aanzien van het griffierecht
4.15.
De inspecteur dient aan belanghebbende het bij het hof betaalde griffierecht van € 136 te vergoeden, omdat de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd.
Ten aanzien van de proceskosten
4.16.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank, met uitzondering van de beslissing over het griffierecht;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 56.488 en wijzigt de belastingrentebeschikking in overeenstemming daarmee;
  • bepaalt dat de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht voor de behandeling van het hoger beroep bij het hof van € 136 vergoedt.
De uitspraak is gedaan door T.A. Gladpootjes, raadsheer, in tegenwoordigheid van R. Camps, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2025 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst. Aan de partij die niet digitaal procedeert, is een afschrift op die datum aangetekend per post verzonden.
De griffier, De raadsheer,
R. Camps T.A. Gladpootjes
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.