ECLI:NL:GHSHE:2025:1407

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
23/1422 en 23/1423
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde van onroerende zaken en de procedurele gang van zaken rondom zitting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Limburg met betrekking tot de WOZ-waarden van twee onroerende zaken voor de jaren 2021 en 2022. De rechtbank had in beide gevallen besloten geen zitting te houden, omdat geen van de partijen had aangegeven dat zij gehoord wilde worden. Belanghebbenden, die bezwaar hadden gemaakt tegen de WOZ-beschikkingen, stelden dat zij de aankondiging van de rechtbank niet hadden ontvangen en verzochten om een zitting. Het hof oordeelt dat de rechtbank in strijd met de goede procesorde heeft gehandeld door geen zitting te houden. Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank niet adequaat heeft gereageerd op de situatie waarin belanghebbenden niet op de hoogte waren van de zitting. Na het sluiten van het onderzoek heeft het hof de WOZ-waarden vastgesteld op € 920.000 voor het belastingjaar 2021 en € 1.001.000 voor het belastingjaar 2022. Tevens is de heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van proceskosten en griffierechten aan de belanghebbenden. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het hoger beroep is gegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Nummers: 23/1422 en 23/1423
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] ,
beiden wonend in [woonplaats] ,
hierna gezamenlijk: belanghebbenden,
tegen de uitspraken van de rechtbank Limburg (hierna: de rechtbank), beide van 6 september 2023, nummers ROE 22/2821 en 22/2932, in de gedingen tussen belanghebbenden en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen Limburg,
hierna: de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

Jaar 2021 – nummer 23/1423
1.1.
De heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) voor 2021 een beschikking gegeven (hierna: de WOZbeschikking 2021) en daarbij de waarde van de woning aan [adres] in [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak) vastgesteld.
1.2.
Belanghebbende [belanghebbende 2] heeft tegen de WOZ–beschikking 2021 bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar gegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Jaar 2022 – nummer 23/1422
1.5.
De heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet WOZ voor 2022 een beschikking gegeven (hierna: de WOZbeschikking 2022) en daarbij de waarde van de onroerende zaak vastgesteld.
1.6.
Belanghebbende [belanghebbende 1] heeft tegen de WOZ–beschikking 2022 bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar gegrond verklaard.
1.7.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.8.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.9.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de andere partij.
1.10.
De zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2025 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbenden, en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] .
Op deze zitting zijn gelijktijdig – doch niet gevoegd – behandeld de zaaknummers BK–SHE 23/1422 en 23/1423.
1.11.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Betreffende de beroepen in eerste aanleg meldt de rechtbank in een tweetal gelijkluidende, aangetekend verstuurde brieven, beide met datum 24 juli 2023, aan gemachtigde en de heffingsambtenaar (voor zover van belang):
“De rechtbank is van oordeel dat het niet nodig is om in deze zaak een zitting te houden. Zij heeft namelijk voldoende informatie om een uitspraak te doen. De zitting zal daarom achterwege worden gelaten, tenzij een van de partijen aangeeft dat zij mondeling op een zitting wil worden gehoord.
Wilt u op een zitting worden gehoord, dan moet u dat
binnen drie wekenna de datum van verzending van deze brief laten weten. Ontvangt de rechtbank binnen die termijn geen reactie van u of de andere partij(en), dan sluit de rechtbank het onderzoek en doet zij binnen zes weken of indien mogelijk bij vervroeging in het openbaar uitspraak.”
Belanghebbenden noch gemachtigde hebben gereageerd op deze brieven.
2.2.
De rechtbank oordeelt in haar beide uitspraken:
“Daartoe bij brief van 24 juli 2023 in de gelegenheid gesteld, heeft geen van de partijen verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft het onderzoek op 28 augustus 2023 gesloten en de uitspraak bepaald op heden.
De gemachtigde van eiseres heeft nadien telefonisch alsnog verzocht een zitting te bepalen. Hij heeft daartoe aangevoerd de aankondiging van 24 juli 2023 niet te hebben ontvangen.
Blijkens de informatie van Post.nl is de brief van 24 juli 2023 op 11 augustus 2023 om 09:13 uur op het adres van de gemachtigde van eiseres bezorgd waarbij voor ontvangst is getekend.
De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om het onderzoek te heropenen en alsnog een zitting te bepalen.”
2.3.
Na ontvangst van de brieven van 28 augustus 2023 waarin de rechtbank meldt dat het onderzoek is gesloten, stuurt gemachtigde met datum 2 september 2023 twee gelijkluidende brieven naar de rechtbank en meldt hierin het volgende:
“Op 28 augustus 2023 ontving ik een brief van de Rechtbank Limburg. Hierin wordt gemeld dat er geen zitting in de bovenstaande kwestie zal plaatsvinden. U verwijst in deze brief naar een eerdere brief van 24 juli 2023. Deze brief heb ik echter niet ontvangen.
Naar aanleiding van uw brief heb ik proberen na te gaan hoe het zit. Op de Doorbird kan ik zien de postbode een brief op 25 juli 2023 om 12.38 uur probeert aan te bieden. Echter omdat er niemand thuis is, kan ik op de Doorbird ook zien dat de postbode met brief een minuut later weer vertrekt.
Naar mijn weten is er geen kennisgeving achter gelaten. Dus ben ik ook niet de brief gaan ophalen bij het PostNL servicepunt. Normaal gesproken wordt deze brief dan na 2 weken naar de Rechtbank Limburg retour gestuurd. Navraag bij het servicepunt van PostNL leert dat alle brieven na 2 weken worden teruggestuurd, als deze niet zijn opgehaald.
Naar aanleiding van de brief van 28 augustus heb ik op donderdag 31 augustus contact met de zittingsadministratie opgenomen. Mevrouw (Hof: XXX) was niet aanwezig op donderdag 31
augustus. Derhalve heb ik op vrijdag 1 september 2023 opnieuw gebeld met de zittingsadministratie. Mevrouw (Hof: XXX) zou aan de hand van de track and trace code nagaan waar de brief terecht is gekomen.
In afwachting van dat onderzoek wil ik in ieder geval melden dat ik wel graag de kwestie op
zitting besproken zou zien. Als duidelijk is waar de brief van 24 juli nu is, zal ik u een verzoek, met de motivatie waarom ik een zitting wenselijk vind, hiertoe sturen.”
Op 17 oktober 2023 heeft de rechtbank via e–mail aan gemachtigde de track en trace–code verstrekt.
2.4.
Uit de door belanghebbenden overgelegde track en trace–gegevens van PostNL blijkt dat één van de in onderdeel 2.1 bedoelde brieven op 11 augustus 2023 om 09.13 uur door PostNL is bezorgd. PostNL meldt in deze track en trace–gegevens onder meer:
“10 augustus 2023 9:31 Pakket niet opgehaald, gaat retour afzender”
en
“Dit is een retourpakket. Deze track & trace–info geldt voor de reis terug naar de afzender.”

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de rechtbank door het achterwege laten van een mondelinge behandeling ter zitting van het beroep, onzorgvuldig heeft gehandeld.
3.2.
Belanghebbenden concluderen tot bevestigende beantwoording van de in onderdeel 3.1 opgenomen vraag. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
Heeft de rechtbank onzorgvuldig gehandeld?
4.1.
Artikel 8:57, lid 1, Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt, in het onderhavige jaar als volgt:
“1. De bestuursrechter kan bepalen dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft indien geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, binnen een door hem gestelde redelijke termijn heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht.”
4.2.
Belanghebbenden hebben in hoger beroep gesteld dat de rechtbank onzorgvuldig heeft gehandeld door de mondelinge behandeling ter zitting van de beroepen achterwege te laten en te oordelen dat uit de informatie van PostNL is gebleken dat de brieven van 24 juli 2023, op 11 augustus 2023 om 09.13 uur op het adres van de gemachtigde van eiseres zijn bezorgd waarbij voor ontvangst is getekend, waardoor de rechtbank geen aanleiding ziet om het onderzoek te heropenen en alsnog een zitting te bepalen.
4.3.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank in strijd met de goede procesorde heeft gehandeld door de mondelinge behandeling ter zitting van de beroepen achterwege te laten en te oordelen zoals zij heeft gedaan (onderdeel 2.2). Uit de door belanghebbenden overgelegde track en trace–gegevens van PostNL blijkt immers dat de brief van de rechtbank van 24 juli 2023 met nummer 22/2821 op 11 augustus 2023 om 09.13 uur door PostNL retour is bezorgd bij de rechtbank.
Het hof is voorts van oordeel dat de rechtbank – nadat zij de brief van 24 juli 2023 retour had ontvangen – gemachtigde en/of belanghebbenden nogmaals had moeten aanschrijven dan wel op andere wijze ervoor had moeten zorgen dat belanghebbenden op de hoogte raakten/ zouden kunnen raken van het voornemen van de rechtbank de mondelinge behandeling ter zitting van het beroep achterwege te laten. Dit geldt temeer nu gemachtigde direct na ontvangst van de brief van de rechtbank van 28 augustus 2023 en dus voorafgaand aan de datum van de uitspraak van de rechtbank van 6 september 2023, eerst telefonisch (op 31 augustus en 1 september 2023) en daarna schriftelijk (op 2 september 2023) heeft gereageerd op bedoelde brieven van 28 augustus 2023 en in ieder geval op 2 september 2023 aan de rechtbank heeft meegedeeld dat hij de brief van 24 juli 2023 niet heeft ontvangen en dat belanghebbenden een mondelinge behandeling ter zitting wilden.
4.4.
Partijen hebben ter zitting van het hof een (allesomvattend) compromis bereikt in beide hoger beroepen. Het hof verbindt daarom geen gevolgen aan de schending van de goede procesorde door de rechtbank.
Overeenstemming
4.5.
Partijen hebben ter zitting van het hof overeenstemming bereikt in die zin dat:
  • De WOZ–waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2020 (belastingjaar 2021 – zaaknummer 23/1423) wordt gesteld op € 920.000;
  • De WOZ–waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2021 (belastingjaar 2022 – zaaknummer 23/1422) wordt gesteld op € 1.001.000;
 De heffingsambtenaar aan belanghebbende [belanghebbende 2] betreffende zaaknummer 23/1423 een vergoeding van proceskosten zal betalen van € 2.570 [1] ;
 De heffingsambtenaar aan belanghebbende [belanghebbende 1] betreffende zaaknummer 23/1422 een vergoeding van proceskosten zal betalen van € 2.570 [2] ;
 De heffingsambtenaar aan belanghebbenden het griffierecht bij de rechtbank en het hof zal vergoeden, in totaal groot € 372 (2x € 50 + 2x € 136).
4.6.
Het hof zal dienovereenkomstig beslissen.
Tussenconclusie
4.7.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
  • stelt de WOZ–waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2020 vast op € 920.000;
  • stelt de WOZ–waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2021 vast op € 1.001.000;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar aan belanghebbenden het voor beide (hoger) beroepen betaalde griffierecht, in totaal groot € 372, vergoedt;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van de bezwaarfase, van het geding bij de rechtbank en het geding bij het hof, in totaal groot € 5.140.
De uitspraak is gedaan door J.M. van der Vegt, raadsheer, in tegenwoordigheid van A. Muller, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2025 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst. Aan de partij die niet digitaal procedeert, is een afschrift op die datum aangetekend per post verzonden.
De griffier, De raadsheer,
A. Muller J.M. van der Vegt
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.