In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 mei 2025 een tussenuitspraak gedaan in het hoger beroep van de stichting Pensioenfonds Vervoer, hierna aangeduid als Bpf Vervoer. Bpf Vervoer is appellante in principaal hoger beroep en geïntimeerde in incidenteel hoger beroep. De zaak betreft een verzet tegen een dwangbevel, waarbij het hof Bpf Vervoer in de gelegenheid heeft gesteld om na het horen van getuigen een aanvullende memorie in te dienen. De procedure is een vervolg op een eerder tussenarrest van 12 maart 2024 en een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg van 19 januari 2022. Het hof heeft vastgesteld dat Bpf Vervoer de stelplicht en bewijslast heeft met betrekking tot de verschuldigdheid van de bedragen die zij op grond van het dwangbevel invordert. Het hof heeft Bpf Vervoer toegelaten om feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat bepaalde personen op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst van de onderneming van de geïntimeerde zijn geweest. Het hof heeft ook vastgesteld dat meerdere stukken waarop de geïntimeerde een beroep heeft gedaan, ontbreken en heeft bepaald dat deze alsnog in het geding moeten worden gebracht. De zaak is verwezen naar de rol van 10 juni 2025 voor een aanvullende memorie van Bpf Vervoer, waarna de geïntimeerde in de gelegenheid wordt gesteld om hierop te reageren. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.