ECLI:NL:GHSHE:2025:1306

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
20-001922-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door hevige geweldsuitoefening op een 7 weken oude baby

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die eerder door de rechtbank Zeeland-West-Brabant was veroordeeld voor doodslag op zijn 7 weken oude zoon. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaren, met aftrek van het voorarrest. De zaak kwam aan het licht na het overlijden van het kind op 31 maart 2023, als gevolg van ernstig hoofdletsel dat was ontstaan door hevige stomp botsende en/of dynamische krachtinwerking. De rechtbank had eerder de verdachte veroordeeld tot 7 jaren gevangenisstraf, maar de advocaat-generaal had in hoger beroep een zwaardere straf van 10 jaren geëist. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk de dood van zijn kind had veroorzaakt door hem te schudden en/of te slaan, en dat hij zich niet had gedragen zoals een vader zou moeten doen. De vordering van de benadeelde partij, de moeder van het slachtoffer, werd toegewezen tot een bedrag van € 41.231,19, te vermeerderen met wettelijke rente. De vorderingen van andere benadeelde partijen werden afgewezen. Het hof benadrukte de ernst van de zaak en de impact van het handelen van de verdachte op de nabestaanden.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001922-24
Uitspraak : 13 mei 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 11 juli 2024, in de strafzaak met parketnummer 02-093131-23 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
thans verblijvende in [PI] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek van het voorarrest.
Voorts heeft de rechtbank de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [moeder van slachtoffer] toegewezen tot een bedrag van € 41.231,19, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de benadeelde partij voor het overige gedeelte van haar vordering niet ontvankelijk verklaard. Tot slot heeft de rechtbank de benadeelde partijen [halfzus van slachtoffer] en [slachtoffer] niet ontvankelijk verklaard in hun vorderingen.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de primair tenlastegelegde doodslag bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof aan de verdachte de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht zal opleggen.
Tot slot heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof conform de rechtbank zal beslissen op de vorderingen van de benadeelde partijen.
De verdediging heeft bepleit dat het hof de verdachte integraal zal vrijspreken van het tenlastegelegde.
In het geval dat het hof evenwel tot de bewezenverklaring van doodslag komt, heeft de verdediging het hof verzocht te volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren en niet over te gaan tot de oplegging van de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [moeder van slachtoffer] heeft de verdediging bepleit dat het hof de schadeposten ‘tatoeage’, ‘aanschaf puppy’ en ‘toekomstige schade’ afwijst en heeft de verdediging zich voor het overige gedeelte van de vordering gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [halfzus van slachtoffer] en
[slachtoffer] heeft de verdediging bepleit dat het hof deze afwijst, waarbij de verdediging ten aanzien van de vordering van [slachtoffer] het hof heeft verzocht om bij een eventuele toewijzing van de vordering het vergoedingsbedrag naar eigen inzicht te matigen en de toekenning te doen met toepassing van de BEM-clausule.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, reeds omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste
aanleg – tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 29 maart 2023 te Breda, in elk geval in Nederland,
[slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , opzettelijk van het leven heeft beroofd, door hem meermalen, althans eenmaal, met kracht:
- vast te pakken en/of te houden en/of
- hevig door elkaar en/of heen en weer en/of op en neer te schudden en/of
- tegen een oppervlak te slaan en/of stoten en/of
- hard op/tegen zijn hoofd te slaan en/of te stompen en/of
- anderszins hevig geweld en/of een forse krachtsinwerking op/tegen zijn hoofd en/of lichaam uit te oefenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 maart 2023 te Breda, in elk geval in Nederland, aan zijn kind [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten schedelhersenletsel) heeft toegebracht door met dat opzet op of omstreeks 29 maart 2023 (het hoofd van) voornoemde [slachtoffer] met kracht heen en weer te schudden en/of een of meer vormen van uitwendig en/of mechanisch geweld op en/of tegen het hoofd van die [slachtoffer] uit te oefenen, terwijl het feit op 31 maart 2023 de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Bewijsmiddelen
Indien in onderstaande bewijsmiddelen wordt verwezen naar paginanummers dan betreffen dit pagina’s van:
A. het procesdossier van de politie Zeeland West Brabant, Dienst Regionale Recherche, onderzoek GOUD, onderzoeknummer ZB3R023032, afgesloten d.d. 20 september 2023 (doorgenummerde pagina's 1 tot en met 754), hierna te noemen: het procesdossier
of
het Forensisch dossier van de politie Zeeland West Brabant, Dienst Regionale Recherche, Afdeling Specialistische Ondersteuning, Team Forensische Opsporing, onderzoek GOUD, proces-verbaalnummer 2023079257, afgesloten d.d. 14 mei 2024 (doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 162), hierna te noemen: het Forensisch dossier.
Tenzij anders vermeld, zijn alle te noemen processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierna is bewezenverklaard.
1.
Een ander geschrift, zijnde een
uitdraai van het BRP, p. 49 van het procesdossier (in combinatie gezien met p. 3 van de voor dit doorgenummerde procesdossier opgenomen inhoudsopgave van het procesdossier (apart genummerd), voor zover inhoudende:

Persoon

Voornaam [slachtoffer]
Geslachtsnaam [slachtoffer]
Geboortedatum [geboortedatum]

Ouder 1

Voornamen [moeder van slachtoffer]
Geslachtsnaam [moeder van slachtoffer]

Ouder 2

Voornaam [verdachte]
Geslachtsnaam [verdachte]

Overlijden

Datum overlijden 31-03-2023

Verblijfplaats

Woonplaats Breda
2.
Het rapport ‘Forensisch pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke aard van overlijden’ van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 18 december 2023, zaaknummer 2023.03.31.137, opgemaakt door de deskundige drs. D.J. Rijken , arts en forensisch patholoog, p. 88 tot en met 103 van het Forensisch dossier, voor zover inhoudende als
relaas van rapporteur:
[p. 90]
1 Overledene
Naam [slachtoffer] (M)
Geboortedatum [geboortedatum]
De bovengenoemde persoon is overleden in het Erasmus MC in Rotterdam op
31 maart 2023.
[p. 91]
5 Resultaten
A. Medische gegevens
Op 29 maart 2023 omstreeks 07.04 uur nam moeder telefonisch contact op met de huisartsenpost omdat [slachtoffer] niet wilde drinken. Hij zou bleek zien, kreunen, zijn ogen gesloten houden en moeizaam ademhalen. Zijn rectale temperatuur zou
34,5 °C bedragen. Aansluitend werd [slachtoffer] op de huisartsenpost gezien door de dienstdoende huisarts. [slachtoffer] maakte een zieke indruk: minder alert, kreunt, bleek, temperatuur rectaal 34,4 °C met bijgeluiden (rhonchi) over beide longen. Hij werd daarop direct verwezen naar de kinderarts in het Amphia Ziekenhuis.
Op 29 maart 2023 omstreeks 08.10 uur kwamen de ouders met [slachtoffer] aan op de SEH van het voornoemde ziekenhuis.
Op 29 maart 2023 omstreeks 14.15 uur werd [slachtoffer] overgebracht naar het Erasmus MC Sophia Kinderziekenhuis voor verdere evaluatie en behandeling.
Gezien de uitgebreide hersenschade met zeer sombere prognose (zonder kans op betekenisvol herstel) in combinatie met persisterende epileptische activiteit werd in multidisciplinair overleg besloten dat verdere medische behandeling niet zinvol was.
In de middag van 31 maart 2023 werd de behandeling gestaakt; [slachtoffer] overleed ongeveer twee uur later.
C. Uit- en inwendige schouwing
3. Onder het harde hersenvlies was een deels gestolde bloedophoping (circa 10 ml) met bloederigheid van de zachte hersenvliezen.
4. Rondom de oogzenuwen was bloeduitstorting.
D. Neuropathologisch onderzoek
De conclusie van het neuropathologisch onderzoek is als volgt:
“Het neuropathologisch onderzoek van de hersenen toont kort voor/in het kader van overlijden opgetreden hypoxische/ischemische beschadiging van ganglion-cellen [beschadiging van zenuwcellen door zuurstoftekort].
In de bèta-APP immuunhistochemie hypoxische/ischemische veranderingen [veranderingen door zuurstoftekort] en traumatische axonale schade [traumatische beschadiging van zenuwceluitlopers] in corona radiata, capsula interna en corpus callosum (lange intracerebrale banen).
Het neuropathologisch onderzoek van het ruggenmerg toont thoracaal [op borstniveau] een bloeding in een zenuwwortel, suggestief voor traumatische beschadiging.
Het neuropathologisch onderzoek van de dura [het harde hersenvlies] en het los aangeleverde stolsel [...] afkomstig van een [bloedophoping onder het harde hersenvlies] toont neomembranen/bloedingen, vanwege de niet optimale aanlevering [...] niet exact te dateren. Geschatte ouderdom [...] circa één tot maximaal enkele dagen oud [...]."
E. Oogpathologisch onderzoek
De conclusie van het oogpathologisch onderzoek is als volgt:
"Oogbollen links en rechts: oogbollen met uitgebreide retinale bloedingen [in de netvliezen], nervus opticus bloedingen [rond de oogzenuwen] en intrasclerale peripapillaire bloedingen [in de harde oogrok ter hoogte van de aanhechting van de oogzenuwen]. In het rechteroog bovendien een glasvochtbloeding en beiderzijds uitbreiding in het orbitaal vetweefsel.
Deze bevindingen kunnen passen bij een acceleratie/deceleratie/impact trauma, indien andere oorzaken voor bloedingen zijn uitgesloten."
[p. 97 e.v.]
6 Interpretatie van resultaten
Traumatische afwijkingen
Bij forensisch pathologisch onderzoek was sprake van ernstig hoofdletsel door hevige stomp botsende en/of dynamische (repeterende bewegingen met rotatie en acceleratie-deceleratie) krachtinwerking.
Het hoofdletsel heeft aanleiding gegeven tot hersenfunctiestoornissen, op basis waarvan het ontstaan van de klinische noodsituatie en het uiteindelijke overlijden worden verklaard.
Doorgaans is sprake van een direct ontstaan van ernstige klinische verschijnselen na fataal verlopende krachtinwerking op het hoofd (zoals abnormaal huilen met een atypisch geluid, inadequaat drinken, ademhalingsproblemen, trekkingen en stoornissen van het bewustzijn).
Ten aanzien van de traumatische afwijkingen wordt verder het volgende overwogen:
Bloedophoping onder het harde hersenvlies
Onder het harde hersenvlies was bloeduitstorting. Dit is het gevolg van (af)scheuren van zogeheten brugvenen; zoals kan optreden bij hevige stomp botsende en/of dynamische krachtinwerking op het hoofd. Een andere oorzaak voor deze bloeduitstorting is niet gebleken.
Bloeduitstortingen in en bij de ogen
In het netvlies van beide ogen waren uitgebreide bloeduitstortingen; verspreid over het hele netvlies en in alle lagen. In het rechteroog was er een bloeduitstorting in het glasvocht. Ook waren er bloeduitstortingen rond de oogzenuwen met uitbreiding in het omgevende vetweefsel en de harde oogrok. Deze bevindingen zijn het gevolg van hevige dynamische en/of stomp botsende krachtinwerking op het hoofd; een andere oorzaak is niet gebleken.
7 Conclusie
[slachtoffer] , 7 weken oud, is overleden aan de gevolgen van hoofdletsel. Dit is ontstaan door hevige stomp botsende en/of dynamische krachtinwerking.
3.
Het rapport ‘Forensisch-medisch onderzoek inzake een 7 weken oud geworden jongen’ van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 18 maart 2024, zaaknummer 2023.03.31.137, opgemaakt door de deskundige dr. H.G.T. Nijs , forensisch arts, p. 136 tot en met 159 van het Forensisch dossier, voor zover inhoudende
als relaas van rapporteur:
[p. 137]
Zaakgegevens
Minderjarige [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] ,
overleden op 31 maart 2023
[p. 143 e.v.]
5 Bevindingen
5.2
Medische bevindingen, 29 maart 2023 tot het overlijden op 31 maart 2023
Samengevat werden bij klinische presentatie (bij leven) van het kind vanaf
29 maart 2023 navolgende medische bevindingen/afwijkingen vastgesteld:
- ernstige hersenfunctiestoornissen (ernstige ademhalingsstoornissen, verminderd bewustzijn, verhoogde spierspanning, ondertemperatuur, epileptische activiteit);
- subdurale bloeduitstorting interhemisferisch (tussen de grote hersenhelften) op het tentorium (harde hersenvlies tussen de grote en de kleine hersenen), en rechtsvoor langs de grote hersenen, op een CT- en MRI-scan (op de MRI-scan ook enige vernauwing van de hersenvochtruimtes en hersenvochtholtes);
- algeheel verlies van grijswitte stof differentiatie in de hersenen op de CT- en MRI-scan, als teken van doorgemaakt ernstig zuurstof/doorbloeding-tekort van de hersenen;
- netvliesbloedingen, veel in meerdere lagen van het netvlies, verspreid over alle kwadranten.
Het kind overleed op 31 maart 2023, twee dagen na ziekenhuisopname, circa 2 uur na staken van de medische behandeling vanwege de infauste prognose.
5.3
Medische bevindingen bij sectie
Op 3 april 2023, drie dagen na het overlijden, werd gerechtelijke sectie uitgevoerd.
Ik merk op dat de patholoog overeenkomstige medische bevindingen constateerde als de behandelend artsen bij leven, met aanvullingen op basis van de sectie:
Bij Neuropathologisch onderzoek bleken recente, kort voor of in het kader van het overlijden, afwijkingen in/bij de hersenen als gevolg van zuurstof/ doorbloedingstekort, en hersenbeschadiging door krachtsinwerkingen op de hersenen. Ook werd op borstniveau een bloeding in het ruggenmerg gezien, die werd geduid als "suggestief” voor traumatische (door krachtsinwerking veroorzaakte) beschadiging.
Bloeduitstorting onder het harde hersenvlies werd gedateerd op circa 1 tot maximaal enkele dagen oud. (NB: dateringen van een patholoog moeten bezien worden ten opzichte van het moment van overlijden).
Aanvullend aan de bij leven geconstateerde netvliesafwijkingen, werden bij Oogpathologisch onderzoek ook bloeduitstorting onder de hersenvliezen beiderzijds rondom de oogzenuw geconstateerd (zowel subduraal, onder het harde hersenvlies, als subarachnoïdaal, onder het spinnenwebvlies, rond de oogzenuw).
Voorts was er beiderzijds bloeduitstorting in het vet en spieren rondom de ogen.
Bij Oogpathologisch onderzoek bleek dat zich bij de macula rechts een glasvochtbloeding te bevinden.
[p. 149 e.v.]
6 Interpretatie
6.3
Datering hersenletsel
Ik onderschrijf de datering van het fataal belopen hersenletsel door de patholoog,
vermeld (inclusief literatuuronderbouwing) in het definitief sectierapport (
hof: zie bewijsmiddel 1):
"Doorgaans is sprake van een direct ontstaan van ernstige klinische verschijnselen na fataal verlopende krachtinwerking op het hoofd (zoals abnormaal huilen met een atypisch geluid, inadequaat drinken, ademhalingsproblemen, trekkingen en stoornissen van het bewustzijn)."
Aanvullend: genoemde klinische verschijnselen kunnen al dan niet gepaard gaan met een reanimatiebehoeftige toestand. De datering van het hersenletsel valt na het laatste moment met normaal functioneren van het kind.
Voorts merk ik op, dat normaal (en een substantiële hoeveelheid) flesvoeding drinken na het oplopen van ernstig, uiteindelijk fataal belopend, hersenletsel niet mogelijk is.
Uitgaande van de verklaringen van betrokkenen, plaats ik het intreden van ernstige klinische verschijnselen door forse krachtsinwerkingen op het hoofd van het kind resulterend in fataal verlopen hersenletsel, na omstreeks 23.45 uur op 28 maart 2023 en vóór omstreeks 05.45 uur op 29 maart 2023.
6.4
Bepaling bewijskracht
Al bij al, acht ik het aantreffen van de combinatie van medische bevindingen (hersenletsel) vanaf 29 maart 2023 veel waarschijnlijker (LR minimaal 100) onder
de hypothese niet-accidentele krachtsinwerking dan onder de hypothese
accidentele krachtsinwerking.
6.5
Aard en omvang veroorzakende krachtsinwerking hersenletsel
Over 'schudden' waarbij sprake is van toegebracht (schedel)hersenletsel wordt
gesproken van (zeer) gewelddadig schudden, herhaaldelijk vaker dan
eenmalig. Er wordt aangenomen dat een aanmerkelijke kracht (door een puber/volwassene), frequentie (circa 2-5 bewegingen per seconde) en duur (vanaf circa 5 seconden) vereist is in het geval dat schudden (zonder impact) de oorzaak is van ernstig (hersen)letsel.
Het toebrengen van ernstig hersenletsel bij jonge kinderen door middel van schudden en/of contacttrauma van het hoofd, is dusdanig ernstig dat omstanders dergelijke handelingen direct als gevaarlijk zouden kwalificeren.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 mei 2023, p. 110 tot en met 170 van het procesdossier, voor zover inhoudende als relaas verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] betreffende het naluisteren van de AVR opname betrekking hebbend op de op
1 april 2023 afgelegde
verklaring door de verdachte:
V: Vraag/Verbalisanten
A:Antwoord/Aangever
O: Ouder/verzorger
[p. 149]
V: Hoe was het die dinsdagavond (
het hof begrijpt 28 maart 2023)?
A: Ik heb hem om kwart over 11 de fles gegeven.
Toen heb ik hem om half twaalf/kwart voor 12 in bed gelegd. Toen ben ik zelf gaan slapen. Toen werd ik wakker om half zes/kwart voor zes. Ik keek hoe laat het was, toen had ik zoiets van is het al zo laat. Normaal gesproken komt hij rond een uur of drie, vier. Hij maakte wel geluid, hij was een beetje aan het kreunen. Hij was niet echt aan het huilen of zo. Dus toen had ik eigenlijk al zoiets van, ja ik kon het niet plaatsen.
V: Ik ga even weer terug naar de avond ervoor.
A: [moeder van slachtoffer] is naar bed gegaan toen ik hem het flesje ging geven.
V: Wie was er toen thuis?
A: Het hele gezin was thuis.
[p. 151]
V: En hoe heeft hij dat flesje gedronken?
A: Goed. Helemaal leeg ja.
[p. 152]
V: Wie van jullie twee, [moeder van slachtoffer] of jij, was als eerste wakker?
A: Ik.
[p. 153 en 154]
V: Hoe was die woensdagochtend (
het hof begrijpt 29 maart 2023)?
A: Hij was een beetje aan het kreunen, maar niet aan het huilen wat hij normaal doet als hij honger heeft. Hij deed zijn ogen niet echt open. Beetje slapjes of zo. Niet gewoon, ja niet zichzelf. Echt niet zichzelf gewoon.
Ik heb hem mee naar beneden genomen en ging verschonen. Normaal eigenlijk altijd was het wel heel veel overstrekken en met zijn beentjes schoppen en dat eigenlijk ook niet echt. Dus het is normaal gesproken wel echt een klus om hem een luier aan te doen, maar ja dat was het eigenlijk ook al niet. Hij wilde eigenlijk ook die fles niet echt, niet drinken eigenlijk. En toen kwam [moeder van slachtoffer] beneden. En toen heeft ze de temperatuur gemeten en de rest kennen jullie.
[p. 155]
V: Waar heb je hem de fles gegeven, waar was je toen?
A: Op de bank. Nou ja de fles gegeven, hij pakte hem niet.
Toen ik wakker werd had ik eigenlijk al zoiets van wat is er gaande zeg maar.
5.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 mei 2023, p. 63 tot en met 97 van het procesdossier, voor zover inhoudende als relaas verbalisant [verbalisant 3] betreffende het naluisteren van de AVR opname betrekking hebbend op de op 1 april 2023 afgelegde
verklaring door [moeder van slachtoffer]:
[p. 85]
V: Die dinsdagavond (
het hof begrijpt 28 maart 2023) hoe laat ging je ongeveer naar bed?
A: Ik denk dat ik rond half tien naar bed ben gegaan. [slachtoffer] lag in zijn bedje. Ik ben wakker geworden van [slachtoffer] . Ik had met [slachtoffer] ook nog een selfie gemaakt, twee. Toen had ik volgens mij naar [verdachte] geappt dat hij wakker was. En toen vroeg hij of ik hem naar beneden wilde brengen. En heb ik gedaan. Toen ben ik weer gelijk naar boven gegaan.
[p. 86 en 87]
V: Hoe was hij toen je hem oppakte?
A: Ja echt grote ogen, hij was een beetje allemaal aan het rondkijken en aan het doen. Hij was echt wakker.
V: Hoor je dan op een gegeven moment ook [verdachte] naar boven komen?
A: Nee, ik was volgens mij best in een diepe slaap, ik heb helemaal niks meer gehoord. Ik heb 's ochtends ook helemaal niks gehoord.
V: Wat is dan het eerste moment dat jij die ochtend...
A: Woensdagochtend (
het hof begrijpt 29 maart 2023) rond half 7 kwam ik beneden. En toen stond [verdachte] daar met [slachtoffer] in zijn armen. Toen zei ik: “Zo! Wat is er met hem?” “Hoezo?” zegt [verdachte] . Ik zeg: “Nou dit is niet goed. Hij is hartstikke bleek!” Hij was zo bleek. Dan ga je toch op je moederinstinct af en heb ik hem gelijk op het aankleedkussen gelegd. Ondertussen ben ik de huisartsenpost al gaan bellen. Heb ik zijn temperatuur gemeten, die was 34,5. Toen ben ik naar de huisartsenpost gegaan.
6.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 mei 2023, p. 278 en 279 van het procesdossier, voor zover inhoudende
als relaas verbalisant [verbalisant 4]:
In de telefoon van [moeder van slachtoffer] staan twee foto's die middels de Snapchat applicatie op 28 maart 2023 om 22.41.51 en om 22.42.25 zijn verstuurd.
7.

De eigen waarneming van het hof inhoudende:

Het hof neemt op de twee foto’s op pagina 278 van het procesdossier een vrouw met een baby in haar armen waar. Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen 5 en 6 stelt het hof vast dat de vrouw op de foto [moeder van slachtoffer] betreft en de baby [slachtoffer] . Het hof neemt op de foto’s waar dat [slachtoffer] zijn ogen open heeft en alert oogt.
8.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 juli 2023, p. 182 tot en met 213 van het procesdossier, voor zover inhoudende als relaas verbalisant [verbalisant 5] betreffende het naluisteren van de AVR opname betrekking hebbend op de op 3 mei 2023 afgelegde
verklaring door [moeder van slachtoffer]:
[p. 185]
V: Gisterochtend (
het hof begrijpt 2 mei2023) zijn collega's van ons bij jou aan de deur geweest. Hoe is het gegaan na dat bezoek van de politie?
V: Toen heb ik [verdachte] gevraagd: “Ben je echt eerlijk tegen mij geweest?” Eigenlijk zei hij vrijwel gelijk “Nee”. Toen zei ik: “Je gaat me nou vertellen wat je hebt gedaan. Ik wil weten wat er is gebeurd!” Toen zei hij: “Ik heb het gedaan.” Ik zeg: “Wat heb jij gedaan?” “Ik heb hem door elkaar geschud.” Het eerste wat er in me opkwam was woede! Ik heb wel miljoenen vragen.
[p. 197]
V: En hoeveel ben jij die nacht (
het hof begrijpt: de nacht van 28 op 29 maart2023) wakker geweest?
A: Helemaal niet.
[p. 204]
V: Je hebt gisteren met [verdachte] gesproken. Tussen het tijdstip van overlijden van [slachtoffer] en gisteren, heb je toen met [verdachte] ergens over gesproken? Wat er gebeurd is.
A: Ik heb elke dag aan hem gevraagd of hij me niet iets moest vertellen? Elke dag gevraagd: “Ben je eerlijk naar mij geweest?” Elke dag zei hij: “Nee, er is echt niks.” Tot gister. Toen zei ik ook: “Zie je nou, dat ik al die tijd gewoon gelijk heb gehad.”
V: Hoe reageerde [verdachte] daarop?
A: Die was alleen maar aan het huilen en aan het vertellen dat hij van me hield en zulke dingen. Ja.. “Ik heb het je niet durven vertellen. Ik was in paniek."
9.
Het proces-verbaal van bevindingen betreffende OVC 2 mei 2023 d.d. 3 mei 2023, p. 413 tot en met 420 van het procesdossier, voor zover inhoudende
als relaas verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7]:
[p. 413]
Op 2 mei 2023 werd er in onderzoek ZB3R023032/Goud vertrouwelijke communicatie opgenomen in en om de woning aan [adres] .
[p. 415 e.v.]
4. Sessienummer 9796321
Gesprek tussen [verdachte] en [betrokkene 1]
F= [verdachte]
E= [betrokkene 1]
E:Wat denk je zelf?
F: Tja, ben zwaar de lul he.
F: Uiteindelijk zal ik wel moeten maat, als ik alles ga lopen ontkennen voor mijn eigen vrouw. Ik wist dat dit moment ooit ging komen. Alleen ik dacht toen in april dat het nog lang zou duren.
E: Ja dan moeten ze toch iets van bewijs of zo hebben?
F: Ja dat zullen ze ook wel hebben maat.
F: Ja maat ze kunnen nog wel van iemand van twintig jaar geleden uit de grond halen om te zien wat er mee gebeurd is.
F: Ja ik zie mijn kinderen niet opgroeien maat. Als ik er weer uit kom, hoe moet ik dan mijn kinderen in de ogen aankijken maat? Ik ben degene die jouw broertje van kant heeft gemaakt.
[p. 417 e.v.]
5. Sessienummer 9796355
Gesprek tussen [verdachte] , [moeder van slachtoffer] en [betrokkene 2] .
[moeder van slachtoffer] : Weet je, zo'n kankermongool zou ik ook nog zijn om wekelijks bij jou op bezoek te gaan komen met [broer van slachtoffer] . Ook al haat ik jou.
[verdachte] : Ik wil geen leven dat jij mij haat.
[moeder van slachtoffer] : Daar heb je het dan toch zelf naar gemaakt schat?
[verdachte] : Dat weet ik, maar zo'n leven wil ik niet!
[verdachte] : Ik ben degene die.. snap je?
[moeder van slachtoffer] : Die?
[verdachte] : Ja.. die deze kankerzooi heeft veroorzaakt [moeder van slachtoffer] .
[moeder van slachtoffer] : Weet je wat het is? Het is heel dubbel, want ik hou van jou, maar ik haat je op dit moment ook echt heel erg.
[verdachte] : Ja, maar ik haat mezelf op dit moment nog veel erger.
[moeder van slachtoffer] : Dat je dan dit allemaal mij aan doet, dat vind ik zo erg.
[verdachte] : Ja, ik vind dat ook heel erg.
[moeder van slachtoffer] : Ik dacht echt dat ik jou kon vertrouwen.
[verdachte] : Het spijt me ook heel erg.
[moeder van slachtoffer] : Ik heb vanaf dag één gezegd: “Ik heb hem niks aangedaan” en ik wist dat ook van mezelf.
[verdachte] : Ja.. en ik wist dat ook van jou, [moeder van slachtoffer] .
[verdachte] : Ze zijn hier vanochtend geweest, voor het onderzoek. Toen hebben ze eigenlijk gezegd van, uhh, ja, het is wel degelijk uhh, dat uhh, iets, uhh, iemand hem pijn heeft gedaan. En uhh, ja ze hebben gezegd: “ [verdachte] jij bent de verdachte en [moeder van slachtoffer] niet.”
[betrokkene 2] : En nu?
[verdachte] : Maar uhh, ja ik heb hem uhh, ik heb hem wel geschud.
[verdachte] : Ik zie [broer van slachtoffer] straks niet opgroeien.
[betrokkene 2] : Waarom niet?
[verdachte] : Ja, omdat ik in een kankercelletje zit!
[betrokkene 2] : Weet je dat zeker?
[verdachte] : Ja natuurlijk weet ik dat zeker. Als hun, als hun, hun hebben bewijzen dat er hem iets is aangedaan, nou, ik heb hem geschud, nou dan ben je klaar toch of niet?
[betrokkene 2] : Heb je dat ook tegen hun gezegd?
[verdachte] : Nee, natuurlijk heb ik dat nog niet gezegd, ik moet morgen op verhoor komen. Ja, [moeder van slachtoffer] heeft het sowieso niet gedaan snap je? En als zij die echte bewijzen hebben, ja, dan ken je wel blijven ontkennen, maar ja.
10.
Het proces-verbaal van bevindingen betreffende ‘Tapgesprek sessie 26’ d.d. 27 juli 2023,
p. 368 en 386 van het procesdossier, voor zover inhoudende als relaas verbalisant
[verbalisant 8] :
[p. 368]
Op 13 mei 2023 uur werd er (tele)communicatie tussen [verdachte] en [moeder van slachtoffer] opgenomen in sessienummer 26. Op 26 juni 2023 werd sessienummer 26 beluisterd en uitgewerkt. De stemmen van [verdachte] en [moeder van slachtoffer] waren al herkend.
[p. 369 en 370]
[moeder van slachtoffer] : Wij weten helemaal niks.
[verdachte] : Als in?
[moeder van slachtoffer] : In alles. Ook niet wat je hebt bekend of zo.
[verdachte] : Ik snap het maar eh ... dat moet ik effe.. dat heeft effe tijd nodig.
[moeder van slachtoffer] : Ik wil antwoorden snap je.
[verdachte] : Ja dat snap ik helemaal en dat is jou goed recht. Weet je, ik vind het wel moeilijk want het loopt allemaal nog. En ja ik denk dat jij ook gewoon wilt dat ik zo snel mogelijk weer buiten ben.
[moeder van slachtoffer] : Ik hoop dat je vooral heel eerlijk ben. Ook naar de politie.
[verdachte] : Ik moet ook naar de advocaat luisteren snap je.
[moeder van slachtoffer] : Ja ... ik zou ook maar beter naar jezelf luisteren denk ik in plaats van je advocaat.
[verdachte] : Ik snap echt wat je zegt schat, maar je moet ook lange termijn denken he.
[moeder van slachtoffer] : Ja, na ja...als het allemaal zo erg is dan is het toch ook normaal dat je dan zeg maar...gestraft wordt voor wat je hebt gedaan.
[verdachte] : Ja ... maar ja ... als ze het echt hebben over eerlijke straffen dan zijn we niet in het goede land. Ik snap echt wel wat je zegt maar...
[moeder van slachtoffer] : Dat is het enige wat ik wil, antwoorden.
[verdachte] : Ja die komen er wel, maar ik kan je niet garanderen wanneer.
[moeder van slachtoffer] : Ik vind het heel erg dat jij ze wel weet en ik niet.
11.
Het proces-verbaal van bevindingen betreffende ‘Tapgesprek sessie 23’ d.d. 28 juli 2023,
p. 395 tot en met 406 van het procesdossier, voor zover inhoudende
als relaas verbalisant
[verbalisant 8]:
[p. 395]
Op 4 juni 2023 werd er (tele)communicatie tussen [verdachte] en [moeder van slachtoffer]
opgenomen in sessienummer 23. Op 21 juni 2023 werd sessienummer 23 beluisterd en uitgewerkt. De stemmen van [verdachte] en [moeder van slachtoffer] waren al herkend.
[p. 396]
[verdachte] : We hebben allebei verlies.
[moeder van slachtoffer] : Ja maar, ik heb niks gedaan he, jij wel.
[verdachte] : Even dat buiten beschouwing gelaten, is voor allebei toch een verlies. Denk je dat ik dat ook niet kut vind.
[moeder van slachtoffer] : Dan denk ik had fucking beter nagedacht.
[verdachte] : Ja dat is achteraf. We weten allebei en jij weet ook diep van binnen dit heb ik ook nooit gewild.
[moeder van slachtoffer] : Ik vraag me alleen af waarom. Daar wil ik gewoon antwoord op.
[verdachte] : Daar zal je ook antwoord op krijgen, maar ik kan je niet beloven wanneer.
[moeder van slachtoffer] : Waarschijnlijk in de rechtszaal.
[verdachte] : Dat zal moeten blijken ... ik weet het ook niet.
[moeder van slachtoffer] : Ik vind het zo irritant.
[verdachte] : Ja ... maar ja ... ja ... ken er ook niet zoveel aan doen.
[moeder van slachtoffer] : Maar je mag niet praten van je advocaat dan ... of wah?
[verdachte] : Nee ook dat ja.
Bewijsoverwegingen
Standpunten van de advocaat-generaal en de verdediging
De advocaat-generaal heeft op gronden als vermeld in haar schriftelijk requisitoir gevorderd dat het hof komt tot een bewezenverklaring van de primair tenlastegelegde doodslag jegens [slachtoffer] .
De verdediging heeft op gronden als vermeld in haar in eerste aanleg en in hoger beroep overgelegde pleitnota’s (voor zover gehandhaafd), bepleit dat het hof de verdachte integraal zal vrijspreken van het tenlastegelegde. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsvrouw aangevoerd dat op basis van het voorhanden zijnde dossier niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte degene is geweest die het fatale letsel bij [slachtoffer] heeft toegebracht.
Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het derde en vierde gedachtestreepje, nu uit het dossier niet blijkt dat deze handelingen daadwerkelijk zijn verricht. Zij heeft zich gerefereerd voor wat betreft het voorwaardelijke opzet op de dood en ten aanzien van de overige gedachtestreepjes.
Oordeel van het hof
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen is voor het hof het navolgende komen vast te staan.
a.
Inleiding
Op 29 maart 2023 omstreeks 07.04 uur is door [moeder van slachtoffer] (
hierna genoemd: [moeder van slachtoffer]) telefonisch contact opgenomen met de huisartsenpost, omdat [slachtoffer] (
hierna genoemd: [slachtoffer]) – geboren op [geboortedatum] – niet wilde drinken, bleek zag, kreunde, zijn ogen gesloten hield en moeizaam ademde. Aansluitend werd [slachtoffer] op de huisartsenpost gezien door de dienstdoende huisarts.
Ook op de arts maakte [slachtoffer] een zieke indruk, waarop de arts hem direct heeft verwezen naar de kinderarts in het Amphia Ziekenhuis.
Op 29 maart 2023 omstreeks 14.15 uur werd [slachtoffer] overgebracht naar het Erasmus MC Sophia Kinderziekenhuis voor verdere evaluatie en behandeling.
Gezien de uitgebreide hersenschade bij [slachtoffer] met zeer sombere prognose (zonder kans op betekenisvol herstel) in combinatie met persisterende epileptische activiteit, werd in multidisciplinair overleg besloten dat verdere medische behandeling niet zinvol was.
In de middag van 31 maart 2023 werd de behandeling gestaakt; [slachtoffer] overleed ongeveer twee uur later.
Aard van het letsel bij [slachtoffer] en de doodsoorzaak
Zowel bij leven als na de dood is [slachtoffer] onderzocht door verschillende artsen. Bij deze onderzoeken is (onder andere) het navolgende letsel bij [slachtoffer] geconstateerd:
- ernstige hersenfunctiestoornissen (ernstige ademhalingsstoornissen, verminderd bewustzijn, verhoogde spierspanning, ondertemperatuur, epileptische activiteit);
- subdurale bloeduitstorting interhemisferisch (tussen de grote hersenhelften) op het tentorium (harde hersenvlies tussen de grote en de kleine hersenen), en rechtsvoor langs de grote hersenen, op een CT- en MRI-scan; (op de MRI-scan ook enige vernauwing van de hersenvochtruimtes en hersenvochtholtes), gedateerd op circa 1 tot maximaal enkele dagen oud ten opzichte van het moment van overlijden;
- algeheel verlies van grijswitte stof differentiatie in de hersenen op de CT- en MRI-scan, als teken van doorgemaakt ernstig zuurstof/doorbloeding-tekort van de hersenen;
- recente, kort voor of in het kader van het overlijden, afwijkingen in/bij de hersenen als gevolg van zuurstof/ doorbloedingstekort, en hersenbeschadiging door krachtsinwerkingen op de hersenen;
- op borstniveau een bloeding in het ruggenmerg, die werd geduid als "suggestief voor traumatische (door krachtsinwerking veroorzaakte) beschadiging;
- netvliesbloedingen, veel en in meerdere lagen van het netvlies, verspreid over alle kwadranten, en rechts bij de macula was een glasvochtbloeding;
- bloeduitstorting onder de hersenvliezen beiderzijds rondom de oogzenuw (zowel subduraal, onder het harde hersenvlies, als subarachnoïdaal, onder het spinnenwebvlies, rond de oogzenuw).
Volgens de arts en forensisch patholoog drs. D.J. Rijken heeft het hoofdletsel aanleiding gegeven tot hersenfunctiestoornissen, op basis waarvan het ontstaan van de klinische noodsituatie en het uiteindelijke overlijden worden verklaard. Drs. Rijken komt dan ook tot de conclusie dat [slachtoffer] is overleden aan de gevolgen van hoofdletsel.
Oorzaak van het letsel bij [slachtoffer]
Met betrekking tot de oorzaak van het letsel komt drs. Rijken tot de conclusie dat het hoofdletsel als gevolg waarvan [slachtoffer] is overleden, is ontstaan door hevig stompend botsende en/of dynamische krachtinwerking op het hoofd.
De forensisch arts dr. H.G.T. Nijs acht het aantreffen van de combinatie van medische bevindingen (hersenletsel) vanaf 29 maart 2023 veel waarschijnlijker (LR minimaal 100) onder de hypothese niet-accidentele krachtsinwerking dan onder de hypothese accidentele krachtsinwerking.
Datering van het letsel bij [slachtoffer]
Drs. Rijken stelt in zijn rapport dat er doorgaans sprake is van een direct ontstaan van ernstige klinische verschijnselen na fataal verlopende krachtinwerking op het hoofd, zoals abnormaal huilen met een atypisch geluid, inadequaat drinken, ademhalingsproblemen, trekkingen en stoornissen van het bewustzijn.
Dr. Nijs onderschrijft deze datering en vult hier nog op aan dat genoemde klinische verschijnselen al dan niet gepaard kunnen gaan met een reanimatiebehoeftige toestand en dat de datering van het hersenletsel valt na het laatste moment met normaal functioneren van het kind.
Volgens dr. Nijs is het normaal (en een substantiële hoeveelheid) flesvoeding drinken na het oplopen van ernstig, uiteindelijk fataal belopend, hersenletsel niet mogelijk.
Op grond van het vorenstaande stelt het hof vast dat het fataal verlopen hoofdletsel bij [slachtoffer] moet zijn toegebracht na het moment van normaal functioneren en kort voor het moment dat de klinische verschijnselen zich uitten.
Voorts stelt het hof op grond van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat [slachtoffer] op 28 maart 2023 om 22.42 uur nog normaal functioneerde. Immers op dat moment zijn er door [moeder van slachtoffer] zojuist genomen foto’s van [slachtoffer] naar de verdachte verzonden, waarop [slachtoffer] zijn ogen open had en alert oogde. Ook [moeder van slachtoffer] heeft verklaard dat [slachtoffer] op dat moment grote ogen had, rond keek en echt wakker was. Tot slot blijkt ook uit de verklaring van de verdachte dat [slachtoffer] daarna nog zijn flesje goed en helemaal leeg heeft gedronken, hetgeen volgens dr. Nijs niet mogelijk zou zijn als op dat moment al sprake was van het, uiteindelijk fataal afgelopen, hersenletsel.
Tot slot stelt het hof op grond van de verklaring van de verdachte vast dat eerst op 29 maart 2023 omstreeks 05.30 uur de klinische verschijnselen van het uiteindelijk fataal verlopend hoofdletsel bij [slachtoffer] door de verdachte zijn opgemerkt. Immers, de verdachte heeft verklaard dat hij omstreeks dat tijdstip wakker werd en dat [slachtoffer] niet zichzelf was: hij was aan het kreunen, had zijn ogen niet echt open en was een beetje slapjes en niet zo bewegelijk als anders.
Op grond van het vorenstaande komt het hof tot de conclusie dat het uiteindelijk fataal verlopen hoofdletsel tussen 28 maart 2023 te 22.42 uur en 29 maart 2023 te 05.30 uur bij [slachtoffer] moet zijn toegebracht.
Dader van het toebrengen van het hoofdletsel bij [slachtoffer]
De vraag die vervolgens voorligt, is door wie tussen 28 maart 2023 te 22.42 uur en 29 maart 2023 te 05.30 uur het fatale hersenletsel bij [slachtoffer] is toegebracht.
Met de raadsvrouw stelt het hof vast dat de enige (volwassen) personen die tussen voornoemde tijdstippen in de buurt van [slachtoffer] aanwezig zijn geweest de verdachte en [moeder van slachtoffer] zijn en dat derhalve één van hen het letsel bij [slachtoffer] moet hebben toegebracht. Het hof volgt de raadsvrouw echter niet in haar betoog dat om die reden evengoed [moeder van slachtoffer] het fatale letsel aan [slachtoffer] heeft kunnen hebben toegebracht en wel om de volgende redenen.
Op de eerste plaats bevat het dossier geen enkele aanwijzing dat [moeder van slachtoffer] in het tijdsbestek dat het hoofdletsel bij [slachtoffer] moet zijn toegebracht, (fysiek) contact heeft gehad met [slachtoffer] en is daar anders dan de verdediging stelt wel degelijk onderzoek naar gedaan (het hof wijst in dit verband onder andere op het onderzoek naar de telefoon van [moeder van slachtoffer] ). Zowel [moeder van slachtoffer] als de verdachte hebben immers verklaard dat zij, nadat zij [slachtoffer] die avond naar beneden naar de verdachte had gebracht, weer naar boven naar bed is gegaan. Op dat moment vertoonde [slachtoffer] nog geen enkel klinisch verschijnsel behorende bij hoofdletsel, temeer [slachtoffer] daarna nog de fles die de verdachte hem gaf goed en helemaal leeg heeft gedronken, aldus verdachte. Voorts heeft [moeder van slachtoffer] bij herhaling verklaard dat zij die hele nacht heeft doorgeslapen. Zij heeft naar eigen zeggen ook niet gemerkt dat de verdachte [slachtoffer] naar bed heeft gebracht en ook niet dat hij hem weer uit bed heeft gehaald. Deze verklaringen vinden steun in de gegevens van de telefoon van [moeder van slachtoffer] [1] , in die zin dat daaruit blijkt dat er tussen 28 maart 2023 te 23.11.52 uur en 29 maart 2023 te 06.44.23 uur geen gebruikersactiviteit op de telefoon van [moeder van slachtoffer] is waargenomen.
De raadsvrouw heeft in dit kader nog aangevoerd dat [moeder van slachtoffer] weliswaar heeft verklaard dat zij de hele nacht heeft doorgeslapen, maar dat zij daarentegen in haar tweede verhoor heeft verklaard dat zij vóór het incident maar 3 à 4 uurtjes per nacht sliep. Hieruit leidt de raadsvrouw af dat [moeder van slachtoffer] kennelijk die nacht maar 3 à 4 uur heeft geslapen, zodat zij die nacht wel wakker moet zijn geweest en het om die reden ook mogelijk is dat zij uit bed is geweest. Het hof volgt de raadsvrouw niet in dit betoog, nu dit feitelijke grondslag mist. Weliswaar heeft [moeder van slachtoffer] in haar tweede verhoor verklaard: “Ik sliep eindelijk weer 3 uurtjes, 4 uurtjes op een nacht” doch gelet op de vraagstelling “Gezien de omstandigheden die er zijn, hoe gaat het met je?” en haar antwoord “Het lijkt of ik in een rollercoaster zit. Ik zei gisteren ook tegen mijn moeder: “Ik kon eindelijk weer een beetje lachen.” Al voelde ik me wel schuldig dat ik als ik een keer lachte. En dan na gister... Alles staat gewoon weer op zijn kop. Weer niet geslapen. Ik sliep eindelijk weer 3 uurtjes, 4 uurtjes op een nacht.” [2] , leidt het hof af dat [moeder van slachtoffer] spreekt over de periode na het overlijden van [slachtoffer] en vóór de mededeling op 2 mei 2023 dat de verdachte is aangemerkt als verdachte. Dit geldt temeer nu zij in deze verklaring wederom heeft verklaard dat zij de nacht van 28 op 29 maart 2023 heeft doorgeslapen. [3]
Op de tweede plaats blijkt uit de OVC-gesprekken, terwijl op dat moment de te horen sprekers zich onbespied waanden, en uit de opgenomen telefoongesprekken tussen de verdachte en [moeder van slachtoffer] , dat de verdachte zelf [moeder van slachtoffer] expliciet uitsluit als degene die het letsel bij [slachtoffer] heeft toegebracht, terwijl de verdachte in deze gesprekken juist zichzelf aanwijst als degene die ‘deze kankerzooi heeft veroorzaakt’.
Dat de verdachte zichzelf – en niet [moeder van slachtoffer] – verantwoordelijk acht voor het toegebrachte letsel leidt het hof ook impliciet af uit de inhoud van voornoemde gesprekken, waarin de verdachte aangeeft antwoorden voor [moeder van slachtoffer] te hebben over hetgeen is gebeurd met [slachtoffer] . Dit past enkel in het scenario dat de verdachte de dader is en niet in het scenario dat [moeder van slachtoffer] het gewraakte hoofdletsel bij [slachtoffer] heeft veroorzaakt. Immers, in dat laatste geval vermag het hof niet in te zien welke vragen over de toedracht [moeder van slachtoffer] van de verdachte wil hebben en welke hij dan zou kunnen geven. In dat geval zouden de rollen immers omgedraaid zijn: [moeder van slachtoffer] zou dan beschikken over de antwoorden en de verdachte zou deze willen krijgen van [moeder van slachtoffer] .
Dit alles maakt dat het hof op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen ook de overtuiging heeft bekomen dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte degene is geweest die tussen 28 maart 2023 te 22.42 uur en 29 maart 2023 te 05.30 uur het fatale hersenletsel bij [slachtoffer] heeft toegebracht.
Daarbij weegt het hof ook mee dat het gedrag van de verdachte, te weten in eerste instantie ontkennen dat er iets is gebeurd en op het moment dat er aanwijzingen zijn dat er wel iets is gebeurd, zijn handelen in verzwakte vorm toegeven waarbij hij geen volledige openheid van zaken geeft, sterke gelijkenis toont met zijn gedrag na het incident met [slachtoffer] op
19 maart 2023. Ook toen heeft de verdachte in eerste instantie gezwegen over hetgeen was voorgevallen. Pas nadat er aanwijzingen waren van een incident, te weten in dat geval een blauw en gezwollen oogje bij [slachtoffer] , heeft de verdachte aan [moeder van slachtoffer] toegegeven dat hij [slachtoffer] had laten vallen. Ook bij dat incident gaf de verdachte, nadat hij niet meer kon ontkennen dat er een incident had plaatsgevonden, geen volledige openheid van zaken maar maakte hij zijn handelen zo klein mogelijk. Immers, in eerste instantie verklaarde de verdachte dat [slachtoffer] van hem was afgerold terwijl hij op de bank lag en dat [slachtoffer] daarbij op hoogpolig tapijt terecht was gekomen. [4] Maar toen dat na kennisneming van het sectierapport niet houdbaar bleek, heeft de verdachte verklaard dat hij [slachtoffer] vanuit een staande positie had laten vallen op het laminaat. [5] Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij niet meteen over dit incident aan [moeder van slachtoffer] had verteld uit schaamte en omdat hij bang was voor [moeder van slachtoffer] ’s reactie. Hetzelfde lijkt te zijn gebeurd in de onderhavige zaak. Hoewel de toestand waarin [slachtoffer] verkeerde toen de verdachte hem in de vroege ochtend van 29 maart 2023 uit zijn bedje haalde, ook voor de verdachte verontrustend was, liet hij na om [moeder van slachtoffer] direct te waarschuwen. Het hof kan dit, in het licht van wat er op
19 maart is gebeurd en gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen, niet anders zien dan dat er iets tussen hem en [slachtoffer] was gebeurd dat de verdachte niet aan haar heeft durven te vertellen.
Opzet bij de verdachte
Het hof ziet zich thans voor de vraag gesteld of de verdachte het opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
Met de verdediging is het hof van oordeel dat het dossier geen aanknopingspunten biedt ter vaststelling dat de verdachte het fatale hoofdletsel bij [slachtoffer] heeft toegebracht met de bedoeling hem te doden. Van vol opzet bij de verdachte op de dood van [slachtoffer] is naar het oordeel van het hof dan ook geen sprake.
Het hof stelt voorop dat evenwel voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals in het onderhavige geval de dood – aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet daarbij gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Niet alleen is vereist dat de verdachte in dat geval wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Gelet op het vorenstaande is wettig en overtuigend vast komen te staan dat de verdachte tussen 28 maart 2023 te 22.42 uur en 29 maart 2023 te 05.30 uur het hersenletsel dat [slachtoffer] uiteindelijk fataal is geworden, bij [slachtoffer] heeft toegebracht. Weliswaar heeft de verdachte geen openheid van zaken gegeven omtrent zijn gedragingen die het fatale hoofdletsel hebben veroorzaakt, doch op grond van de tot het bewijs gebezigde rapporten is voor het hof komen vast te staan dat dit letsel door hevige stomp botsende en/of dynamische (repeterende bewegingen met rotatie en acceleratie-deceleratie) krachtinwerking is veroorzaakt. Het is algemeen bekend dat de kans op overlijden van een baby door deze heftig te schudden, dan wel door een contacttrauma op het hoofd, aanmerkelijk is te achten. Ook de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij hiervan op de hoogte was.
Voorts stelt het hof vast dat, blijkens het relaas van dr. Nijs , wordt aangenomen dat een aanmerkelijke kracht (door een puber/volwassene), frequentie (circa 2-5 bewegingen per seconde) en duur (vanaf circa 5 seconden) vereist is in het geval dat schudden (zonder impact) de oorzaak is van ernstig (hersen)letsel. Het toebrengen van ernstig hersenletsel bij jonge kinderen door middel van schudden en/of contacttrauma van het hoofd, is dusdanig ernstig dat omstanders dergelijke handelingen direct als gevaarlijk zouden kwalificeren.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat het handelen van de verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm – behoudens contra-indicaties waarvan niet is gebleken – kan worden aangemerkt als zo zeer gericht op de dood van [slachtoffer] dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans hierop bewust heeft aanvaard. Immers, om dusdanig fataal hersenletsel toe te brengen als is toegebracht bij [slachtoffer] moet er sprake zijn geweest van dusdanig ernstig schudden en/of contacttrauma van het hoofd dat deze handelingen direct als gevaarlijk zouden worden gekwalificeerd door omstanders en dus ook door de verdachte.
Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het voorwaardelijke opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
Conclusie van het hof
Gelet op de vorenstaande bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen, in onderlinge samenhang en (tijds)verband beschouwd, is voor het hof wettig en overtuigend komen vast te staan dat de verdachte de primair tenlastegelegde doodslag jegens [slachtoffer] heeft begaan, zoals dit hieronder is bewezenverklaard.
Anders dan betoogd door de raadsvrouw zal het hof de verdachte niet partieel vrijspreken van het derde en vierde gedachtestreepje. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Weliswaar heeft de verdachte een aantal keren toegegeven dat hij [slachtoffer] zou hebben geschud, doch ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft hij verklaard dat dit schudden zachtjes was waarbij hij het hoofdje van [slachtoffer] heeft ondersteund. Op grond van de tot het bewijs gebezigde rapporten kan (enkel) dit handelen van de verdachte niet hebben geleid tot het fatale hoofdletsel. Nu de verdachte voor het overige geen openheid van zaken heeft gegeven omtrent zijn handelingen die hebben geleid tot het fatale hoofdletsel, gaat het hof uit van hetgeen de deskundigen hierover hebben gerelateerd, te weten dat dit letsel door hevige stomp botsende en/of dynamische (repeterende bewegingen met rotatie en acceleratie-deceleratie) krachtinwerking is veroorzaakt.
Bij gebrek aan een andersluidende aannemelijke verklaring van de verdachte acht het hof dan ook bewezenverklaard dat de verdachte [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door één of meermalen één of meer van de tenlastegelegde handelingen te hebben uitgevoerd, nu al deze handelingen vallen onder hevige stomp botsende en/of dynamische (repeterende bewegingen met rotatie en acceleratie-deceleratie) krachtinwerking.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij omstreeks 29 maart 2023 te Breda, [slachtoffer] , geboren op
[geboortedatum] , opzettelijk van het leven heeft beroofd, door hem meermalen, althans eenmaal, met kracht:
- hevig door elkaar en/of heen en weer en/of op en neer te schudden en/of
- tegen een oppervlak te slaan en/of stoten en/of
- hard op/tegen zijn hoofd te slaan en/of te stompen en/of
- anderszins hevig geweld en/of een forse krachtsinwerking op/tegen zijn hoofd en/of lichaam uit te oefenen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:

doodslag.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De rechtbank heeft de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake van doodslag zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met aftrek van het voorarrest.
Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof aan de verdachte de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht zal opleggen.
De verdediging heeft het hof verzocht te volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren en niet over te gaan tot de oplegging van de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast heeft het hof gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Gevangenisstraf
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het doden van zijn zoontje [slachtoffer] . Door het handelen van de verdachte heeft [slachtoffer] dusdanig ernstig letsel opgelopen dat hij ten gevolge hiervan, toen hij nog maar 7 weken oud was, is komen te overlijden. Op de eerste plaats neemt het hof het de verdachte zeer kwalijk dat hij zo gewelddadig heeft gehandeld jegens een kleine weerloze baby dat deze uiteindelijk aan zijn letsel is komen te overlijden. Doch wat de zaak nog ernstiger maakt, is dat [slachtoffer] door zijn eigen vader, die hem juist zou moeten beschermen, dusdanig is mishandeld dat hij aan het door de verdachte toegebrachte letsel is komen te overlijden. Juist bij zijn vader had hij veilig moeten zijn. De verdachte heeft met zijn handelen [slachtoffer] het meest fundamentele recht dat hem toekwam, namelijk het recht op leven, terwijl dit pas net was begonnen, ontnomen.
Daarnaast heeft de verdachte door zijn daad een onherstelbaar verlies en groot verdriet toegebracht aan de nabestaanden, in het bijzonder aan de moeder, de halfzus, de broer en de grootouders van [slachtoffer] . Het onherstelbaar verlies en grote verdriet van de nabestaanden komt duidelijk naar voren in de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde slachtofferverklaringen, waarin zij op indringende wijze het verlies, het verdriet en het grote gemis hebben verwoord.
Tot slot rekent het hof het de verdachte aan dat hij geen openheid van zaken heeft willen geven over de toedracht en zijn handelen dat uiteindelijk heeft geleid tot het fatale hoofdletsel bij [slachtoffer] . Dit, terwijl de behoefte daaraan bij de nabestaanden groot is.
Gelet op het vorenstaande en de ernst van het bewezenverklaarde kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor lange duur met zich brengt.
Het hof heeft bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf in de eerste plaats acht geslagen op rechterlijke uitspraken met betrekking tot zaken die met het onderhavige geval vergelijkbaar zijn. Met name heeft het hof gekeken naar straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd door dit hof. In de regel legt dit hof voor een voltooide enkelvoudige doodslag geen andere of lagere straf op dan een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar.
Het hof benadrukt dat het in elke zaak bij het opleggen van de straf gehouden is rekening te houden met de omstandigheden van het geval en de persoon van de verdachte. Dit laat de mogelijkheid open om in gevallen waarin daarvoor aanleiding bestaat, toch van deze door het hof gestelde ondergrens af te wijken. Het hof is van oordeel dat in deze zaak sprake is van dusdanige feiten en omstandigheden gelegen in de persoon van de verdachte dat deze het rechtvaardigen om te komen tot een gevangenisstraf voor een minder lange duur dan voormeld uitgangspunt van 8 jaren en overweegt daartoe als volgt.
Allereerst stelt het hof vast dat de verdachte blijkens het hem betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 december 2025 niet eerder met justitie in aanraking is gekomen.
Daarnaast heeft het hof acht geslagen op de situatie waarin de verdachte voorafgaand aan het plegen van het bewezenverklaarde verkeerde. De verdachte was pas 18 jaar oud toen zijn zoon [broer van slachtoffer] werd geboren. Hierdoor was hij plots geen student meer, maar werd hij kostwinner van een gezin, waarvan ook de toentertijd 7 jarige dochter van [moeder van slachtoffer] uit een eerdere relatie deel uitmaakte. De verdachte heeft bij zijn vierde verhoor toegegeven dat de combinatie van het verzorgen van de kinderen en zijn fulltime baan hem boven het hoofd groeide. Ook komt uit het dossier het beeld naar voren dat de verdachte zijn rol als vader serieus nam, deze goed wilde vervullen en veel taken van de verzorging van zijn kinderen op zich nam, zoals de nachtvoeding van [slachtoffer] .
Daarnaast blijkt uit het deskundigenrapport dat de identiteit van de verdachte weinig is uitgerijpt. Volgens de deskundigen was de verdachte erop gericht om zich aan te passen en zijn gezin als geheel belangrijker te achten dan zichzelf als individu, hetgeen ten koste is gegaan van verdachtes eigen ontwikkeling, zijn autonomie en authenticiteit/eigenheid.
Tot slot weegt het hof mee dat de verdachte niet alleen zal moeten leven met de wetenschap dat hij verantwoordelijk is voor de dood van zijn eigen kind, maar ook het verdriet van het verlies van een kind moet verdragen. Daarnaast is de verdachte ook nog zijn gezin en het contact met zijn andere zoon en zijn stiefdochter kwijt. Ook is het gezag over zijn andere zoon hem inmiddels afgenomen. Tijdens het gesprek met de reclassering op 31 maart 2025 heeft de verdachte dan ook verklaard dat het voor hem voelt of hij drie kinderen is verloren. [6]
Al het vorenstaande afwegende is het hof met de rechtbank, maar anders dan het Openbaar Ministerie, van oordeel dat de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek van het voorarrest passend is bij de persoon van de verdachte en de ernst van en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is gegaan.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking ex artikel 38z Sr
Over de persoon van de verdachte zijn er een deskundigenrapport en reclasseringsrapporten, de laatste op 7 april 2025, opgemaakt.
Blijkens deze rapporten zijn er op het gebied van psychosociaal functioneren geen interventies nodig en komen er op andere leefgebieden ook geen zorgen naar voren. Hoewel de deskundigen het recidivegevaar niet hebben kunnen inschatten, stellen zij wel dat er geen door pathologie gedreven risico is. Door de deskundigen wordt er geen indicatie voor behandeling gezien. De reclassering komt in het reclasseringsadvies d.d. 7 april 2025 tot de conclusie dat zij niet zou kunnen onderbouwen waarom een ‘38z maatregel’ noodzakelijk zou zijn.
Anders dan het Openbaar Ministerie, maar met de deskundigen ziet ook het hof op grond van de inhoud van het gehele strafdossier geen enkele indicatie op grond waarvan het hof het wenselijk acht om de mogelijkheid te creëren de verdachte na afloop van de gevangenisstraf onder toezicht te stellen teneinde dreigende recidive te kunnen signaleren en daarop te kunnen acteren, ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. Het hof zal dan ook niet overgaan tot de oplegging van deze maatregel.
Ten overvloede merkt het hof met de rechtbank nog op dat als de verdachte richting het einde van zijn detentie gaat, hij in het zogenaamde onderdeel ‘detentiefasering’ terechtkomt waarin er ook aandacht is voor de vraag onder welke voorwaarden de verdachte op een veilige en verantwoorde wijze weer kan terugkeren in en deelnemen aan de samenleving.
Vorderingen van de benadeelde partijen
A.
Vordering van de benadeelde partij [moeder van slachtoffer]
De benadeelde partij [moeder van slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 66.291,19, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering is opgebouwd uit de navolgende posten:
- kosten lijkbezorging ad € 2.211,19, bestaande uit de deelposten
 uitvaart ad € 559,19;
 urn ad € 465,00;
 twee rouwboeketten ad € 207,00;
 tatoeage ad € 980,00
  • kosten puppy ad € 2.080,00;
  • schokschade ad € 40.000,00;
  • affectieschade ad € 20.000,00;
  • nader te onderbouwen schade ad € 2.000,00.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 41.231,19, waarvan € 1.231,19 aan materiële schade (uitvaartkosten, urn en rouwboeketten) en
€ 40.000,00 aan immateriële schade (schokschade (€ 20.000,00) en affectieschade (€ 20.000,00), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 maart 2023 tot aan de dag der voldoening. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering, zodat de vordering in volle omvang aan het oordeel van het hof is onderworpen.
In hoger beroep heeft de benadeelde partij haar vordering aangepast met dien verstande dat de schadepost ‘tatoeage’ wordt verlaagd tot een bedrag van € 950,00.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof conform de rechtbank zal beslissen op deze vordering.
De verdediging heeft bepleit dat het hof de schadeposten ‘tatoeage’, ‘kosten puppy’ en ‘nader te onderbouwen schade’ afwijst en heeft zich voor het overige deel van de vordering gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële kosten
Kosten van lijkbezorging
De gevorderde schade ten aanzien van de uitvaart, de urn en de twee rouwboeketten is onderbouwd, niet (gemotiveerd) betwist en kent een wettelijke grondslag. Met de rechtbank acht het hof de verdachte aansprakelijk voor deze schade en zal de vordering op dit punt toewijzen.
De overige gevorderde kosten lijkbezorging zien op de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt voor het laten zetten van een tatoeage. Gelet op artikel 6:108, tweede lid, BW komen de kosten van lijkbezorging voor vergoeding in aanmerking, echter slechts voor zover zij in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene. Daarbij komen alleen voor vergoeding in aanmerking de in redelijkheid gemaakte kosten die rechtstreeks in verband staan met het begraven of cremeren van de overledene. Omdat niet is gesteld en ook niet is gebleken dat het laten zetten van de tatoeage onderdeel uitmaakt van de traditie of cultuur waarin [slachtoffer] opgroeide, houden deze kosten onvoldoende verband met de crematie van [slachtoffer] om voor vergoeding in aanmerking te kunnen komen. De gevorderde kosten zien met name op de manier waarop de benadeelde partij, zijnde de moeder van [slachtoffer] , vorm heeft gegeven aan haar rouw en het gedenken van [slachtoffer] . Hoewel alleszins begrijpelijk, zijn het geen kosten waar artikel 6:108 lid 2 BW op ziet. Het hof is van oordeel dat de kosten voor het zetten van de tatoeage niet kunnen worden aangemerkt als kosten van lijkbezorging. Om die reden zal het hof deze gevorderde schadepost afwijzen.
Kosten puppy
Weliswaar heeft de benadeelde partij gesteld dat zij in overleg met de hulpverleners en psycholoog heeft besloten om een puppy aan te schaffen ter bevordering van haar herstel, doch zij heeft dit niet verder met stukken onderbouwd. Zonder nader onderzoek is naar het oordeel van het hof niet zonder meer vast te stellen dat dit noodzakelijk te maken kosten waren, waarvoor de verdachte aansprakelijk is.
Om dit alsnog te kunnen vaststellen is nader onderzoek nodig. Het hof stelt hierbij voorop dat een belangrijk doel van de strafrechtspleging is dat zaken efficiënt en tijdig worden afgedaan en dat vorderingen van benadeelde partijen geen onevenredige belasting van het strafgeding mogen opleveren. Het hof is van oordeel dat het hiervoor bedoelde nader onderzoek een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
Het hof zal om die reden de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van deze schadepost en bepalen dat de vordering op dit punt bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Immateriële kosten
Schokschade
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van schokschade sluit het hof aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, kan – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt. Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld (hierna: het secundaire slachtoffer) zijn onder meer:
  • De aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed.
  • De wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan. Daarbij kan onder meer worden betrokken of hij door fysieke aanwezigheid of anderszins onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen jegens het primaire slachtoffer, of dat hij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd. Bij een latere confrontatie kan een rol spelen in hoeverre zij onverhoeds was. Bij het aan dit gezichtspunt toe te kennen gewicht kan meewegen of het secundaire slachtoffer beroepsmatig of anderszins bedacht moest zijn op een dergelijke schokkende gebeurtenis.
  • De aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer, waarbij geldt dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.
Het recht op vergoeding van schade is beperkt tot de schade die volgt uit door die laatste onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel. Het geestelijk letsel moet naar objectieve maatstaven kunnen worden vastgesteld. Daarbij is niet vereist dat er sprake is van een diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Voldoende is dat uit een rapport van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige – waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog – volgt dat sprake is van geestelijk letsel.
Tegen deze achtergrond overweegt het hof als volgt.
De benadeelde partij is toen zij in de ochtend van 29 maart 2023 beneden kwam, onverhoeds geconfronteerd met de directe gevolgen van de geweldshandelingen van de verdachte op haar zoontje van slechts zeven weken oud. Ook werd zij daarmee noodgedwongen geconfronteerd toen zij in beide ziekenhuizen haar zoontje bijstond tot aan zijn uiteindelijk overlijden. Ook heeft zij te horen gekregen welk letsel bij haar zoontje was toegebracht. Er is daarmee sprake van onrechtmatig handelen jegens de benadeelde partij.
Uit het overgelegde stuk d.d. 21 mei 2024 leidt het hof met de rechtbank af dat er bij de benadeelde partij sprake is van traumaklachten, waarvoor intramurale traumabehandeling is geïndiceerd en zal worden uitgevoerd. Hiermee is voor het hof voldoende aannemelijk geworden dat er sprake is van geestelijk letsel bij de benadeelde partij, waardoor zij in haar persoon is aangetast en dat die psychische schade is ontstaan als gevolg van het bewezenverklaarde strafbare feit. Daarmee staat in voldoende mate vast dat de benadeelde partij als gevolg daarvan schokschade heeft opgelopen. De hoogte van de geleden schokschade moet worden vastgesteld naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval. Gelet hierop en gelet op de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht het hof met de rechtbank het gevorderde bedrag van
€ 20.000,00 toewijsbaar. De vordering zal wat betreft het meer gevorderde worden afgewezen.
Affectieschade
Met de rechtbank stelt het hof vast dat de benadeelde partij, de moeder van [slachtoffer] , tot de kring van gerechtigden behoort. Het gevorderde bedrag van € 20.000,00 is in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade en is door de verdediging niet gemotiveerd betwist. Dit bedrag zal door het hof derhalve worden toegewezen.
Nog te onderbouwen kosten
Nu deze schadepost niet is onderbouwd en evenmin de grondslag daarvan is gebleken, zal het hof de benadeelde partij ten aanzien van deze gevorderde schadepost niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Conclusie
Concluderend wijst het hof met de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 41.231,19, waarvan € 1.231,19 aan materiële schade en € 40.000,00 aan immateriële schade. De verdachte is naar burgerlijk recht tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het voornoemd toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente. Met betrekking tot de toegewezen materiële schade kent het hof de wettelijke rente toe vanaf de datum van de vordering, te weten 4 juni 2024, tot aan de dag der algehele voldoening. Met betrekking tot de overige toegewezen schadebedragen kent het hof de wettelijke rente toe vanaf 29 maart 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Vordering van de benadeelde partij [halfzus van slachtoffer]
De benadeelde partij [halfzus van slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van primair € 50.000,00 en subsidiair
€ 47.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering is opgebouwd uit de navolgende posten:
  • schokschade ad € 30.000,00;
  • affectieschade ad (primair) € 20.000,00/ (subsidiair) € 17.500,00;
Bij vonnis waarvan beroep is de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering, zodat de vordering in volle omvang aan het oordeel van het hof is onderworpen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof conform de rechtbank zal beslissen op deze vordering.
De verdediging heeft bepleit dat het hof de vordering afwijst.
Het hof overweegt als volgt.
Schokschade
Ten aanzien van de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van schokschade verwijst het hof naar wat hetgeen het hieromtrent heeft overwogen bij de benadeelde partij [moeder van slachtoffer] .
Het hof stelt vast dat [halfzus van slachtoffer] niet onmiddellijk kennis heeft gekregen van het onrechtmatig handelen van de verdachte jegens [slachtoffer] , haar halfbroertje. Wel acht het hof het aannemelijk dat [halfzus van slachtoffer] [slachtoffer] heeft bezocht op de intensive care afdeling van het ziekenhuis. Hoewel het hof het aannemelijk acht dat [halfzus van slachtoffer] geschrokken is om haar broertje zo te zien op de intensive care, is het hof evenwel van oordeel dat deze latere confrontatie noch onverhoeds noch onvrijwillig is geweest. Dit maakt dat het hof van oordeel is dat niet is komen vast te staan dat de gevorderde schade het gevolg is van onrechtmatig handelen van de verdachte jegens [halfzus van slachtoffer] . Het hof wijst de vordering met betrekking tot deze schadepost derhalve af.
Affectieschade
De rechtbank heeft ten aanzien van deze schadepost het volgende overwogen:
“De wet bepaalt in artikel 6:108 lid 4 BW een vaste kring van naasten die recht hebben op vergoeding van affectieschade. (Half)broers en -zussen vallen daar niet onder en als uitgangspunt geldt daarom dat zij in beginsel geen aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade.
In artikel 6:108 lid 4 onder e BW is bepaald dat degene die ten tijde van de gebeurtenis duurzaam in gezinsverband de zorg voor de overledene heeft, recht heeft op affectieschade. [halfzus van slachtoffer] stelt dat zij hieronder valt nu zij meer dan een half jaar heeft uitgekeken naar de komst van [slachtoffer] en sinds zijn geboorte de rol als een echt moedertje heeft aangenomen. Zij zorgde graag samen met haar moeder voor [slachtoffer] , hielp met het geven van zijn flesje, het in bad doen en knuffelde met hem. Naar het oordeel van de rechtbank is dit onvoldoende om te kunnen vaststellen dat zij de zorg had voor [slachtoffer] . Zij was zijn grote zus van 10 jaar en ongetwijfeld dol op hem. maar haar stiefvader en moeder hadden de daadwerkelijke zorg voor [slachtoffer] .
Subsidiair doet de benadeelde partij een beroep op artikel 6:108 lid 4 sub g BW. De hardheidsclausule die onder uitzonderlijke omstandigheden een recht op vergoeding van affectieschade toekent aan personen die niet tot die vaste kring van gerechtigden behoren. Daarbij gaat het om een andere persoon die ten tijde van de gebeurtenis in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de overledene staat, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hij voor de toepassing van lid 3 als naaste wordt aangemerkt. Onder verwijzing naar het arrest van het gerechtshof Den Haag (ECLLNL:GHDHA:2024:346) overweegt de rechtbank dat deze uitzondering niet is bedoeld om te toetsen of er een buitengewone, extra liefdevolle en zorgzame band bestond tussen [halfzus van slachtoffer] en [slachtoffer] , maar ziet deze op de vraag of er tussen hen sprake was van een band die te vergelijken is met die tussen partners, levensgezellen of een ouder en een kind zoals die zijn opgesomd in artikel 6:108 lid 4 BW. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de relatie tussen [halfzus van slachtoffer] en [slachtoffer] qua intensiteit, aard of duur, die van een normale, liefdevolle zus-broerrelatie te boven is gegaan.
Conclusie
Het bovenstaande betekent dat [halfzus van slachtoffer] voor de toepassing van artikel 6:108 lid 3 BW niet als ‘naaste’ kan worden aangemerkt, nu niet is voldaan aan de bijzondere eisen die het vierde lid van genoemde bepaling stelt.”
Het hof verenigt zich met deze overwegingen en maakt deze tot de zijne.
Nu deze vordering geen wettelijke grondslag kent, zal het hof de vordering ook voor deze schadepost afwijzen.
Conclusie
Het hof wijst de vordering van de benadeelde partij integraal af.
Het hof zal de benadeelde partij, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de verdachte.
C.
Vordering van de benadeelde partij [broer van slachtoffer]
De benadeelde partij [broer van slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 17.500,00, bestaande uit affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Bij vonnis waarvan beroep is de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering, zodat de vordering in volle omvang aan het oordeel van het hof is onderworpen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof conform de rechtbank zal beslissen op deze vordering.
De verdediging heeft bepleit dat het hof de vordering afwijst, subsidiair bij een eventuele toewijzing van de vordering het vergoedingsbedrag naar eigen inzicht zal matigen en de toekenning zal doen met toepassing van de BEM-clausule.
Het hof overweegt als volgt.
Affectieschade
De rechtbank heeft ten aanzien van deze post het volgende overwogen:
“De wet bepaalt in artikel 6:108 lid 4 BW een vaste kring van naasten die recht hebben op vergoeding van affectie- schade. Broers en -zussen vallen daar niet onder en als uitgangspunt geldt daarom dat zij in beginsel geen aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade.
In artikel 6:108 lid 4 sub g BW is een hardheidsclausule opgenomen die onder uitzonderlijke omstandigheden een recht op vergoeding van affectieschade toekent aan personen die niet tot die vaste kring van gerechtigden behoren.
Daarbij gaat het om een andere persoon die ten tijde van de gebeurtenis in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de overledene staat, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hij voor de toepassing van lid 3 als naaste wordt aangemerkt.
Onder verwijzing naar het arrest van het gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2024:346) overweegt de rechtbank dat deze uitzondering niet is bedoeld om te toetsen of er een buitengewone, extra liefdevolle en zorgzame band bestond tussen [broer van slachtoffer] en [slachtoffer] , maar ziet deze op de vraag of er tussen hen sprake was van een band die te vergelijken is met die tussen partners, levensgezellen of een ouder en een kind zoals die zijn opgesomd in artikel 6:108 lid 4 BW. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de relatie tussen [broer van slachtoffer] en [slachtoffer] qua intensiteit, aard of duur, die van een normale, liefdevolle broer-broerrelatie te boven is gegaan.
Conclusie
Het bovenstaande betekent dat [broer van slachtoffer] voor de toepassing van artikel 6:108 lid 3 BW niet als ‘naaste’ kan worden aangemerkt, nu niet is voldaan aan de bijzondere eisen die het vierde lid van genoemde bepaling stelt.”
Het hof verenigt zich met deze overwegingen en maakt deze tot de zijne.
Nu deze vordering geen wettelijke grondslag kent, zal het hof de vordering afwijzen.
Conclusie
Het hof wijst de vordering van de benadeelde partij af.
Het hof zal de benadeelde partij, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de verdachte.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [moeder van slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 41.231,19, te vermeerderen met de wettelijke rente. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening ten aanzien van de materiële schade en vanaf
29 maart 2023 tot aan de dag der algehele voldoening ten aanzien van de immateriële schade, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [moeder van slachtoffer]

Wijst toede vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [moeder van slachtoffer] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 41.231,19(eenenveertigduizend tweehonderdeenendertig euro en negentien cent) bestaande uit
€ 1.231,19(duizend tweehonderdeenendertig euro en negentien cent)
materiële schadeen
€ 40.000,00(veertigduizend euro)
immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijstde vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 20.950,00(twintigduizend negenhonderdvijftig euro) bestaande uit
€ 950,00(negenhonderdvijftig euro) materiële schade en
€ 20.000,00(twintigduizend euro) immateriële schade
af.
Verklaart de benadeelde partij voor het
overige niet-ontvankelijkin de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte kosten en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [moeder van slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 41.231,19(eenenveertigduizend tweehonderdeenendertig euro en negentien cent) bestaande uit
€ 1.231,19(duizend tweehonderdeenendertig euro en negentien cent) materiële schade en
€ 40.000,00(veertigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzelingop ten hoogste
241(tweehonderdeenenveertig)
dagen.
Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
4 juni 2024
en van de immateriële schade op
29 maart 2023.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijstde vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot schadevergoeding
af.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
nihil.

Vordering van de benadeelde partij [halfzus van slachtoffer]

Wijstde vordering van de benadeelde partij [halfzus van slachtoffer] tot schadevergoeding
af.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door:
mr. S.V. Pelsser, voorzitter,
mr. drs. M.C.C. van de Schepop en mr. drs. J.J. Peters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Tatters, griffier,
en op 13 mei 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen digitaal onderzoek telefoon d.d.11 mei 2023, p. 277 van het procesdossier i.c.m. p. 7 van het procesdossier.
2.Proces-verbaal van bevindingen betreffende naluisteren verbatim uitwerking verhoor [moeder van slachtoffer] op 3 mei 2023 d.d. 11 juli 2023, p. 184 van het procesdossier.
3.Zie bewijsmiddel 8.
4.Proces-verbaal van bevinding betreffende naluisteren verbatim uitwerking verhoor verdachte op
5.Proces-verbaal van bevindingen betreffende naluisteren verbatim uitwerking vierde verhoor verdachte d.d. 20 februari 2024 (los stuk).
6.Reclasseringsadvies d.d. 7 april 2025 p. 5.