3.12.Het hof komt tot de volgende beoordeling.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.12.1.De vader is in de BPR geregistreerd met de Nederlandse nationaliteit. De moeder, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn geregistreerd met de Eritrese nationaliteit.
3.12.2.Het hof beoordeelt de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter, evenals de rechter, op grond van artikel 7 lid 1 van Verordening (EU) 2019/1111 van 25 juni 2019 (hierna: Brussel II-ter).
3.12.3.Op grond van de hoofdregel van artikel 7 Brussel II-ter zijn in zaken van ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig is gemaakt. Nu de kinderen hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden op het moment van de procesinleiding, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe.
3.12.4.Geen grieven zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat Nederlands recht van toepassing is. Ook het hof zal daarom uitgaan van toepasselijkheid van Nederlands recht (vgl. HR 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:200). 3.12.5.Aangezien de vader de kinderen inmiddels heeft erkend, is hij de juridische ouder van de kinderen.
3.12.6.Ingevolge artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW) stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
3.12.7.Ingevolge artikel 1:377a lid 3 aanhef en sub a en d BW ontzegt de rechter het recht op omgang indien omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind en/of omgang (anderszins) in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
3.12.8.De rechter zal bij het nemen van een beslissing in voorkomende gevallen over omgang en gezag met en over de kinderen het op 1 maart 2016 in werking getreden Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (hierna: Verdrag van Istanbul) in acht moeten nemen. Dit is een mensenrechtenverdrag waarin aan de overheid verplichtingen worden opgelegd om geweld tegen vrouwen te voorkomen en te bestrijden. Ook besteedt het verdrag aandacht aan de maatregelen die nodig zijn voor de opvang en bescherming van slachtoffers van geweld tegen vrouwen en van huiselijk geweld.
3.12.9.In de memorie van toelichting bij de goedkeuring van het Verdrag van Istanbul staat bij artikel 2 lid 2 dat het verdrag van toepassing is op alle slachtoffers van huiselijk geweld, dus ook mannen en kinderen. In dezelfde memorie van toelichting staat bij artikel 31 (over voogdij, omgangsregeling en veiligheid) dat ingevolge het eerste lid van artikel 31 Verdragspartijen wetgevende of andere maatregelen moeten nemen teneinde te waarborgen dat bij de vaststelling van een omgangsregeling voor kinderen rekening wordt gehouden met gevallen van geweld die vallen onder de reikwijdte van het Verdrag. Het tweede lid van artikel 31 verplicht Verdragspartijen te waarborgen dat de uitvoering van een omgangsregeling niet ten koste gaat van de rechten en de veiligheid van het slachtoffer of de kinderen.
3.12.10.In de Nederlandse wetgeving op het gebied van gezag en omgang wordt niet expliciet genoemd dat geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld een factor is waarmee de rechter rekening houdt bij het nemen van zijn beslissing, maar vanzelfsprekend is dat de Nederlandse rechter dat wel moet doen; de veiligheid van de ouder en het kind zal centraal moeten staan bij de beslissing of een omgangsregeling in het belang van het kind is.
3.12.11.Het hof moet er dus, gezien al het voorgaande, voor zorgen dat met de te nemen beslissing de rechten en de veiligheid van de moeder en de kinderen gewaarborgd zijn
3.12.12.Tussen partijen is in geschil of de vader het recht op omgang met de kinderen ontzegd moet worden.
3.12.13.Het hof is van oordeel dat die vraag bevestigend moet worden beantwoord.
Het hof stelt voorop dat er in de stukken voldoende concrete aanwijzingen zijn dat er in de (ex-)partnerrelatie tussen de vader en de moeder sprake is (geweest) van stalking, bedreiging en mishandeling.
Uit de stukken maakt het hof op dat de moeder in januari, februari en augustus 2022 en februari 2023 bij de politie meldingen/aangiftes heeft gedaan van stalking en bedreiging. In de processen-verbaal van aangifte zijn de incidenten en de (daarbij) door de vader geuite (doods)bedreigingen richting de moeder, de kinderen en de familie van de moeder concreet en gedetailleerd beschreven. De moeder heeft alle berichten van de vader aan de moeder op een USB-stick gezet en als bewijs aan de politie overgedragen. Bij het doen van aangifte op 2 augustus 2022 heeft de moeder voice-berichten van de vader laten horen, die door de bij de aangifte aanwezige tolk zijn vertaald. De vader zegt in de voice-berichten volgens het proces-verbaal: “
Je moet weten dat ik jouw broer of zus iets aan ga doen, je bent aan het spelen met het bloed van je broer of zus. Of het nou lang of kort gaat duren, dat doet er niet toe. Dit stopt alleen als er bloed wordt gevloeid van jouw zus of broer. Al ga je naar de politie, dan hou ik niet op. Ik hoef niet met jou te praten, dit stopt alleen met het vloeien van bloed of via een andere weg. Als ik het niet zelf doe, laat ik het door een ander doen." De vader heeft niet betwist dat hij dit voice-bericht heeft gestuurd.
Daarnaast ziet het hof geen aanleiding om te twijfelen aan de stelling van de moeder dat zij en haar zus door een incident op 16 maart 2024 lichamelijk letsel hebben opgelopen door toedoen van de vader. De vader heeft over dit incident niets willen verklaren, behalve in algemene zin dat hij een andere lezing heeft van het incident en dat in zijn visie het de moeder en de zus zijn geweest die de vader hebben geprovoceerd. In het raadsrapport staat beschreven op basis van informatie van Veilig Thuis dat de moeder en haar zus door de vader zijn belaagd en dat de moeder daarbij is mishandeld door de vader en daarbij letsel heeft opgelopen. De moeder heeft daarvan ook foto’s in het geding gebracht.
De vader heeft op dit moment naar aanleiding van het incident op 16 maart 2024 een voorlopig contactverbod. De vader mag op geen enkele wijze contact zoeken met de moeder of haar zus. De moeder heeft ter zitting verklaard dat de vader desondanks nog altijd (via derden) contact met haar opneemt en zich in de buurt van haar woning ophoudt. De moeder leeft in constante angst dat de vader haar, de kinderen of haar familie iets aan doet.
3.12.14.In het licht van al het bovenstaande, gaat het hof voorbij aan de blote ontkenning van de vader van de door de moeder gestelde feiten over het gedrag van de vader. De vader had in het kader van het raadsonderzoek de gelegenheid inzicht te verschaffen in zijn persoonlijkheid en opvoedvaardigheden en hij had gelegenheid om het door de moeder gestelde gemotiveerd te ontkrachten. Gedurende het raadsonderzoek heeft het hiervoor beschreven incident op 16 maart 2024 plaatsgevonden. Het is daarom begrijpelijk dat de raad dit incident zwaar heeft laten meewegen bij totstandkoming van zijn advies en dat ook de rechtbank uitvoerig bij het incident heeft stilgestaan.
3.12.15.Door de gebeurtenissen te ontkennen of bagatelliseren, laat de vader zien dat hij niet in staat is om op zichzelf te reflecteren en geen inzicht te hebben in de impact van de gebeurtenissen op de kinderen. Nu ieder probleembesef lijkt te ontbreken acht het hof het risico te groot dat de vader zich in het kader van een (begeleide) omgangsregeling niet zal kunnen beheersen richting de moeder en/of de kinderen.
3.12.16.Het is bovendien onvermijdelijk dat de kinderen, die bij de moeder wonen, getuige zijn geweest van het grensoverschrijdende gedrag van de vader jegens de moeder (en haar familie) en in verband daarmee veel onveiligheid hebben ervaren: getuige zijn van geweld tegen een ouder is ook een vorm van kindermishandeling, ook wanneer het geweld zich niet tegen het kind richt. Daarnaast is het alleszins invoelbaar dat de kinderen veel meekrijgen van de spanning en stress bij de moeder als gevolg van de gedragingen van de vader, ook als de kinderen daar niet direct getuige van zijn (geweest). Van de moeder kan ook niet worden verwacht dat zij onder deze omstandigheden het contact tussen de vader en de kinderen, ook niet als dit begeleid zou worden, ondersteunt en dat zij de kinderen daarin begeleidt.
3.12.17.Gebrek aan opvoedvaardigheden kan samenhangen met persoonlijkheidsproble-matiek van de ouder. Het hof is met de raad van oordeel dat er zicht moet komen op de persoonlijke problematiek van de vader en dat hij daarvoor hulp dient te aanvaarden. Zolang dat niet is gerealiseerd, is het belang van de kinderen bij het ervaren van rust, ruimte en veiligheid groter dan hun belang bij het hebben van contact met de vader.
3.12.18.Reeds op grond van wat hiervoor is overwogen, dus nog afgezien van de vraag of de vader een oprechte intentie heeft om een vaderrol te vervullen, is het hof van oordeel dat omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de kinderen en dat omgang (ook anderszins) in strijd is met zwaarwegende belangen van de kinderen, zodat sprake is van ontzeggingsgronden als bedoeld in artikel 1:377a lid 3 BW.
3.12.19.De rechtbank heeft derhalve terecht het recht op omgang van de vader met de kinderen ontzegd
.