ECLI:NL:GHSHE:2025:1282

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
200.348.510_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsrecht tussen vader en minderjarigen met ernstige zorgen over veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin hem het recht op omgang met zijn twee minderjarige kinderen is ontzegd. De vader heeft verzocht om een (begeleide) omgangsregeling van minimaal twee uur per week, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat omgang met de vader ernstige risico's voor de kinderen met zich meebrengt. De moeder heeft melding gemaakt van stalking, bedreiging en mishandeling door de vader, wat door de rechtbank en de raad voor de Kinderbescherming serieus is genomen. De vader ontkent de beschuldigingen en stelt dat hij nooit gewelddadig is geweest richting de kinderen. Het hof heeft echter geconcludeerd dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de vader een gevaar vormt voor de kinderen, en dat omgang hen ernstig nadeel zou opleveren. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de veiligheid van de kinderen voorop staat. De vader kan in de toekomst opnieuw een verzoek indienen als er zicht is op zijn problematiek.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 8 mei 2025
Zaaknummer: 200.348.510/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/316836 / FA RK 23- 1396
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. D.G.A. Rossi,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. de Block.
Deze zaak gaat over de minderjarigen
[minderjarige 1], verder te noemen: [minderjarige 1] ,
geboren op [geboortedatum] 2018 in [geboorteplaats] .
en:
[minderjarige 2], verder te noemen: [minderjarige 2] ,
geboren op [geboortedatum] 2021 in [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de
Raad voor de Kinderbescherming,
locatie: [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort:
Deze procedure gaat in hoger beroep over omgang tussen de vader en de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 27 augustus 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 november 2024, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en de verzoeken van de vader alsnog toe te wijzen, althans een beslissing te nemen die het hof juist acht.
2.1.1.
Uit de toelichting op dit verzoek tijdens de mondelinge behandeling van het hof blijkt dat de vader concreet nog steeds verzoekt een (begeleide) omgangsregeling tussen hem en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vast te stellen van minimaal twee uur per week in het weekend.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 februari 2025, heeft de moeder verzocht om de vader het door hem verzochte te ontzeggen als ongegrond en/of onbewezen, met bekrachtiging van voormelde beschikking.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 april 2025. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Rossi en de tolk S.B. Aniamia;
  • de moeder, bijgestaan door mr. L. Hamid en de tolk M. Sium;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 6 oktober 2023;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader van 19 maart 2025.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
[minderjarige 1] is geboren tijdens het inmiddels ontbonden huwelijk tussen de moeder en [biologische vader] (hierna te noemen: [biologische vader] ). Bij beschikking van de rechtbank Limburg van 19 oktober 2020 is de ontkenning van het vaderschap van [biologische vader] gegrond verklaard. Sindsdien is de moeder alleen belast met het gezag over [minderjarige 1] .
3.2.
[minderjarige 2] is uit de moeder geboren. De moeder is van rechtswege alleen belast met het gezag over [minderjarige 2] .
3.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de moeder.
3.4.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad; partijen woonden niet samen. [minderjarige 1] is geboren tijdens de relatie van partijen en is in zijn eerste levensjaren in het bijzijn van de moeder en de vader opgegroeid. Tijdens de zwangerschap van [minderjarige 2] is de relatie van partijen verbroken.
De procedure in eerste aanleg
3.5.
Bij beschikking van 9 mei 2023 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, een bijzondere curator benoemd, om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] als belanghebbenden te vertegenwoordigen ter zake de verzoeken tot vervangende toestemming voor erkenning door de vader.
3.6.
Bij beschikking van 22 december 2023 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, kort weergegeven, de vader vervangende toestemming verleend voor de erkenning van de kinderen. Tevens heeft de rechtbank een raadsonderzoek gelast naar de omgang tussen de vader en de kinderen.
3.7.
Bij de bestreden beschikking van 27 augustus 2024 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, de vader het recht op omgang met de kinderen ontzegd, ingaande op de datum van de beschikking.
De standpunten
3.8.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.9.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan.
De vader betwist dat de fysieke en emotionele veiligheid van de kinderen niet gegarandeerd kan worden in een omgangsregeling met de vader, vanwege de vermeende emotie-regulatieproblematiek van de vader. De vader kan emotioneel reageren, maar een behande-ling daarvoor is niet nodig. Hij heeft zich toch, conform het advies van de raad in eerste aanleg, tot zijn huisarts gewend voor een verwijzing naar een GGZ-traject. De intake staat gepland. In dat traject wil de vader werken aan het realiseren van omgang met de kinderen.
De vader heeft een andere lezing van het geweldsincident in maart 2024. Híj is degene die is aangevallen door de moeder en haar zus. Hij zou de moeder nooit iets aan kunnen doen, aangezien zij de moeder van zijn kinderen is. De vader wordt wel veelvuldig geprovoceerd door de moeder en haar familie. In ieder geval vindt de vader het onjuist dat het advies van de raad en de gehele beslissing van de rechtbank aan dat ene incident is opgehangen. De strafzaak loopt nog. De vader is dus (nog) niet veroordeeld. De vader is nooit gewelddadig richting de kinderen geweest. Er zijn ook geen concrete aanwijzingen dat hij agressief zal zijn richting de kinderen.
Hij betwist verder dat de moeder de kinderen in het contact met de vader (vanwege haar trauma’s) niet kan ondersteunen. Het is een aanname dat de kinderen last hebben van de stress en angst van de moeder. In een begeleide omgangsregeling zal er ook slechts beperkt een beroep op de moeder worden gedaan.
De vader heeft een beperkte omgangsregeling verzocht om de kinderen aan de vader te laten wennen. Dat wordt hem nu tegengeworpen: het verwijt is dat de vader niet echt geïnteresseerd is contact met de kinderen. De vader is alleen maar gericht op herstel van het contact met zijn kinderen; hij is er niet op uit via zijn verzoek de moeder te bereiken. De vader is gehuwd met een andere vrouw, die inmiddels ook zwanger is van hem.
De vader heeft de kinderen erkend. Het duurde wat langer, onder meer omdat hij het verstrijken van de beroepstermijn moest afwachten. De vader heeft zich in het kader van het raadsonderzoek soms wat ongelukkig uitgelaten en door de taalbarrière is er miscommunicatie ontstaan, maar zijn intentie is altijd geweest de kinderen, die biologisch ook van hem zijn, te erkennen.
De rechtbank is ten onrechte tot de conclusie gekomen dat omgang met de vader in strijd is met de zwaarwegende belangen van de kinderen. De kinderen hebben het recht om hun vader te leren kennen. De vader wordt een kans ontnomen om een vaderrol te vervullen en zijn opvoedkwaliteiten te tonen, bijvoorbeeld in relatie tot de ontwikkelachterstand van [minderjarige 1] .
3.10.
De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan.
De beslissing van de rechtbank is niet slechts opgehangen aan dat ene incident in maart 2024. Daarvóór waren er bij de raad al ernstige zorgen over de impact van de spanningen tussen de ouders op de kinderen. Bovendien heeft de raad zich ook gebaseerd op andere, tijdens het onderzoek gebleken feiten en omstandigheden, zoals de houding en uitlatingen van de vader richting de raad. De vader heeft van de raad en de rechtbank de kans gekregen zijn versie van het verhaal te vertellen, maar daarvan heeft hij geen gebruik gemaakt. Hij heeft ervoor gekozen zich er niet over uit te laten. Feit blijft overigens dat de moeder op 16 maart 2024 fysiek gewond is geraakt door toedoen van de vader. Dat blijkt uit foto’s, de persberichten over het incident en het feit dat het OM heeft besloten om tot strafrechtelijke vervolging over te gaan.
De moeder stelt dat zij nog altijd doorlopend bedreigd wordt door de vader, ondanks het in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis opgelegde contactverbod. Dat doet hij met anonieme telefoonnummers en via familieleden. De moeder heeft alle (doods)bedreigingen van de vader richting haar, de kinderen en familieleden van de moeder op schrift staan. De vader is continu wisselend, emotioneel en agressief richting de moeder; ook in die zin kan het voorval op 16 maart 2024 niet als een incident worden beschouwd.
Dat de vader zich nog niet agressief heeft uitgelaten richting de kinderen zelf, komt mede voort uit het feit dat de vader nooit een structurele omgang met de kinderen heeft gehad. De opstelling van de vader bewijst echter dat er wel degelijk een reëel risico is voor de kinderen. Bovendien heeft de vader zich, ook in het belang van de kinderen, jegens de moeder correct op te stellen en heeft hij de kinderen wel degelijk indirect bedreigd.
Het is bijna onmogelijk dat de kinderen de angst van de moeder niet meekrijgen, gezien de aard en ernst van de bedreigingen evenals het fysieke geweld jegens de moeder. Bovendien kan niet gegarandeerd worden dat de vader de rust zal kunnen bewaren als hij de moeder ziet (bijvoorbeeld bij een overdrachtsmoment) of met haar dient te communiceren (over de omgang).
Enigekans op fysiek of emotioneel geweld in het bijzijn van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is al te veel, gelet op hun jonge en kwetsbare leeftijd. Gezien de opstelling van
de vader jegens de moeder kan zelfs minimale betrokkenheid van de moeder bij een (begeleide) omgangsregeling simpelweg niet van haar worden gevergd.
De moeder twijfelt nog altijd aan de intenties van de vader, aangezien hij zeer lang heeft gewacht met de erkenning van de kinderen. Hij heeft op geen enkele wijze geprobeerd aan te tonen dat hij gemotiveerd is de kinderen te leren kennen en dat hij voldoende opvoedkwaliteiten bezit.
In deze situatie weegt het belang van de kinderen om beschermd te worden tegen opvoedkundig zeer ongewenste situaties, waaronder (de kans op) emotioneel en fysiek geweld, zwaarder dan het recht op omgang. Die omgang zou voor de kinderen meer schade aanbrengen dan dat het bijdraagt aan een goede ontwikkeling en opvoeding.
3.11.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de vader af te wijzen.
De raad heeft er in het geheel geen vertrouwen in dat in deze situatie uitvoering kan worden gegeven aan een omgangsregeling. De raad heeft de eigen ervaringen met de vader in het kader van het raadsonderzoek in het raadsrapport beschreven. Ook tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is de raad er niet van overtuigd geraakt dat er geen risico is op escalaties tussen de ouders. Omgang kan voor de kinderen niet op een veilige manier plaatsvinden. Er dient eerst duidelijkheid te komen over de onderliggende problematiek bij de vader. Pas als men weet wat er speelt, kunnen er concrete stappen worden gezet in het contactherstel. Ook moet dan worden beoordeeld of de moeder, gezien wat zij heeft meegemaakt, het contact kan ondersteunen. Al het mogelijke moet worden gedaan om de veiligheid van de kinderen te waarborgen. De vader kan eventueel in de toekomst, als er zicht is op zijn problematiek, een nieuw verzoek doen.
3.12.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.12.1.
De vader is in de BPR geregistreerd met de Nederlandse nationaliteit. De moeder, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn geregistreerd met de Eritrese nationaliteit.
3.12.2.
Het hof beoordeelt de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter, evenals de rechter, op grond van artikel 7 lid 1 van Verordening (EU) 2019/1111 van 25 juni 2019 (hierna: Brussel II-ter).
3.12.3.
Op grond van de hoofdregel van artikel 7 Brussel II-ter zijn in zaken van ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig is gemaakt. Nu de kinderen hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden op het moment van de procesinleiding, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe.
3.12.4.
Geen grieven zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat Nederlands recht van toepassing is. Ook het hof zal daarom uitgaan van toepasselijkheid van Nederlands recht (vgl. HR 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:200).
Inhoudelijke beoordeling
Beoordeling verzoek
3.12.5.
Aangezien de vader de kinderen inmiddels heeft erkend, is hij de juridische ouder van de kinderen.
3.12.6.
Ingevolge artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW) stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
3.12.7.
Ingevolge artikel 1:377a lid 3 aanhef en sub a en d BW ontzegt de rechter het recht op omgang indien omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind en/of omgang (anderszins) in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
3.12.8.
De rechter zal bij het nemen van een beslissing in voorkomende gevallen over omgang en gezag met en over de kinderen het op 1 maart 2016 in werking getreden Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (hierna: Verdrag van Istanbul) in acht moeten nemen. Dit is een mensenrechtenverdrag waarin aan de overheid verplichtingen worden opgelegd om geweld tegen vrouwen te voorkomen en te bestrijden. Ook besteedt het verdrag aandacht aan de maatregelen die nodig zijn voor de opvang en bescherming van slachtoffers van geweld tegen vrouwen en van huiselijk geweld.
3.12.9.
In de memorie van toelichting bij de goedkeuring van het Verdrag van Istanbul staat bij artikel 2 lid 2 dat het verdrag van toepassing is op alle slachtoffers van huiselijk geweld, dus ook mannen en kinderen. In dezelfde memorie van toelichting staat bij artikel 31 (over voogdij, omgangsregeling en veiligheid) dat ingevolge het eerste lid van artikel 31 Verdragspartijen wetgevende of andere maatregelen moeten nemen teneinde te waarborgen dat bij de vaststelling van een omgangsregeling voor kinderen rekening wordt gehouden met gevallen van geweld die vallen onder de reikwijdte van het Verdrag. Het tweede lid van artikel 31 verplicht Verdragspartijen te waarborgen dat de uitvoering van een omgangsregeling niet ten koste gaat van de rechten en de veiligheid van het slachtoffer of de kinderen.
3.12.10.
In de Nederlandse wetgeving op het gebied van gezag en omgang wordt niet expliciet genoemd dat geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld een factor is waarmee de rechter rekening houdt bij het nemen van zijn beslissing, maar vanzelfsprekend is dat de Nederlandse rechter dat wel moet doen; de veiligheid van de ouder en het kind zal centraal moeten staan bij de beslissing of een omgangsregeling in het belang van het kind is.
3.12.11.
Het hof moet er dus, gezien al het voorgaande, voor zorgen dat met de te nemen beslissing de rechten en de veiligheid van de moeder en de kinderen gewaarborgd zijn
3.12.12.
Tussen partijen is in geschil of de vader het recht op omgang met de kinderen ontzegd moet worden.
3.12.13.
Het hof is van oordeel dat die vraag bevestigend moet worden beantwoord.
Het hof stelt voorop dat er in de stukken voldoende concrete aanwijzingen zijn dat er in de (ex-)partnerrelatie tussen de vader en de moeder sprake is (geweest) van stalking, bedreiging en mishandeling.
Uit de stukken maakt het hof op dat de moeder in januari, februari en augustus 2022 en februari 2023 bij de politie meldingen/aangiftes heeft gedaan van stalking en bedreiging. In de processen-verbaal van aangifte zijn de incidenten en de (daarbij) door de vader geuite (doods)bedreigingen richting de moeder, de kinderen en de familie van de moeder concreet en gedetailleerd beschreven. De moeder heeft alle berichten van de vader aan de moeder op een USB-stick gezet en als bewijs aan de politie overgedragen. Bij het doen van aangifte op 2 augustus 2022 heeft de moeder voice-berichten van de vader laten horen, die door de bij de aangifte aanwezige tolk zijn vertaald. De vader zegt in de voice-berichten volgens het proces-verbaal: “
Je moet weten dat ik jouw broer of zus iets aan ga doen, je bent aan het spelen met het bloed van je broer of zus. Of het nou lang of kort gaat duren, dat doet er niet toe. Dit stopt alleen als er bloed wordt gevloeid van jouw zus of broer. Al ga je naar de politie, dan hou ik niet op. Ik hoef niet met jou te praten, dit stopt alleen met het vloeien van bloed of via een andere weg. Als ik het niet zelf doe, laat ik het door een ander doen." De vader heeft niet betwist dat hij dit voice-bericht heeft gestuurd.
Daarnaast ziet het hof geen aanleiding om te twijfelen aan de stelling van de moeder dat zij en haar zus door een incident op 16 maart 2024 lichamelijk letsel hebben opgelopen door toedoen van de vader. De vader heeft over dit incident niets willen verklaren, behalve in algemene zin dat hij een andere lezing heeft van het incident en dat in zijn visie het de moeder en de zus zijn geweest die de vader hebben geprovoceerd. In het raadsrapport staat beschreven op basis van informatie van Veilig Thuis dat de moeder en haar zus door de vader zijn belaagd en dat de moeder daarbij is mishandeld door de vader en daarbij letsel heeft opgelopen. De moeder heeft daarvan ook foto’s in het geding gebracht.
De vader heeft op dit moment naar aanleiding van het incident op 16 maart 2024 een voorlopig contactverbod. De vader mag op geen enkele wijze contact zoeken met de moeder of haar zus. De moeder heeft ter zitting verklaard dat de vader desondanks nog altijd (via derden) contact met haar opneemt en zich in de buurt van haar woning ophoudt. De moeder leeft in constante angst dat de vader haar, de kinderen of haar familie iets aan doet.
3.12.14.
In het licht van al het bovenstaande, gaat het hof voorbij aan de blote ontkenning van de vader van de door de moeder gestelde feiten over het gedrag van de vader. De vader had in het kader van het raadsonderzoek de gelegenheid inzicht te verschaffen in zijn persoonlijkheid en opvoedvaardigheden en hij had gelegenheid om het door de moeder gestelde gemotiveerd te ontkrachten. Gedurende het raadsonderzoek heeft het hiervoor beschreven incident op 16 maart 2024 plaatsgevonden. Het is daarom begrijpelijk dat de raad dit incident zwaar heeft laten meewegen bij totstandkoming van zijn advies en dat ook de rechtbank uitvoerig bij het incident heeft stilgestaan.
3.12.15.
Door de gebeurtenissen te ontkennen of bagatelliseren, laat de vader zien dat hij niet in staat is om op zichzelf te reflecteren en geen inzicht te hebben in de impact van de gebeurtenissen op de kinderen. Nu ieder probleembesef lijkt te ontbreken acht het hof het risico te groot dat de vader zich in het kader van een (begeleide) omgangsregeling niet zal kunnen beheersen richting de moeder en/of de kinderen.
3.12.16.
Het is bovendien onvermijdelijk dat de kinderen, die bij de moeder wonen, getuige zijn geweest van het grensoverschrijdende gedrag van de vader jegens de moeder (en haar familie) en in verband daarmee veel onveiligheid hebben ervaren: getuige zijn van geweld tegen een ouder is ook een vorm van kindermishandeling, ook wanneer het geweld zich niet tegen het kind richt. Daarnaast is het alleszins invoelbaar dat de kinderen veel meekrijgen van de spanning en stress bij de moeder als gevolg van de gedragingen van de vader, ook als de kinderen daar niet direct getuige van zijn (geweest). Van de moeder kan ook niet worden verwacht dat zij onder deze omstandigheden het contact tussen de vader en de kinderen, ook niet als dit begeleid zou worden, ondersteunt en dat zij de kinderen daarin begeleidt.
3.12.17.
Gebrek aan opvoedvaardigheden kan samenhangen met persoonlijkheidsproble-matiek van de ouder. Het hof is met de raad van oordeel dat er zicht moet komen op de persoonlijke problematiek van de vader en dat hij daarvoor hulp dient te aanvaarden. Zolang dat niet is gerealiseerd, is het belang van de kinderen bij het ervaren van rust, ruimte en veiligheid groter dan hun belang bij het hebben van contact met de vader.
3.12.18.
Reeds op grond van wat hiervoor is overwogen, dus nog afgezien van de vraag of de vader een oprechte intentie heeft om een vaderrol te vervullen, is het hof van oordeel dat omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de kinderen en dat omgang (ook anderszins) in strijd is met zwaarwegende belangen van de kinderen, zodat sprake is van ontzeggingsgronden als bedoeld in artikel 1:377a lid 3 BW.
3.12.19.
De rechtbank heeft derhalve terecht het recht op omgang van de vader met de kinderen ontzegd
.
Afsluitende conclusie
3.13.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
Proceskosten
3.14.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie hebben gehad.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 27 augustus 2024;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S.P.A. Wensink-Vergunst, E.P. de Beij en M.A. Ossentjuk en is op 8 mei 2025 uitgesproken door mr. E.M.C. Dumoulin in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.