Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
vrouwvoert, samengevat, het volgende aan.
manvoert daartegen het volgende aan.
raadheeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd de bestreden beschikking voor wat het hoofdverblijf betreft, te bekrachtigen. De kinderen hebben al een echtscheiding moeten meemaken en zijn gewend aan de nieuwe situatie. Daarbij probeert de man het gezin draaiende te houden, terwijl de vrouw haar eigen keuzes maakt, zoals die voor een samengesteld gezin. Het zou veel van de kinderen vragen opnieuw te verhuizen, nu weer richting [plaats] en te moeten functioneren in een samengesteld gezin. In het verleden is al veel aanpassingsvermogen van hen gevraagd en daar zou dan opnieuw een beroep op worden gedaan. Het is inderdaad een feit dat de man veel zorg uitbesteedt, maar die omstandigheid is onvoldoende reden om het hoofdverblijf te bepalen bij de vrouw, omdat dat nog meer van de kinderen zou vragen.
- een vakantie begint op vrijdag na school en eindigt op de dag voor de eerste schooldag na de vakantie om 18:00 uur; bij vakanties van meer dan één week waarbinnen de kinderen wisselen naar de andere ouder, is het wisselmoment de middelste zaterdag om 18:00 uur;
- indien de vakantieregeling tot gevolg heeft dat de kinderen meer dan drie achtereenvolgende weekenden bij de vrouw verblijven, verblijven de kinderen het eerste weekend van de vakantie tot zondag 18:00 uur bij de man, waarbij de cyclus van vier weken op het betreffende weekend na, niet wijzigt. Deze aanvulling geldt niet onverkort voor de zomervakantie, omdat beide ouders drie weken aangesloten contact met de kinderen hebben in die periode.
manvoert het volgende aan.
vrouwvoert daartegen het volgende aan. Zij heeft nooit 40 uur per week gewerkt en heeft bij haar huidige werkgever die mogelijkheid ook niet. Het (echtscheidings)traject van de afgelopen jaren was zeer intensief voor haar. Zij is lang ziek geweest en werkt nog maar net weer. Meer werken dan zij thans doet, kan niet van haar worden gevergd. Zij wil rust creëren en er voor de kinderen kunnen zijn.
hofoverweegt als volgt. Zoals ook de rechtbank heeft overwogen, rust op de vrouw een inspanningsverplichting om zoveel als mogelijk inkomen te genereren om in de kosten van de kinderen te kunnen voorzien. De vrouw heeft evenwel een moeilijke en turbulente tijd achter de rug en is, zoals uit haar loonstroken blijkt, enige tijd ziek geweest. Sinds kort heeft zij haar werkzaamheden weer volledig opgepakt. Desgevraagd heeft de vrouw verklaard dat het contact met het bedrijfsmaatschappelijk werk is afgerond en zij ook overigens geen hulp (meer) ontvangt. Het voorgaande in aanmerking genomen, is het hof van oordeel dat van de vrouw kan worden verwacht dat zij binnen afzienbare termijn haar werkzaamheden uitbreidt naar een 32-urige werkweek (in verband met haar zorg- en opvoedingstaken voor de kinderen acht het hof een volledige 36-urige werkweek niet haalbaar). Het hof zal haar nog enige tijd gunnen om verder te stabiliseren en voor het eerst met ingang van 1 september 2025 rekening houden met een hogere verdiencapaciteit van de vrouw.
manstelt dat de werkelijke woonlast van de vrouw duurzaam aanmerkelijk lager is dan het standaard woonbudget van 30% van haar netto besteedbaar inkomen. De vrouw woont samen met haar partner en kan haar huurlast delen. De huurlast van de woning in [woonplaats vrouw] is € 646,-- per maand. De helft daarvan is aanmerkelijk lager dan het woonbudget.
vrouwvoert daartegen het volgende aan. Er is geen reden om van het woonbudget af te wijken. Het woonbudget betreft niet enkel de huur, maar ook andere lasten. De nieuwe woning in [plaats] brengt hogere lasten met zich. De hypotheekrente bedraagt € 1.523,24 bruto per maand (prod. 40) en daar komen nog andere kosten bij, zoals kosten van onderhoud en belastingen.
hofoverweegt als volgt. Het netto besteedbaar inkomen van de vrouw (van € 2.219,--) leidt tot een (standaard) woonbudget van € 666,-- per maand.
(sic) of gedeeltelijk consumptief wordt besteed zonder dat sprake is van zaaksvervanging, hoeft de echtgenoot/partner van de begiftigde dit niet aan hem te vergoeden, tenzij de begiftigde binnen een redelijke termijn een vergoeding heeft gevraagd."
vrouwstelt dat uit de door haar als productie 34 overgelegde bankafschriften blijkt dat, ondanks de verschillende bij- en afschrijvingen, het legaat op de huwelijksdatum nog op haar bankrekening aanwezig was. Daarom dient de gemeenschap primair het volledige bedrag aan haar dient te vergoeden, subsidiair het bedrag van € 17.700,-- en meer subsidiair het bedrag van € 11.300,--.
manvoert daartegen aan dat de vrouw ook in hoger beroep niet heeft onderbouwd dat dit bedrag op de huwelijksdatum nog aanwezig was en, voor zover op die datum nog wel aanwezig, gebruikt is voor de verbouwing van de gezamenlijke woning zoals de vrouw
hofoverweegt als volgt.
vrouwis de termijn waarbinnen zijn haar verzoek kon doen niet overschreden. Zij heeft op een logisch moment (namelijk in het verweerschrift) aangegeven dat zij dit bedrag wilde ontvangen.
manweerspreekt dit. De schenkingsakte is volstrekt duidelijk. De vergoeding diende te worden verzocht binnen een redelijke termijn na de uitgave, dat wil zeggen, kort na het uitgeven van het geld en niet op een logisch moment. Een dergelijk vergezochte uitleg strookt niet met de geest van het artikel in de schenkingsakte en is in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Daarbij hebben partijen gedurende het huwelijk regelmatig de financiën besproken, maar is daarbij nimmer gesproken over een terugbetalingsverplichting aan zijn zijde. De vrouw heeft er aldus willens en wetens voor gekozen om het geld niet binnen een redelijke termijn terug te vragen. Dit maakt dat de man erop mocht vertrouwen dat hij het geld niet terug hoefde te betalen.
hofoverweegt als volgt. De vrouw heeft tijdens het huwelijk een schenking van € 27.231,-- ontvangen. Daartoe hebben de schenker en de vrouw op 27 mei 2022 een overeenkomst van schenking gesloten. Artikel 3 van de schenkingsovereenkomst houdt het volgende in:
vrouwgaat ervan uit dat het chalet zijn waarde behoudt, maar voor het geval het chalet onvoldoende opbrengt om haar volledig te kunnen vergoeden, verzoekt zij ‘te bepalen dat op het aan de man toekomende aandeel van de gemeenschap, hetgeen mogelijkerwijs het aandeel van de man in de opbrengst van het chalet kan zijn, in mindering wordt gebracht hetgeen de gemeenschap voor wat betreft het aandeel van de man aan de vrouw verschuldigd is op grond van [deze beschikking], voor zover dit bedrag ten tijde van de levering van de woning nog niet aan de vrouw is voldaan’. Het hof zal aan dit verzoek gevolg geven op de wijze zoals in het dictum is weergegeven.
manverzoekt te bepalen dat de vrouw ter zake van de verdeling van de saldi van de bankrekeningen uit hoofde van overbedeling een bedrag van € 683,26 dient te betalen binnen 14 dagen na dagtekening van de door het hof af te geven beschikking.
hofoverweegt als volgt. De vrouw heeft bevestigd dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de verdeling van de saldi op de bankrekeningen. Zij heeft niet weersproken niet dat die verdeling erin resulteert dat zij € 683,26 aan de man moet betalen. Het hof begrijpt het verzoek van de man als een verzoek tot nakoming van de overeenstemming van partijen over de verdeling van de saldi. Het hof zal dit verzoek toewijzen.
manverzoekt te bepalen dat de vrouw ter zake van de verdeling en verrekening van de auto’s uit hoofde van overbedeling een bedrag van € 2.525,- dient te betalen binnen 14 dagen na dagtekening van de door het hof af te geven beschikking.
hofoverweegt als volgt. De vrouw heeft bevestigd dat partijen het eens waren over de verdeling van de Opel Corsa en Volkswagen Touran. Zij heeft niet weersproken dat die verdeling erin resulteert dat zij € 2.525,-- aan de man moet betalen. Het hof begrijpt het verzoek van de man als een verzoek tot nakoming van genoemde afspraak, welk verzoek het hof eveneens zal toewijzen.
6.De slotsom
7.De beslissing
- de daarbij bepaalde vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en
- de kinderalimentatie;
- het verzoek van de vrouw om vergoeding van het door haar ontvangen legaat van € 20.200,-- is afgewezen en
- (in rov. 4.72) is bepaald dat de terugbetaling van € 20.000,-- ten laste van de gemeenschap aan de vrouw moet worden voldaan uit de verkoopopbrengst van het chalet,