ECLI:NL:GHSHE:2025:1150

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
200.337.970_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over samenwerkingsovereenkomst en betalingsverplichting tussen LED Aviation A/S en Vanderlande Industries B.V.

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tussen LED Aviation A/S (hierna: LED) en Vanderlande Industries B.V. (hierna: VDL) over een samenwerkingsovereenkomst betreffende de ontwikkeling van desinfectie-units voor luchthavens. LED, een Deense vennootschap, heeft VDL aangeklaagd voor het niet nakomen van een betalingsverplichting van € 1.225.000,- voor 50 desinfectie-units, die uiterlijk op 31 maart 2021 geleverd zouden moeten worden. VDL heeft de overeenkomst ontbonden en betwist dat zij gehouden is tot betaling, omdat LED niet tijdig heeft geleverd. De rechtbank heeft in eerste aanleg de vordering van LED afgewezen en de ontbinding van de overeenkomst van VDL bevestigd. In hoger beroep heeft LED grieven ingediend tegen deze uitspraak, terwijl VDL incidenteel hoger beroep heeft ingesteld. Het hof heeft geoordeeld dat de datum van 31 maart 2021 als fatale leveringsdatum moet worden aangemerkt, en dat LED in verzuim was omdat de units niet tijdig waren geleverd. Hierdoor heeft LED geen recht op de gevorderde koopprijs. Het hof heeft de ontbinding van de overeenkomst bevestigd en de vorderingen van beide partijen afgewezen, met veroordeling van LED in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.337.970/01
arrest van 22 april 2025
in de zaak van
LED Aviation A/S,
een vennootschap naar Deens recht die is gevestigd te [vestigingsplaats] , Denemarken,
appellante in principaal hoger beroep en geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als LED,
advocaat: mr. W.B.J. van Overbeek te Amsterdam,
tegen
Vanderlande Industries B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] , gemeente Meijerijstad,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep en appellante in het incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als VDL,
advocaat: mr. M.W. Steenpoorte te 's-Hertogenbosch,
op het bij exploot van dagvaarding van 22 januari 2024 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 29 november 2023 (hierna: het bestreden vonnis), door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen LED als eiseres in conventie, verweerster in reconventie en VDL als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.

1.Het geding bij de rechtbank (zaak-/rolnummer C/01/376768 / HA ZA 21-808)

Voor het geding bij de rechtbank verwijst het hof naar het bestreden vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met productie;
- de memorie van antwoord in het principaal appel, tevens memorie van grieven in het incidenteel appel met productie;
- de memorie van antwoord in het incidenteel appel;
- de mondelinge behandeling, waarbij partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd.
2.2.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

in het principaal hoger beroep en het incidenteel hoger beroep
De feiten
3.1.
In de rechtsoverwegingen 2.10 onder (a) tot en met (d), 2.11, 2.12 en 2.13 heeft de rechtbank de feiten vastgesteld die zij bij haar beoordeling van het geschil tussen partijen tot uitgangspunt heeft genomen. Met grief 2 komt LED op tegen die feitenvaststelling. Daartoe betoogt zij dat die feitenvaststelling onvolledig en deels onjuist is, onder verwijzing naar het in randnummer 3.2 van de memorie van grieven opgenomen overzicht.
3.2.
Het hof stelt voorop dat het vaststellen van de feiten die bij de beoordeling tot uitgangspunt worden genomen, voorbehouden is aan de rechter. Het hof ziet in het debat dat partijen in dit geding over de feiten hebben gevoerd aanleiding om de feiten die bij de beoordeling in hoger beroep uitgangspunt zullen zijn, opnieuw vast te stellen. Die feiten zijn de volgende:
De contacten en onderhandelingen tussen partijen over een samenwerking
a. LED is een Deense start-up die zich bezighoudt met onder meer de ontwikkeling van desinfectiesystemen op basis van lichtoplossingen ter bestrijding van virussen en bacteriën.
b. VDL is een wereldwijd opererende onderneming en gespecialiseerd in het vormgeven, implementeren en integreren van automatische systeemoplossingen voor onder meer bagageafhandeling- en beveiligingssystemen - ook wel aangeduid als ‘Passenger Screenings Lanes’ - op luchthavens over de hele wereld.
c. In de eerste helft van 2019 vonden tussen partijen de eerste contacten plaats. Dit gebeurde op initiatief van VDL, nadat zij door de luchthaven van Kopenhagen op LED en de door haar vervaardigde producten was gewezen, hetgeen haar interesse had gewekt. Die contacten hebben toen niet meteen tot een vervolg geleid.
d. Begin 2020 is de coronapandemie uitgebroken. Tegen die achtergrond hebben partijen in de loop van het voorjaar van 2020 de mogelijkheden voor een samenwerking nader onderzocht en daarover onderhandelingen gevoerd. De beoogde samenwerking had tot doel het (verder) ontwikkelen van een op led-technologie gebaseerde desinfectie-unit (hierna: de desinfectie-unit), in het Engels ook wel aangeduid als ‘tray desinfection unit’. Die desinfectie-units dienden vervolgens te worden geïntegreerd in het zogenoemde ‘tray return system’ van VDL dat op diverse nationale en internationale luchthavens is geïnstalleerd.
e. Op 30 april 2020 zond LED een brief aan VDL (productie 68 van VDL). Die brief hield onder andere het volgende in:
“As part of the ongoing project in LED Aviation to construct a disinfection solution capable for installing inside the tray return on Vanderlande (VL) Airport security checkpoint installations, a UVC radiation test was conducted. The test was applied to a tray similar to the ones used on the Copenhagen Airport (CPH) test application supplied by VL on security track 23/24. The specific tray for the test was supplied by CPH.
(…).
Status of system development
Regarding the further development we have established internal test surroundings for the use of different UV-C LEDs. We have further established a 3D-model of the relevant system and we are now in the process of optimizing the solution.
(…).
As the next step we will next week receive a line module from CPH Airport in order to finalize our building of the prototype. This prototype is expected to prove and document our expectations to the system which will be certified by a third-party test institute. The prototype is planned for being ready during the next 6-8 weeks. After this period, we will move to production mode.
(…).”
f.
In mei 2020 zijn partijen opnieuw met elkaar in contact getreden. In dat verband vond op 12 mei 2020 een digitale vergadering plaats tussen diverse vertegenwoordigers van partijen. Tijdens die vergadering is gesproken over een eventuele samenwerking en over de ontwikkelingsstatus van het op LED-belichting gebaseerd desinfectie-unit. Toen is door LED aan VDL ook een document, getiteld ‘preliminary plan & time schedule’, ter hand gesteld:
g. De contacten tussen partijen hebben vervolgens geleid tot onderhandelingen over een mogelijke samenwerking tussen partijen met het oog op de (verdere) ontwikkeling voor VDL van de op LED-belichting gebaseerde desinfectie-unit. In het kader daarvan zond LED op 3 juli 2020 een brief aan VDL met onder meer de volgende inhoud:
“(…).
Unit price
By commitment to a frame agreement of minimum 50 disinfection units (Vanderlande G.3 or G.3.5) acquired by latest end of March 2021 we can offer the below pricing for the Tray solution:
Unit price EUR 25,780,- ex. Works
We are open to discuss further the impact of increased volume and of course the option of exclusivity.
(…).”
h. Op 19 augustus 2020 wordt bij VDL intern door [persoon A] (hierna: [persoon A] ), [functie A] bij VDL, een e-mail gestuurd aan diverse aan VDL verbonden personen met als onderwerp: ‘points specific in the agreement’ (productie 2 bij conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie). Daarin staat onder meer het volgende:
“There are 2 products covered by the framework: the UVC Tray Sanitation for our PAX Advanced series of lanes and a separate UVC wand.
o
UVC Tray Sanitation:

Pricing of 24,500.00 Euro is valid for Vanderland PAX Advanced arts: Generation 3, 3.5, 4 and MX2 systems

LED agrees to modify the design for these specific designs at their costs

LED agrees to CE, UL/(ETL) certify the system at their cost. Vanderlande will support from a technical level.
(…).

Exclusivity to us based on a purchase of 50 units through March 31, 2021. (…).

We would do a blanket 50 purchase with batches of 10 delivered as per our discussions
(…).
i. Vanaf 20 augustus 2020 zijn tussen partijen diverse concepten van een door partijen beoogde overeenkomst gewisseld. Die concepten zijn door partijen over en weer van commentaar voorzien en bevatten diverse wijzigingsvoorstellen.
j. Het eerste concept is opgesteld door VDL en door haar aan LED toegezonden voor commentaar per e-mail van 20 augustus 2020 (productie 3 bij conclusie van antwoord tevens eis in reconventie in combinatie met productie 39 bij memorie van grieven). In dat eerste concept was in de considerans onder andere het volgende opgenomen:
“VANDERLANDE is under no obligation to purchase a minimum number of Units from SUPPLIER[dat wil zeggen: LED, toevoeging hof]
.”
k. Op 21 augustus 2020 retourneerde LED het eerste concept aan VDL, voorzien van wijzigingsvoorstellen en commentaar (productie 4 bij conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie in combinatie met 17 bij conclusie van antwoord in reconventie). Daarbij is de zojuist aangehaalde zin in de considerans doorgehaald en is voorgesteld om in artikel 1 onder ii onder andere het volgende op te nemen:
“Vanderlande purchases from SUPPLIER minimum fifty (50) units by March 31, 2021.”
Ter toelichting op deze wijzigingsvoorstellen schreef LED in de begeleidende
e-mail:
“The changes we have made to the first part is first and foremost covering our understanding of your commitment to purchase the first 50 units in relation to our previous talks. This also in relation to the pricing structure as discussed.”
l. Op 22 augustus 2020 wordt intern bij VDL een e-mail gezonden aan diverse betrokkenen (productie 10 bij conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie) waarin onder meer het eerder in mei 2020 door LED aan VDL overhandigde tijdschema is opgenomen. In die e-mail wordt onder meer opgemerkt dat eerder die dag namens LED telefonisch een update was gegeven en dat daarbij duidelijk was geworden dat het tijdschema zoals dat in mei 2020 door LED was overhandigd niet langer haalbaar was, maar dat volgens LED de vertraging ten opzichte van dat eerdere tijdschema beperkt zou blijven als de ‘revisor company’ - het hof verstaat: het in de Verenigde Staten gevestigde Intertek Testing Services NA Inc. (hierna: Intertek) dat door LED was aangezocht om het desinfecteringssysteem te keuren en certificeren - geen grote veranderingen in de desinfectie-unit zou verlangen.
m. Per e-mail van 24 augustus 2020 met als onderwerp ‘Collaboration Agmt’ (productie 18 bij conclusie van antwoord in reconventie) stuurt [persoon A] een interne e-mail door van [persoon B] (hierna: [persoon B] ), [functie B] bij VDL, met daarbij de derde versie van de conceptovereenkomst voorzien van nader commentaar en nadere tekstvoorstellen van VDL. Zelf schrijft [persoon A] :
“Please find updated with response to your comments.”
In de interne e-mail schrijft [persoon B] aan [persoon A] onder andere:
“I accepted all revisions and simply highlighted the new text in red (so the supplier knows where to look).
If acceptable, feel free to send it along.
(…).”
n. Op 25 augustus 2020 zond LED aan VDL een vierde versie van de conceptovereenkomst met nog enkele wijzigingen (productie 20 bij conclusie van antwoord in reconventie). Ook op 25 augustus 2020 liet VDL per e-mail weten dat de nadere wijzigingen akkoord waren waarbij zij ook haar algemene voorwaarden voegde (productie 21 bij conclusie van antwoord in reconventie).
o. Op 27 augustus 2020 zond LED aan VDL een vijfde versie van de conceptovereenkomst (productie 22 bij conclusie van antwoord in reconventie). Daarin stelde LED onder andere voor in artikel 1 sub ii het volgende toe te voegen:
“Contemporaneously with execution of this Agreement, VANDERLANDE shall issue a formal Purchase Order for minimum fifty (50), which are to be delivered in subsequent batches subject to additional Purchase Orders in accordance with VANDERLANDE’s requests. SUPPLIER shall invoice VANDERLANDE for the delivery of the individual batches upon VANDERLANDE’s order of each batch. In the event VANDERLANDE has not issued a Purchase Order for the delivery of the full fifty (50) units on March 31, 2021, SUPPLIER shall be entitled to invoice the remaining units no later than March 31, 2021.”
Bij de eerste maal dat in de voorgestelde bepaling het begrip ‘Purchase Order’ wordt genoemd, was namens LED als aantekening geplaatst:
“Note to Vanderlande: the initial PO is solely to enable invoicing of the full amount, if Vanderlande does not order all 50 units in time.”
p. Op 30 augustus 2020 wordt naar aanleiding van een nadere update namens LED intern bij VDL wederom een e-mail gezonden aan diverse betrokkenen (productie 12 bij conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie). Daarin wordt onder andere gemeld dat namens LED een nadere planning is medegedeeld, welke erop neerkwam dat naar verwachting binnen twee of drie weken na 30 augustus 2020 een eerste prototype gereed zou zijn, welk prototype dan naar Intertek zou worden gezonden voor de benodigde certificering en dat daarmee dan nog ongeveer acht of negen weken gemoeid zou zijn.
De overeenkomst
q. Op respectievelijk 4, 7 en 15 september 2020 is door partijen de overeenkomst, getiteld ‘Collaboration Agreement’, getekend (hierna: de overeenkomst). Over de beoogde samenwerking is in de considerans van de overeenkomst het volgende opgenomen:
“The Parties wish to cooperate in various projects (hereafter “Project”) during the term of this agreement to develop and bring to the market SUPPLIER solutions to be integrated in VANDERLANDE Material Handling Solutions;”
Verder houdt de overeenkomst onder meer het volgende in. In artikel 1 (‘Relationship structure’) is onder andere het volgende opgenomen:
“(…).
ii. Appendix H shall contain all pricing information for the Units.
Vanderlande purchases from SUPPLIER minimum fifty (50) units by March 31, 2021.
If Vanderlande buys 50 units by March 31, 2021, SUPPLIER agrees that it will not, for a period ending on March 31, 2022, provide the Units described and illustrated in Appendix G to VANDERLANDE’s competitors (as exhaustively listed in Appendix B) without Vanderlande’s prior written approval (the “Exclusivity Period”).
Contemporaneously with execution of this Agreement, VANDERLANDE shall issue a formal Purchase Order for minimum fifty (50), which are to be delivered in subsequent batches subject to additional Purchase Orders in accordance with VANDERLANDE’s order of each batch. In the event VANDERLANDE has not issued a Purchase Order for the delivery of the full fifty (50) units on March 31, 2021, SUPPLIER shall be entitled to invoice the remaining units no later than March 31, 2021.
(…).”
In artikel 2 (‘Terms & Price’) is onder meer het volgende bepaald:
“2.1. The initial period of this Agreement will be two (2) years and shall commence as of the Effective Date.
(…).
2.3
For theUnits:
2.3.1.
The price for Units shall be as set out in Appendix H for PAX Advanced atrs: Generations 3, 3.5, 4 (…).
2.3.2.
SUPPLIER agreed to modify the design of the Units at its costs for Generation 3, 3.5, 4 (…).
2.3.3.
SUPPLIER agrees to CE, UL/(ETL) certify the system at its costs (for G3+3.5 and G4). VANDERLANDE will provide technical insight and advice. In the event SUPPLIER is not successful in having the system certified or such certification would require significant increases to the production costs of the Supplier, the Parties shall in good faith discuss possible mitigating actions and possible alte, reasonable alterrations to the system, which could result in the system being certified and this Agreement to be honoured in accordance with the Parties’ intentions. If the Parties cannot agree on such mitigating actions, alterations to the systems or the financial impacts hereof, each Party shall be entitled to terminated the Agreement with no liability towards the other Party.
(…).”
In artikel 4 (‘Governing Law and Dispute Resolution’) is onder andere het volgende opgenomen:
“4.1 For the Collaboration Agreement and Purchase Orders
This Collaboration Agreement and any Purchase Order the obligations of the Parties hereto is governed by the substantive laws of The Netherlands. The applicability of the “United Nations Convention on Contracts for the International Sale of Goods” (CISG) is excluded.
The parties agree that any suits, actions or proceedings that may be instituted by any party shall be initiated exclusively before the competent courts of The Netherlands.”
Artikel 5 (‘Entire Agreement’) luidt als volgt:
“5.1. This Collaboration Agreement shall be considered as the entire agreement between the Parties with respect to its subject matter and there shall be no terms, obligations, representations, warranties, statements or conditions other than those contained herein.”
Het door LED ten behoeve van en in samenwerking met VDL te ontwikkelen product is nader omschreven in appendix G bij de overeenkomst en kent drie varianten: G.3, G.3.5 en G.4.
De periode na de totstandkoming van de overeenkomst
r. Op 15 september 2020 - de datum waarop de overeenkomst namens LED is getekend nadat dat eerder al was gedaan namens VDL - heeft de holdingmaatschappij van LED, LED iBond International A/S, mede namens en in samenspraak met LED en VDL een persbericht uitgegeven. Dat persbericht houdt onder andere het volgende in:
“In Q4 2020, LED Aviation in close corporation with LED iBond International (LED iBond) will begin supplying Vanderlande with mercury free UV-C LED-based disinfection systems for microbial disinfection at security checkpoints in international airports.
This is the outcome of a new order just placed by Vanderlande with LED Aviation, a spin-off from LED iBond. As per the order, the single largest order LED iBond has ever received, LED iBond will manufacture 50 UV-C LED-based disinfection systems on behalf of LED Aviation dedicated for integration with Vanderlande’s security checkpoint systems. The order is to be completed in Q1 2021.
(…).”
s. Verder hebben in de periode na het sluiten van de overeenkomst vertegenwoordigers van partijen regelmatig overleg gevoerd en gecorrespondeerd over de status en voortgang van de te ontwikkelen desinfectie-unit. Zo zendt [persoon A] op 15 september 2020 een e-mail (productie 14 bij conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie) aan [persoon C] (hierna: [persoon C] ), CEO van LED. Daarin schrijft hij het volgende:
“I have an issue with the current delivery timelines with approvals. We had an agreement to sell 50 systems by March and I wont have any UL systems until almost Christmas! This has to be improved. When we were discussing we were looking at End September or early October. This is not going to work otherwise. I need some serious improvement here.”
t. Op 16 september 2020 zendt [persoon C] namens LED aan VDL een e-mail (productie 16 bij conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie) met onder meer de volgende inhoud:
“(…). We fully understand the situation about urgency and will make all efforts to optimize the timeline also for the G.4 version. We have during the project been coordinating efforts to reach solutions on G.3 as the prioritized product. With the latest information and CAD files received last week I have asked the engineers to come up with the best estimate on the timing for G.4. A key issue is how this will be treated in the CE/ETL approval process by Intertek. (…).”
u. Op 24 september 2020 stuurt [persoon C] aan betrokkenen bij VDL een e-mail (productie 18 bij conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie) waarin hij onder andere ingaat op de timing:
“Regarding estimated time lines:
For the G.3/G.3.5 / VL tray version which is the one in progress and within the next weeks moving prototype to Intertek for approvals we expect the CE certification to be finalised in about week 48/49 and for ETL/UL including factory approval in week 51. (…).
We have the necessary resource allocation in place for G.4 prototyping which will run parallel to the G.3 certification/ETL approval process. The exact time line for reaching the final approval for CE and ETL will depend on the learnings we get from Intertek the first weeks of the review on the G.3. This will also enable us to provide more detailed timelines for the G.4 version(s). Still we aim for the G.4 to be coming very close to the G.3 in order to fulfill the market needs.”
v. Op 5 oktober 2020 zendt VDL ( [persoon A] ) aan LED ( [persoon C] ) een e-mail (productie 19 bij conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie) waarin hij het volgende schrijft:
“The TSA is moving forward with testing competitive solutions and we are at HIGH risk of losing our potential business in North America. What is the latest on systems and supporting the data needs that have been requested.
We are now in a critical time period and I’m truly afraid that we may lose our market opportunity here.”
w. Bij e-mail van 23 oktober 2020 (productie 23 bij conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie) meldt VDL het volgende aan LED:
“Great news, I share it with the team during our call today, we have received the 1st order to deliver 1 x UVC Disinfection tunnel to AMS airport.
The challenge: Delivery time is 12 weeks from now. (…) it is a G4 lane.”
x. In de periode tussen 28 oktober 2020 en 12 februari 2021 maakt LED diverse malen melding van vertragingen. Daarbij meldt zij op 13 november 2020 dat certificering in 2020 niet meer gaat lukken, op 19 november 2020 dat pas in februari 2021 certificering van G.3 is te verwachten (productie 32 bij conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie), op 20/22 januari 2021 dat de UL certificering voor de G.3-versie van de desinfectie-unit pas eind maart 2021 gereed zal zijn, en op 12 februari 2021 (productie 40 bij conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie) dat de G.4 certificering pas in mei 2021 is te verwachten. Verder wordt in dat verband op 19 november 2020 door [persoon C] aan [persoon A] en andere betrokkenen bij VDL een e-mail gezonden (productie 32 bij conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie) waarin hij op vragen van VDL onder andere het volgende schrijft:
“(…). After a complete run down on all aspects of the project of the project with the LED iBond R&D department regarding product updates and alterations in combination with the schedule change at Intertek, we are unfortunately now with a further extension to the timeline. The plan update means expected release of the G.3 version from approval & certification at Intertek in Sweden to be during FEB 2021.”
y. In december 2020 heeft LED de desinfectie-unit aangeboden aan Intertek om te worden getest op functionaliteit en veiligheid.
z. Op 16 februari 2021 heeft overleg plaatsgevonden tussen VDL ( [persoon A] ) en LED ( [persoon C] ). Naar aanleiding daarvan stuurt [persoon C] aan [persoon A] een e-mail (productie 41 bij conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie) met onder meer de volgende inhoud:
“Firstly, let me say I think it is both reasonable and logical that you are working on a plan B. I would probably do the same if I were in your shoes.
Secondly, we still aim to become your preferred partner on the UVC solutions.
LED Aviation has focused all efforts and capacity (and $$) to bring you a dedicated and exclusive UVC solution for both VL Gen3 and Gen4 TRS solutions. Unfortunately we have bumped into different obstacles on the way where we are today with the product. With that said we are close to the finalization on Gen3.
We want to keep our development and certification process on track and at the same time we do see the need for an agreement to work against. As I mentioned we have a big need for capital to get us to the finish line and with Gen4 also on the way we can’t really do without an agreement that gives us a path to commercial success. Assuming you have common understanding and see the need for our joint efforts to be successful I suggest we come back with a draft for an appendix to our current collaboration agreement. This in order to have a document between us which outlines the needed steps and conditions for bringing this to the deployment start line?
Can you please confirm if you agree with me in us drafting a document that outlines the way forward? I will then get this to you in the next few days.
(…).”
aa. Op 23 februari 2021 zendt LED ( [persoon C] ) aan VDL (onder andere [persoon A] ) een e-mail waarin hij opnieuw voorstelt om een appendix bij de overeenkomst tot stand te brengen:
“(…) we have looked into our current agreement and would like to suggest an appendix to secure common ground on the collaboration going forward. Before we put anything on paper we would prefer to review the terms together and would as soon as possible invite you for a meeting so we don’t loose any valuable time.
(…).
We acknowledge that the development phase turned out to be more extensive than anticipated causing delay according to the originally planned delivery dates. There are different reasons, and some are interrelated e.g. the level of ESD on the trays.
At the same time, we have, without any upfront payment, exclusively developed a product for Vanderlande TRS lines which will position Vanderlande on the market with innovative, high performing and sustainable UV-C LED solutions.
(…).
As you know, the solution has increased in complexity and therefore LED Aviation is looking at an increased development & production cost. (…).
You, of course, also need sufficient time to market/sell the solution to your customers and some of the dates in the agreement no longer allow for this. We believe that it is of key importance for both parties to have a clear path for the continuation. As input to an appendix to the current agreement the following elements will need to be discussed:
- LED Aviation has the G.3 samples in process at Interlek and according to the plan we expect to get the G.3 version certified by the end of March 2021.
- we understand the need from your side to know when delivery will take place. Given that we are now in the final stages of the development/approval process, we have much more certainty about the vital steps to common success.
- The dates in the existing agreement should be adjusted.
- A more detailed forecast for the sales and deployment of units to be agreed between the parties asap for the most efficient roll-out planning.
(…).”
bb. Bij e-mail van 8 maart 2021 (productie 7 bij inleidende dagvaarding) zendt LED ( [persoon C] ) aan VDL ( [persoon A] ) een concept voor een appendix bij de overeenkomst waarbij hij onder meer schrijft:
“Thank you for the call on Friday. I’m pleased to hear that you are positive and encouraged by the fact that we are soon ready with the G.3 product. (…).
As we agreed please find in attachment our suggestion text for an appendix to our current Collaboration agreement. Our suggestion is basically to revise the current time lines to reflect reality and make the dates subject to the planned dead-lines for approval and evaluation.
As also discussed it is essential for the production and deployment planning to have a forecast for the expected sales on the short/medium term. (…).”
De met de bijgevoegde concept-appendix voorgestelde aanpassingen van de overeenkomst hebben alle betrekking op artikel 1 van de overeenkomst en voorzien in essentie in wijziging van de daarin opgenomen data van ‘31 maart 2021’, ‘31 maart 2022’ en ‘31 maart 2023’ in respectievelijk ’31 augustus 2021’, ‘31 augustus 2022’ en ‘31 augustus 2023’.
cc. Bij e-mails van 12 en 23 maart 2021 herinnert LED ( [persoon C] ) VDL ( [persoon A] ) aan de toegestuurde concept-appendix en verzoekt hij om feedback te geven.
dd. Uit een interne e-mail van VDL van 19 maart 2021 (productie 44 bij conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie) blijkt dat diezelfde dag een bespreking met LED heeft plaatsgevonden en dat daarin onder andere is besproken dat de certificering van het G.3 desinfecteringssysteem naar verwachting in week 13 van 2021 zal zijn afgerond, en dat de certificering van het G.4 desinfecteringssysteem naar verwachting eind mei 2021 zal zijn afgerond. Op 25 maart 2021 meldt LED aan VDL nadere vertraging in het certificeringsproces.
ee. Op 14 april 2021 zendt VDL ( [persoon A] ) LED ( [persoon C] ) een e-mail (productie 8 bij inleidende dagvaarding) met als onderwerp ‘Appendix to excisting agreement VL/LED Aviation’ waarin hij onder meer reageert op de toegezonden concept-appendix:
“I have an internal meeting tomorrow to review current status and I will use that update to enable a forward decision on what we will prioritize going forward. And then we can see if and what would need to be modified.”
ff. Op 22 april 2021 is door Intertek een certificaat afgegeven, getiteld ‘Authorization to Mark’. Dit certificaat heeft betrekking op een van LED afkomstige desinfecteringsunit die daarin als volgt is aangeduid:
‘UV-C desinfection unit’, met modelnummer T51477-G3-01. Op diezelfde dag bericht LED ( [persoon C] ) hierover per e-mail (productie 10 bij inleidende dagvaarding) aan VDL (onder andere [persoon A] ).
gg. Op 23 april 2021 laat VDL ( [persoon A] ) telefonisch aan LED ( [persoon C] ) weten dat zij de samenwerking niet zal voortzetten.
hh. Bij brief van 4 mei 2021 reageert [persoon C] namens LED op de eerdere telefonische mededeling van VDL over het staken van de samenwerking, waarbij hij enkele alternatieve voorstellen doet. Bij de brief is een factuur gevoegd, eveneens gedateerd 4 mei 2021. De factuur betreft een bedrag van € 1.225.000,- en bevat de volgende omschrijving:
“Invoice regarding
50 units, cf. section 1. ii) in the collaboration agreement
(…)”
ii. VDL heeft de factuur van LED van 4 mei 2021 onbetaald gelaten.
De procedure bij de rechtbank
3.3.
In de procedure bij de rechtbank heeft LED gevorderd, voor zover in hoger beroep nog van belang en verkort weergegeven, dat VDL wordt veroordeeld tot betaling aan LED van een geldsom van € 1.225.000,- met rente. Ter onderbouwing van haar vordering heeft LED in de procedure bij de rechtbank aangevoerd, zakelijk samengevat, dat partijen in artikel 1 sub ii van de overeenkomst een op VDL rustende afnameverplichting zijn overeengekomen die inhield dat VDL uiterlijk 31 maart 2021 ten minste 50 units van het door LED te ontwikkelen en fabriceren product zou (bestellen en) kopen, bij gebreke waarvan LED aan VDL in ieder geval de daarmee gemoeide koopprijs van € 1.225.000,- in rekening zou mogen brengen. VDL heeft niet uiterlijk 31 maart 2021 50 units (besteld en) gekocht, zodat VDL niet aan haar verplichting heeft voldaan, reden waarom LED op 4 mei 2021 aan VDL een factuur voor het bedrag van € 1.225.000,- zond, aldus nog steeds LED in de procedure bij de rechtbank.
3.4.
VDL heeft tegen de vordering van LED verweer gevoerd. Op dat verweer wordt hierna teruggekomen voor zover dat van belang is voor de beoordeling in hoger beroep.
3.5.
Daarnaast heeft VDL in reconventie gevorderd, primair, dat voor recht wordt verklaard dat VDL de overeenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd, subsidiair, dat voor recht wordt verklaard dat VDL rechtsgeldig de overeenkomst heeft ontbonden althans de overeenkomst te ontbinden, met verklaring voor recht dat LED tegenover VDL aansprakelijk is voor de schade die VDL lijdt als gevolg van de tekortkoming door LED in de nakoming van de overeenkomst, nader op te maken bij staat, meer subsidiair, de overeenkomst te vernietigen op grond van dwaling, en nog meer subsidiair, dat voor recht wordt verklaard dat het bepaalde in de overeenkomst dat het door LED in dit geding gevorderde draagt buiten toepassing blijft wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid, althans de vordering van LED te matigen tot nihil althans een in goede justitie te bepalen bedrag, steeds met veroordeling van LED tot betaling aan VDL van ‘liquidated damages’ ten bedrage van
€ 122.500,-, met veroordeling van LED in de proceskosten met rente.
3.6.
Ter onderbouwing van haar primaire vordering heeft VDL aangevoerd dat sprake was van vertraging in de ontwikkeling van de door LED aan VDL te leveren desinfectie-unit, en dat deze vertraging is veroorzaakt door LED. De overeenkomst met bijbehorende algemene voorwaarden (artikel 5.6) bieden de mogelijkheid de overeenkomst te beëindigen als LED niet voldoet aan haar contractuele verplichtingen, zonder dat VDL dat op enigerlei wijze aansprakelijk is. Ook geven de overeenkomst met bijbehorende algemene voorwaarden VDL het recht om de kosten van de vertraging op LED te verhalen. VDL heeft de hiervoor bedoelde vertraging ook aan haar subsidiaire vordering ten grondslag gelegd. Daarbij heeft zij er verder op gewezen dat VDL uit diverse mededelingen van LED mocht afleiden dat LED zou tekortschieten in de nakoming. Het verzuim trad daarom in zonder voorafgaande ingebrekestelling in welk verband de termijnen die in de overeenkomst zijn opgenomen hebben te gelden als fatale termijnen, waarbij VDL het oog heeft op de in de overeenkomst meermaals genoemde datum van 31 maart 2021, zo volgt uit wat zij verder daarover heeft betoogd. Ter toelichting op haar meer subsidiaire beroep op vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling heeft VDL betoogd dat partijen bij het sluiten van de overeenkomst van dezelfde onjuiste veronderstellingen zijn uitgegaan. Ter onderbouwing van haar nog meer subsidiaire vordering heeft VDL aangevoerd dat LED op 31 maart 2021 geen producten beschikbaar had om te kopen en af te nemen. Er is sprake van schuldeisersverzuim in de zin van artikel 6:58 BW. De niet-nakoming door LED van de verplichting tot tijdige ontwikkeling, certificering en fabricage van de producten is aan LED toe te rekenen. VDL behoefde daarom haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst niet na te komen, waaronder de verplichting tot betaling van de koopprijs voor 50 units. Ter toelichting op het door haar gevorderde bedrag van € 122.500,- aan ‘liquidated damages’ heeft VDL zich beroepen op het bepaalde in artikel 7.4 van de algemene voorwaarden zoals aangepast in Appendix C bij de overeenkomst en betoogd, kort gezegd, dat de feiten en omstandigheden in deze zaak meebrengen dat aan de voorwaarden van die bepaling is voldaan en daarom aanspraak bestaat op het bedrag aan ‘liquidated damages’..
3.7.
LED heeft in reconventie verweer gevoerd tegen de vorderingen van VDL. Op dat verweer wordt hierna teruggekomen voor zover dat van belang is voor de beoordeling in hoger beroep.
3.8.
Bij mondeling tussenvonnis, zoals weergegeven in het proces-verbaal van 1 november 2022, heeft de rechtbank LED in conventie, voor zover in hoger beroep van belang, opgedragen te bewijzen feiten en omstandigheden waaruit volgt dat LED redelijkerwijs heeft mogen aannemen dat VDL zich in elk geval wilde verbinden tot betaling van € 1.225.000,- (ook indien zij niets afneemt). In reconventie heeft de rechtbank VDL opgedragen te bewijzen feiten en omstandigheden waaruit volgt dat LED tekort is geschoten in haar verplichtingen onder de overeenkomst, of heeft gezwegen waar zij behoorde te spreken.
3.9.
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank, na een zogenoemde thematische behandeling van de voorliggende vragen en geschilpunten, voor recht verklaard dat VDL de overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden en het in conventie en in reconventie meer of anders gevorderde afgewezen, met compensatie van de proceskosten.
Het hoger beroep
3.10.
LED heeft in hoger beroep tien grieven aangevoerd die alle zijn voorzien van een toelichting. LED heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot het alsnog toewijzen van hetgeen door LED in de procedure bij de rechtbank in conventie is gevorderd en het alsnog afwijzen van al hetgeen door VDL in de procedure bij de rechtbank in reconventie is gevorderd, met veroordeling van VDL in de proceskosten. Concreet betekent dit dat LED ook in hoger beroep vordert dat VDL wordt veroordeeld tot betaling aan LED van een bedrag van € 1.225.000,- met rente. Volledigheidshalve tekent het hof in dit verband nog aan dat het hof tijdens de mondelinge behandeling na antwoord naar aanleiding van de formulering door LED van haar conclusie in de memorie van grieven bij LED heeft nagevraagd wat de precieze strekking van die conclusie was. Dit, in het licht van de door het hof geconstateerde omstandigheden dat LED in de procedure bij de rechtbank haar eis had gewijzigd, maar dat het bestreden vonnis indiceerde dat de wijziging vervolgens weer was ingetrokken zonder dat dit overigens (duidelijk) bleek uit het verdere procesdossier. Door LED is bevestigd dat de eiswijziging inderdaad is ingetrokken en maakt zodoende geen deel uit van het gevorderde in het principaal hoger beroep.
3.11.
VDL heeft de grieven van LED bestreden en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van LED in het principaal hoger beroep althans tot afwijzing van het door LED in hoger beroep gevorderde. Daarnaast heeft VDL incidenteel hoger beroep ingesteld, deels voorwaardelijk. Zij heeft daartoe twee grieven aangevoerd, de eerste onvoorwaardelijk en de tweede voorwaardelijk, waarbij beide grieven zijn voorzien van een toelichting. VDL heeft in het incidenteel hoger beroep geconcludeerd, onvoorwaardelijk, tot vernietiging van het bestreden vonnis voor zover de door VDL gevorderde schade is afgewezen en LED alsnog te veroordelen tot betaling aan VDL van de ‘liquidated damages’ van € 122.500,- met rente althans een in goede justitie te bepalen bedrag alsmede LED te veroordelen tot vergoeding van de schade ten gevolge van de ontbinding van de overeenkomst, nader op te maken bij staat. Voorwaardelijk, namelijk voor zover het hof oordeelt dat VDL de overeenkomst niet (rechtsgeldig) heeft ontbonden, heeft VDL geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en het alsnog ontbinden van de overeenkomst dan wel tot het alsnog toewijzen van de door VDL gevorderde verklaring voor recht dat VDL de overeenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd en LED uit hoofde van de overeenkomst tegenover VDL aansprakelijk is voor de bij VDL ontstane schade als gevolg van het niet op tijd gereed hebben van de producten (zoals door VDL aangeduid). Verder heeft VDL gevorderd dat LED wordt veroordeeld in de proceskosten.
3.12.
LED heeft in het incidenteel hoger beroep de grieven van VDL bestreden en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van VDL in haar incidenteel hoger beroep althans tot afwijzing van de incidentele grieven van VDL, met veroordeling van VDL in de kosten.
Rechtsmacht Nederlandse rechter en toepasselijk recht
3.13.
Nu procespartij LED een vennootschap naar Deens recht is die in Denemarken is gevestigd heeft deze zaak internationale aspecten. Gelet daarop dient het hof ambtshalve de vraag te beantwoorden of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. Naar het oordeel van het hof is dat het geval. Procespartij VDL is immers een in Nederland gevestigde Nederlandse entiteit die in de procedure bij de rechtbank de gedaagde partij was. Daarom heeft de Nederlandse rechter op grond van het bepaalde in artikel 4 lid 1 van de Verordening Brussel-I bis rechtsmacht in deze zaak.
3.14.
Uit de processtukken van partijen in dit geding volgt dat zij allebei uitgaan van de toepasselijkheid van Nederlands recht. Ook het hof zal daarvan bij de verdere beoordeling uitgaan, temeer nu partijen hun respectieve procesposities baseren op en in verband brengen met de overeenkomst waarop Nederlands recht van toepassing is met uitsluiting van het Weens Koopverdrag (artikel 4.1 van de overeenkomst).
De eiswijziging van VDL in het incidenteel hoger beroep
3.15.
In het incidenteel hoger beroep heeft VDL haar eis gewijzigd ten opzichte van haar eis in de procedure bij de rechtbank in reconventie, overigens zonder dit als zodanig te melden in de kop en het lichaam van de betreffende memorie zoals zij volgens het toepasselijke procesreglement wel had behoren te doen. De eis van VDL heeft in het incidenteel hoger beroep immers, anders dan in de procedure bij de rechtbank in reconventie, deels een voorwaardelijk karakter, terwijl verder de vordering tot vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling als ook de vordering tot het buiten toepassing laten van het bepaalde in de overeenkomst dat het in dit geding door LED gevorderde draagt wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid geen deel meer uitmaken van het door VDL in het incidenteel hoger beroep gevorderde.
3.16.
Het hof beschouwt de eiswijziging van VDL als een eisvermindering. Een eisvermindering is op grond van het bepaalde in artikel 129 Rv, dat ook in hoger beroep van betekenis is, steeds toelaatbaar. Het hof zal recht doen op de door VDL in het incidenteel hoger beroep gewijzigde eis. De eisvermindering van VDL heeft onder andere tot gevolg dat het beroep van VDL op dwaling en het beroep op strijdigheid met de eisen van redelijkheid en billijkheid van het bepaalde in de overeenkomst dat het door LED in dit geding gevorderde draagt in dit hoger beroep niet meer aan de orde is voor zover daarop een deel van haar vorderingen in reconventie waren gebaseerd, zodat zij in zoverre geen behandeling meer behoeven. Op de verdere consequenties van de eisvermindering, voor zover daarvan hierna sprake zal blijken te zijn, zal het hof hierna terugkomen.
Heeft LED op grond van de overeenkomst tegenover VDL aanspraak op betaling van een bedrag van € 1.225.000,-?
Inleidende overwegingen
3.17.
Zoals hiervoor al is weergegeven (rechtsoverweging 3.3), grondt LED haar vordering tot veroordeling van VDL om aan LED een bedrag van € 1.225.000,- te betalen op de overeenkomst. Volgens LED bevat de overeenkomst - die, als hiervoor overwogen (rechtsoverweging 3.14), op grond van het bepaalde in artikel 4.1 wordt beheerst door Nederlands recht - in artikel 1 sub ii de afspraak dat VDL ten minste 50 desinfectie-units zou afnemen van LED tegen een koopprijs van € 1.225.000,- en daartoe uiterlijk 31 maart 2021 bij LED een bestelling zou plaatsen. De achtergrond van deze afspraak was volgens LED dat zij zodoende (een groot deel van haar) ontwikkelingskosten zou kunnen terugverdienen. Toen VDL op 23 april 2021 te kennen gaf de desinfectie-units niet te zullen afnemen, heeft LED in overeenstemming met de overeenkomst aan VDL een factuur gezonden voor het bedrag van de koopprijs, dus € 1.225.000,-. Die factuur is door VDL vervolgens onbetaald gelaten, aldus nog steeds LED. VDL heeft in dit geding, ook in hoger beroep, gemotiveerd betwist dat de overeenkomst de door LED gestelde afspraak bevat en dat LED op die grond tegenover haar aanspraak heeft op een bedrag van € 1.225.000,-. In het licht van dit debat tussen partijen ligt nu de vraag voor of de overeenkomst inhoudt dat VDL ten minste 50 desinfectie-units zou kopen tegen een prijs van € 1.225.000,- en daartoe uiterlijk 31 maart 2021 een bestelling zou plaatsen. Daartoe dient de overeenkomst te worden uitgelegd.
De toepasselijke uitlegmaatstaf
3.18.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis de uitlegmaatstaf geformuleerd die zij heeft gehanteerd bij het uitleggen van de overeenkomst (rechtsoverwegingen 2.7 tot en met 2.9). Met principale grief 1 keert LED zich tegen de door de rechtbank geformuleerde uitlegmaatstaf. Deze grief is terecht voorgedragen. Dat oordeel baseert het hof op het volgende.
3.19.
De rechtbank formuleert als maatstaf
“dat LED redelijkerwijs heeft mogen aannemen dat Vanderlande zich in elk geval wilde verbinden tot betaling (…)”, en overweegt daarover dat dit
“de Nederlandse verwerking (het zogenaamde Haviltex-criterium)[is]
van de gangbare geobjectiveerde internationale maatstaf voor de uitleg van overeenkomsten”. Daarbij verwijst de rechtbank naar artikel 5:101(3) van de ‘Principles of European Contract Law’. Hoewel de rechtbank hiermee op zichzelf lijkt te onderkennen dat de uitleg van overeenkomsten waarop Nederlands recht van toepassing is, moet gebeuren aan de hand van de zogenoemde Haviltex-maatstaf - hetgeen op zichzelf een juist uitgangspunt is - duidt wat de rechtbank daarover verder overweegt er naar het oordeel van het hof niet op dat de rechtbank die maatstaf daadwerkelijk tot uitgangspunt neemt en toepast. Zoals het hof een en ander begrijpt, komt dat erop neer dat (bepalingen in) de overeenkomst moeten worden uitgelegd overeenkomstig de betekenis die daaraan wordt gegeven door redelijke personen die vergelijkbaar zijn met de partijen bij de overeenkomst. Dat suggereert immers veeleer uitleg aan de hand van een maatman-benadering. Naar het oordeel van het hof stemt dit niet overeen met de uitlegmaatstaf die naar Nederlands recht in gevallen als de onderhavige toepasselijk is. Naar de kern genomen, stelt die uitlegmaatstaf immers centraal wat de contractspartijen zelf redelijkerwijs mochten begrijpen aangaande hetgeen zij met elkaar zijn overeengekomen en wat zij dienaangaande over en weer redelijkerwijs mochten verwachten, een en ander in het licht van hun wederzijdse verklaringen en gedragingen en de verdere omstandigheden van het geval. De uitlegmaatstaf zoals door de rechtbank geformuleerd, zal daarom door het hof niet worden gevolgd. De toepasselijke uitlegmaatstaf is de volgende.
3.20.
De vraag hoe in een schriftelijke overeenkomst de verhouding tussen partijen is geregeld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van die overeenkomst. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (vaste jurisprudentie sinds HR 13 maart 1981, NJ 1981/635; Haviltex). Daarbij dienen alle omstandigheden van het geval te worden betrokken, in welk verband ook omstandigheden van na de totstandkoming van de overeenkomst van betekenis kunnen zijn. Verder geldt dat de rechten en verplichtingen van partijen ten opzichte van elkaar niet alleen worden bepaald door hetgeen zij uitdrukkelijk zijn overeengekomen, maar ook door de redelijkheid en billijkheid die hun rechtsverhouding beheerst. Op grond daarvan moeten zij hun gedrag mede laten bepalen door de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij (HR 19 oktober 2007, NJ 2007/565). De omstandigheden van het geval, zoals de aard van de transactie, de omvang en de gedetailleerdheid van de overeenkomst, de wijze van totstandkoming ervan en een in de overeenkomst opgenomen zogenaamde ‘entire agreement clause’ kunnen meebrengen dat als uitgangspunt beslissend gewicht moet worden toegekend aan de meest voor de hand liggende taalkundige betekenis van de in (een bepaling van) de overeenkomst gebruikte bewoordingen, gelezen in het licht van de overige, voor de uitleg relevante bepalingen van de overeenkomst (HR 19 januari 2007, NJ 2007/575). Ook als bij de uitleg van een overeenkomst groot gewicht toekomt aan de taalkundige betekenis van de gebruikte bewoordingen, kunnen de overige omstandigheden meebrengen dat een andere (dan de taalkundige) betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden gehecht. Beslissend blijft immers de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 5 april 2013, NJ 2013/214; Lundiform/Mexx).
3.21.
Met inachtneming van de zojuist geformuleerde maatstaf is het hof van oordeel dat de omstandigheden in deze zaak indiceren dat als uitgangspunt groot gewicht dient toe te komen aan de meest voor de hand liggende taalkundige betekenis van de bewoordingen die zijn gebruikt in de omstreden bepalingen in de overeenkomst. Daartoe acht het hof van belang dat de overeenkomst een internationaal karakter heeft. Eén van de betrokken partijen is immers een Deense entiteit die in Denemarken is gevestigd. Verder zijn de onderhandelingen over de overeenkomst (grotendeels) in het Engels gevoerd door professionele partijen die daarbij zijn vertegenwoordigd door personen die (deels) niet de Nederlandse nationaliteit hebben. Ook is de overeenkomst in de Engelse taal opgesteld, terwijl over de uitvoering van de overeenkomst, nadat zij was gesloten, eveneens (deels) in het Engels is gecommuniceerd. Daarnaast bevat de overeenkomst in artikel 5.1 een zogeheten ‘entire agreement clause’ waaruit volgt dat de overeenkomst met de bijbehorende appendices moet worden beschouwd als de volledige overeenkomst, en dat daarnaast geen andere bedingen, verplichtingen, garanties of voorwaarden gelden. Het hiervoor genoemde uitgangspunt laat echter onverlet dat ook in de voorliggende zaak beslissend blijft de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de overeenkomst en de daarin opgenomen bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, in welk verband het dan kan gaan om omstandigheden van voor, bij of na het sluiten van de overeenkomst. Het voorgaande voert naar het oordeel van het hof concreet tot het volgende.
Heeft VDL zich tegenover LED verbonden om uiterlijk 31 maart 2021 ten minste 50 desinfectie-units te kopen?
3.22.
Naar het oordeel van het hof heeft VDL zich tegenover LED verbonden om uiterlijk 31 maart 2021 ten minste 50 desinfectie-units te kopen. Dat oordeel baseert het hof op het volgende.
3.23.
Artikel 1 onder ii van de overeenkomst bepaalt voor zover hier van belang:
“(…).
Vanderlande purchases from SUPPLIER minimum fifty (50) units by March 31, 2021.
If Vanderlande buys 50 units by March 31, 2021, SUPPLIER agrees that it will not, for a period ending on March 31, 2022, provide the Units described and illustrated in Appendix G to VANDERLANDE’s competitors (as exhaustively listed in Appendix B) without Vanderlande’s prior written approval (the “Exclusivity Period”).
Contemporaneously with execution of this Agreement, VANDERLANDE shall issue a formal Purchase Order for minimum fifty (50), which are to be delivered in subsequent batches subject to additional Purchase Orders in accordance with VANDERLANDE’s requests. (…). In the event VANDERLANDE has not issued a Purchase Order for the delivery of the full fifty (50) units on March 31, 2021, SUPPLIER shall be entitled to invoice the remaining units no later than March 31, 2021.
(…).”
Als wordt afgegaan op de in artikel 1 sub ii gebruikte bewoordingen en de meest voor de hand liggende betekenis daarvan, valt het daarin bepaalde naar het oordeel van het hof redelijkerwijs niet anders op te vatten dan dat VDL zich daarmee tegenover LED heeft verbonden tot de koop van ten minste 50 desinfectie-units uiterlijk 31 maart 2021. In combinatie met de inhoud van appendix H bij de overeenkomst brengt artikel 1 sub ii bovendien mee dat die koop zal geschieden tegen een prijs van € 1.225.000,-. Daarbij duidt de tekst van artikel 1 sub ii, bezien in haar geheel, erop dat partijen hebben bedoeld dat LED per 31 maart 2021 tegenover VDL aanspraak zou hebben op betaling van de koopprijs voor 50 units, ook als door VDL dan nog geen bestelling zou zijn geplaatst voor 50 units. De in artikel 1 sub ii gebruikte bewoordingen duiden er immers op dat als VDL op 31 maart 2021 nog altijd geen 50 desinfectie-units heeft besteld, LED gerechtigd is om ten laatste op die datum over te gaan tot facturering van de koopprijs.
3.24.
Dat deze uitleg overeenstemt met de bedoeling van partijen vindt naar het oordeel van het hof steun in de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 1 sub ii, zoals deze blijkt uit de diverse concepten van de overeenkomst (productie 31 bij memorie van grieven: het eerste concept van 20 augustus 2020; producties 17, 19, 20 en 21 bij conclusie van antwoord in reconventie: respectievelijk het tweede concept van 21 augustus 2020, het derde concept van 24 augustus 2020, het vierde concept van 25 augustus 2020 en het vijfde concept van 27 augustus 2020). Afgaande op haar bewoordingen bevatte het eerste concept op dit punt nog geen harde verplichting (zie artikel 1 sub iii:
“Provided Vanderlande purchases from SUPPLIER fifty (50) units by March 31, 2021, SUPPLIER agrees that it will not, for a period of twenty four (24) months after its termination or this Agreement, provided the solutions listed in appendix F to Vanderlande’s competitors (…)”), terwijl de bewoordingen vanaf het tweede concept tot en met de eindversie wel duiden op een harde verplichting tot de koop van ten minste 50 units (
“Vanderlande purchases from SUPPLIER minimum fifty (50) units by March 31, 2021”). In dit verband komt naar het oordeel van het hof ook betekenis toe aan de opmerking die namens LED is gemaakt in het vijfde concept bij de toen door LED voorgestelde passage in artikel 1 sub iii beginnend met
“Contemporaneously, …”, te weten:
“Note to Vanderlande: the initial PO is solely to enable invoicing of the full amount, if Vanderlande does not order all 50 units in time”. Ook hieruit spreekt de bedoeling dat VDL uiterlijk 31 maart 2021 sowieso ten minste 50 units van LED zou kopen tegen de overeengekomen koopprijs.
3.25.
Verdere steun voor het oordeel dat partijen met het bepaalde in artikel 1 sub ii hebben bedoeld overeen te komen dat VDL zich tegenover LED verbond tot het uiterlijk 31 maart 2021 (bestellen en) kopen van ten minste 50 desinfectie-units tegen een koopprijs van in totaal € 1.225.000,- blijkt in de visie van het hof uit de brief van de hand van [persoon C] van 3 juli 2020 aan [persoon A] (productie 67 van VDL), welke brief zodoende dateert van vóór het wisselen tussen partijen van de diverse versies van de conceptovereenkomst in augustus 2020. In die brief spreekt [persoon C] immers al over een commitment van VDL om 50 units te kopen uiterlijk eind maart 2021. Ook acht het hof in dit verband van belang hetgeen hierover blijkt uit de interne e-mail van VDL ( [persoon A] ) van 19 augustus 2020 (zie hiervoor rechtsoverweging 3.2 sub h). Die e-mail is, gelet op de daarin gebruikte bewoordingen, op het hier relevante punt naar het oordeel van het hof redelijkerwijs niet anders te begrijpen dan dat [persoon A] het VDL-team dat betrokken was bij het project betreffende de door LED te vervaardigen desinfectie-units er onder andere van in kennis stelt dat de afspraak met LED is dat VDL uiterlijk 31 maart 2021 van LED ten minste 50 desinfecteringsunits zou kopen.
3.26.
Het voorgaande voert tot de conclusie dat partijen hebben bedoeld om in artikel 1 sub ii vast te leggen dat VDL zich tegenover LED heeft verbonden om uiterlijk 31 maart 2021 ten minste 50 desinfectie-units te kopen, bij gebreke waarvan LED per ten laatste 31 maart 2021 in ieder geval de met die 50 units gemoeide koopprijs van € 1.225.000,- bij VDL in rekening mocht brengen.
3.27.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben mrs. Steenpoorte en Van Overbeek namens respectievelijk VDL en LED zonder voorbehoud het standpunt ingenomen dat al met het ondertekenen van de overeenkomst VDL bij LED een bestelling heeft geplaatst voor 50 desinfectie-units. Dat staat daarmee nu in hoger beroep dus tussen partijen vast. Naar het oordeel van het hof staat daarmee ook vast dat VDL dan in september 2020 al heeft voldaan aan haar verplichting tot koop van ten minste 50 desinfectie-units uiterlijk 31 maart 2021 als bedoeld in artikel 1 sub ii van de overeenkomst. Van tekortschieten van VDL ten aanzien van die verplichting is daarom geen sprake. De omstandigheid dat VDL met het ondertekenen van de overeenkomst mede bij LED de overeengekomen bestelling van 50 desinfectie-units heeft geplaatst en deze daarmee heeft gekocht, betekent naar het oordeel van het hof ook dat VDL in beginsel gehouden is om de met die bestelling gemoeide koopprijs van € 1.225.000,- aan LED te voldoen. VDL heeft in dit geding echter het standpunt ingenomen dat zij daartoe toch niet gehouden is. Naar het oordeel van het hof heeft VDL dat standpunt op goede gronden ingenomen. Dat oordeel baseert het hof op het volgende.
Is VDL gehouden om aan LED de koopprijs van € 1.225.000,- te betalen?
3.28.
Ter onderbouwing van haar standpunt dat zij, ondanks dat met de ondertekening van de overeenkomst een koop is gesloten voor 50 desinfectie-units, toch niet gehouden is om aan LED de koopprijs van € 1.225.000,- te betalen, heeft VDL betoogd dat de overeenkomst niet alleen voor VDL de verplichting inhoudt om uiterlijk 31 maart 2021 ten minste 50 desinfectie-units van LED te kopen, maar ook de verplichting voor LED om die gekochte 50 desinfectie-units uiterlijk op 31 maart 2021 aan VDL te leveren waarbij VDL ook betoogt dat het een fatale leveringstermijn is. LED heeft aan deze verplichting niet voldaan en zij heeft daaraan ook niet kunnen voldoen, omdat de producten er op 31 maart 2021 nog altijd niet waren. In die situatie kan VDL niet gehouden zijn om de met de 50 gekochte, maar niet tijdig leverbare desinfectie-units gemoeide koopprijs van € 1.225.000,- te betalen, aldus met zoveel woorden nog steeds VDL.
3.29.
Tussen partijen is niet in geschil dat LED op 31 maart 2021 in het geheel geen desinfectie-units gereed had voor levering, zodat het leveren aan VDL van 50 van die units uiterlijk op 31 maart 2021 niet mogelijk was en dus ook niet is gebeurd. LED bestrijdt echter dat zij gehouden was de door VDL gekochte 50 desinfectie-units uiterlijk 31 maart 2021 te leveren, in welk verband zij ook bestrijdt dat de in artikel 1 sub ii genoemde datum van 31 maart 2021 mede heeft te gelden als fatale leveringsdatum.
3.30.
Het hof stelt bij zijn beoordeling voorop dat de vraag of de overeenkomst een fatale leveringstermijn bevat in de zin dat zij voor LED de verplichting inhoudt om uiterlijk 31 maart 2021 de 50 door VDL gekochte desinfectie-units te leveren, wederom moet worden beantwoord door uitleg van de overeenkomst, te verrichten aan de hand van de hiervoor uiteengezette uitleg-maatstaf (rechtsoverwegingen 3.20/3.21). Verder acht het hof van belang dat de vraag of tussen partijen een fatale termijn geldt, zoals in dit geval een fatale leveringstermijn, niet alleen afhangt van wat partijen (woordelijk) zijn overeengekomen maar ook op grond van de redelijkheid en billijkheid kan voortvloeien uit de aard van de overeenkomst in verband met de omstandigheden van het geval (vergelijk HR 4 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4358, NJ 2003/257). Het is op grond van hetgeen volgt uit artikel 150 Rv over de verdeling van de stelplicht en de bewijslast aan de partij die zich erop beroept dat tussen partijen een fatale termijn geldt - dat is in dit geval VDL - om daartoe voldoende concrete feiten en omstandigheden te stellen, en zo nodig te bewijzen. Met inachtneming van het voorgaande oordeelt het hof als volgt.
3.31.
In de overeenkomst zelf is, afgaande op de daarin gebruikte bewoordingen, niet uitdrukkelijk een fatale leveringsdatum opgenomen. Daaraan doet niet af dat in de overeenkomst meermaals de datum van 31 maart 2021 is genoemd. Nergens in de overeenkomst wordt die datum tekstueel gekoppeld aan een op LED rustende verplichting tot levering; zij wordt uitsluitend genoemd in verband met de op VDL gelegde verplichting om van LED minimaal 50 units te kopen. In de overeenkomst is tekstueel zodoende niet tot uitdrukking gebracht dat partijen zijn overeengekomen dat de datum van 31 maart 2021 (ook) een fatale leveringsdatum was.
3.32.
De omstandigheden die in deze zaak aan de orde zijn brengen naar het oordeel van het hof echter mee dat op grond van de aanvullende werking van redelijkheid en billijkheid de datum van 31 maart 2021 toch als een tussen partijen geldende fatale leveringsdatum moet worden aangemerkt. Dat oordeel baseert het hof op het volgende.
3.33.
De overeenkomst tussen partijen kwalificeert in ieder geval deels als een koopovereenkomst, namelijk wat betreft de daarin vastgelegde afspraken over de koop door VDL van desinfectie-units, waaronder de afspraak dat VDL uiterlijk 31 maart 2021 ten minste 50 van die units zou kopen. Voor zover de overeenkomst is te zien als een koopovereenkomst, betekent dit dat in beginsel de bepalingen uit de titel over koop in boek 7 van het burgerlijk wetboek (BW) van toepassing zijn. In dat verband acht het hof dan van belang dat uit het bepaalde in artikel 7:26 lid 1 en lid 2 (eerste zin) BW, bezien in onderlinge samenhang, volgt dat uitgangspunt is dat de koper de prijs betaalt gelijktijdig met de levering door de verkoper van het gekochte, zij het dat daar bij overeenkomst van kan worden afgeweken. Naar het oordeel van het hof is de overeenkomst, gelet op de daarin gebruikte bewoordingen, redelijkerwijs niet zo te interpreteren dat zij een uitdrukkelijk daarvan afwijkende regeling bevat. Dat biedt steun voor de door VDL bepleite uitleg dat zij pas gehouden is om de koopprijs van € 1.225.000,- te betalen als LED tegelijkertijd in staat is de gekochte 50 desinfectie-units te leveren, en dat in zoverre de datum van 31 maart 2021 voor LED een fatale leveringsdatum was. Daarnaast acht het hof in dit verband het volgende van belang.
3.34.
In de procedure bij de rechtbank is onder andere bewijs geleverd door het horen van getuigen. De daarvan door de rechtbank gemaakte schriftelijke weergave van 29 november 2023 is gehecht aan het bestreden vonnis. [persoon A] heeft als getuige onder meer verklaard, zakelijk weergegeven voor zover hier relevant, dat op basis van door LED in de periode voor het sluiten van de overeenkomst aan VDL gegeven inlichtingen bij VDL de verwachting bestond dat al ruim vóór 31 maart 2021 50 desinfectie-units gereed zouden zijn en aan VDL zouden kunnen worden geleverd, en dat het daarom niet nodig was om in de overeenkomst termijnen voor de productie/levering op te nemen. [persoon D] (hierna: [persoon D] ), manager bij VDL, heeft onder meer verklaard dat de urgentie van meet af aan duidelijk was en de keuze voor samenwerking met LED werd bepaald doordat LED een korte planning had verstrekt waarbij levering aan klanten in september 2020 zou kunnen plaatsvinden. Naar het oordeel van het hof vindt hetgeen deze getuigen aldus hebben verklaard steun in de in dit geding overgelegde stukken. Het hof wijst op het volgende.
3.35.
De brief die LED op 30 april 2020 aan VDL zond (zie hiervoor rechtsoverweging 3.2 sub e), is redelijkerwijs zo te begrijpen dat LED daarmee aan VDL laat weten dat zij bezig was met de ontwikkeling van een desinfectie-unit die geschikt zou zijn voor gebruik in door VDL vervaardigde en voor luchthavens bestemde beveiligingssystemen, en dat men inmiddels in de fase van optimalisering van de unit was aanbeland. Ook geeft LED erin te kennen dat een prototype van de desinfectie-unit ten behoeve van de certificering naar verwachting binnen 6 tot 8 weken gereed zou zijn en dat men daarna op productiestand (‘production mode’) zou overschakelen. Verder is tijdens de eerste contacten in mei 2020 tussen partijen over een mogelijke samenwerking met betrekking tot de door LED te ontwikkelen (drie versies van de) desinfectie-unit door LED een voorlopige planning (‘preliminary plan & time schedule’) afgegeven waarin het testen, de certificering en de finale goedkeuring ervan was voorzien in de periode van week 28 tot en met week 33 van 2020. Volgens die afgegeven voorlopige planning zou een en ander dus zijn afgerond in augustus 2020 (zie hiervoor rechtsoverweging 3.2 sub f). Daarna was volgens die planning de productie en plaatsing bij klanten voorzien in de periode van week 34 tot en met week 38, dus met afronding eind september 2020. Weliswaar is daarna blijkens een interne e-mail van VDL van 22 augustus 2020 tijdens een daaraan voorafgaand overleg door LED aan VDL te kennen gegeven dat de voorlopige planning niet gehaald zou worden, maar als niet dan wel onvoldoende betwist staat vast dat daarbij van de kant van LED toen ook aan VDL te kennen is gegeven dat de vertraging ten opzichte van de eerdere planning beperkt zou blijven tot hooguit enkele weken later (zie hiervoor rechtsoverweging 3.2 sub l). Naar het oordeel van het hof heeft LED zodoende, het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, in de aanloop naar het sluiten van de overeenkomst - in september 2020 - bij VDL de gerechtvaardigde verwachting gewekt dat de desinfectie-units leverbaar zouden zijn niet lang na eind september 2020.
3.36.
Dat VDL die verwachting daadwerkelijk had, blijkt naar het oordeel van het hof voldoende uit de correspondentie tussen partijen bij en onmiddellijk na het sluiten van de overeenkomst. Op 15 september 2020 - de datum waarop de overeenkomst definitief tot stand kwam doordat zij toen door beide partijen was ondertekend - zond VDL ( [persoon A] ) een e-mail aan LED ( [persoon C] ) waarin nadrukkelijk aandacht werd gevraagd voor de leveringstijdlijnen (“
delivery timelines”). Hetgeen verder in die e-mail tot uitdrukking wordt gebracht, kan naar het oordeel van het hof redelijkerwijs niet anders worden begrepen dan dat VDL teruggrijpt op de eerdere herziene planning uit augustus 2020 waarbij eind september of begin oktober de desinfectie-units getest en gecertificeerd zouden zijn, en daarmee dus gereed om te worden gefabriceerd voor verkoop aan derden uiterlijk in maart 2021 (
“We had an agreement to sell 50 systems by March and I wont have any UL systems until almost Christmas! This has to be improved. When we were discussing we were looking at End September or early October. This is not going to work otherwise.”). Uit de verder tussen partijen in september 2020 gewisselde correspondentie blijkt dat LED zich destijds ten volle bewust was van de urgentie om te komen tot een product dat gereed was om op de markt te worden gebracht, waarbij VDL ( [persoon A] ) bij e-mail van 5 oktober 2020 met klem waarschuwt dat de timing van het project kritiek begint te worden en een groot risico bestaat dat marktkansen vervliegen (zie hiervoor de rechtsoverwegingen 3.2 sub s tot en met sub v).
3.37.
Dat ook LED zich destijds realiseerde dat VDL met haar de overeenkomst was aangegaan in de verwachting dat de door VDL minimaal af te nemen 50 desinfectie-units (in ieder geval) uiterlijk eind maart 2021 gereed zouden zijn om te worden geleverd aan marktpartijen blijkt naar het oordeel van het hof uit het voorstel dat LED ( [persoon C] ) in februari/maart 2021 deed aan VDL om te komen tot nadere afspraken in een appendix bij de overeenkomst. Daartoe wijst het hof op de e-mails van LED ( [persoon C] ) aan VDL ( [persoon A] ) van 16 februari, 23 februari en 8 maart 2021 (zie hiervoor de rechtsoverwegingen 3.2 sub z, sub aa en sub bb). Uit de inhoud van die e-mails volgt dat het voorstel om nadere afspraken te maken en vast te leggen in een appendix bij de overeenkomst is ingegeven door de verdere vertragingen die na oktober 2020 zijn ontstaan in de planning.
3.38.
Zo geeft LED ( [persoon C] ) in zijn e-mail van 8 februari 2021 te kennen er begrip voor te hebben dat VDL ( [persoon A] ) mondeling had laten weten inmiddels aan de slag te zijn met een alternatief (‘
plan B’), hetgeen naar het oordeel van het hof redelijkerwijs impliceert dat LED ( [persoon C] ) er toen al rekening mee hield dat VDL zou kunnen besluiten om geheel af te zien van voortzetting van de samenwerking met LED en de overeenkomst te beëindigen en dat dit samenhing met de omstandigheid dat LED de eerder gegeven indicaties met betrekking tot het gereed zijn van de desinfecteringsunits voor levering aan marktpartijen, niet had waargemaakt. Vervolgens stelt LED ( [persoon C] ) in de e-mail van 23 februari 2021 voor om de overeenkomst qua datums aan te passen, waarbij zij onderkent dat de ontwikkelingsfase langer duurde dan voorzien en dat dit voor vertraging zorgde ten opzichte van de oorspronkelijk voorziene leveringsdatums (
“We acknowledge that the development phase turned out to be more extensive than anticipated causing delay tot he originally planned delivery dates”en
“we understand the need from your side to know when delivery will take place”). Daarna is door LED ( [persoon C] ) bij e-mail van 8 maart 2021 een conceptappendix aan VDL gezonden waarin is voorgesteld om alle ‘31 maart’-datums te vervangen door ‘31 augustus’-datums, dus ook de in artikel 1 sub ii opgenomen datum van 31 maart 2021. Naar het oordeel van het hof duidt ook de omstandigheid dat LED dit voorstel deed erop dat LED besefte dat partijen bij het aangaan van de overeenkomst hebben bedoeld dat 31 maart 2021 niet alleen de uiterste datum was waarop VDL ten minste 50 desinfecteringsunits moest hebben gekocht, maar ook de datum waarop de 50 te kopen desinfecteringsunits door LED geleverd moesten kunnen worden, en in ieder geval heeft LED naar het oordeel van het hof redelijkerwijs moeten begrijpen dat dit de bedoeling was van VDL gelet op de eerder door LED bij VDL gewekte verwachtingen omtrent de planning.
3.39.
Voorts komt in dit verband naar het oordeel van het hof betekenis toe aan het persbericht dat op 15 september 2020 door LED iBond is uitgegeven, en dat tot stand is gekomen - zo staat als niet dan wel onvoldoende weersproken vast - namens en in overleg met LED en VDL (zie hiervoor rechtsoverweging 3.2 sub r). Daarmee heeft LED iBond toen namens LED en VDL wereldkundig gemaakt dat VDL bij LED een order heeft geplaatst voor 50 desinfectie-units ten behoeve van haar bagage-afhandelingssystemen, dat LED die vervolgens zal gaan vervaardigen (
“will manufacture”), en dat de order zal zijn voltooid in het eerste kwartaal van 2021 (
“The order is to be completed in Q1 2021”). Naar het oordeel van het hof valt dit persbericht redelijkerwijs niet anders te begrijpen als dat LED de order van VDL voor 50 desinfectie-units in het eerste kwartaal van 2021 volledig zal hebben uitgeleverd. Het persbericht van 15 september 2020 van LED iBond biedt zodoende verdere steun aan het standpunt van VDL dat zij op basis van de uitingen en gedragingen van en namens LED gerechtvaardigd mocht verwachten dat de gekochte 50 desinfectie-units uiterlijk 31 maart 2021 zouden zijn geleverd, en dat dit tussen partijen gold als een fatale leveringsdatum.
3.40.
Aan het voorgaande doet niet af dat de betrokken teams van partijen na 31 maart 2021 nog enkele weken hebben samengewerkt om tot goedkeuring en certificering van de desinfecteringsunits te komen en dat die goedkeuring en certificering er wat betreft de G.3-versie van het desinfecteringssysteem op 22 april 2021 ook is gekomen (productie 11 bij inleidende dagvaarding). Uit de eerdere contacten met VDL ( [persoon A] ) in februari 2021 heeft LED ( [persoon C] ) naar het oordeel van het hof redelijkerwijs kunnen en moeten begrijpen dat VDL serieus overwoog om af te zien van verdere samenwerking en de overeenkomst te beëindigen, nu zij het daarin immers expliciet erover heeft gehad dat zij aan de gang zou gaan met ‘Plan B’. Het hof wijst nogmaals op de e-mail van LED ( [persoon C] ) aan VDL ( [persoon A] ) van 16 februari 2021 (productie 41 bij conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie) waaruit volgt dat VDL dit aan LED had laten weten, waarbij namens LED uitdrukkelijk begrip wordt getoond voor die opstelling van VDL en zelfs wordt gesteld dat LED ( [persoon C] ) hetzelfde zou doen als zij in de schoenen van VDL zou hebben gestaan. De door VDL ( [persoon A] ) op 14 april 2021 aan LED ( [persoon C] ) gestuurde e-mail (productie 8 bij inleidende dagvaarding) heeft een vergelijkbare strekking. Verder verdient hier nog aandacht dat naast [persoon A] en [persoon D] (zie hiervoor rechtsoverweging 3.34) ook andere personen als getuige verklaringen hebben afgelegd bij de rechtbank, zoals verkort weergegeven in de schriftelijke weergave van de rechtbank van 29 november 2023 die is gehecht aan het bestreden vonnis. De verklaringen van die getuigen maken het voorgaande echter niet anders. Naar het oordeel van het hof is hetgeen die getuigen verklaren met betrekking tot het hier aan de orde zijnde geschilpunt niet althans onvoldoende verenigbaar met hetgeen qua feiten uit de zojuist besproken stukken blijkt, terwijl er voorts vooral uit blijkt wat de eigen intenties van de betrokken personen waren wat betreft de overeenkomst, maar niet, of althans in onvoldoende mate, waarom en in hoeverre ook de wederpartij die gestelde intenties zo heeft moeten begrijpen. Het hof gaat daarom aan hun verklaringen voorbij.
3.41.
Bij het voorgaande komt verder nog dat naar het oordeel van het hof uit het bepaalde onder 2.2.2 en 2.2.3 van de overeenkomst volgt dat in de onderlinge relatie tussen partijen LED de partij was die op eigen kosten de beoogde versies (G3, G3.5 en G4) van de desinfectie-unit zou ontwikkelen en doen certificeren, en dat de rol van VDL in dat verband beperkt was tot het inbrengen van technisch inzicht en adviseren. De overeenkomst drukt zodoende uit dat het uitdrukkelijk de bedoeling was dat LED de kosten voor de ontwikkeling en de certificering van de desinfectie-unit zou dragen, en daarmee dus ook het daarmee verband houdende (ondernemers)risico. In dit verband acht het hof verder van belang dat het bepaalde onder 2.2.3 van de overeenkomst er ook in voorziet dat als de ontwikkeling van de beoogde desinfectie-unit, ook na te goeder trouw gevoerd overleg over eventueel mogelijke aanpassingen van de unit, uiteindelijk niet succesvol wordt afgerond ieder van partijen gerechtigd is de overeenkomst te beëindigen waarbij die partij dan niet aansprakelijk is tegenover de wederpartij. Naar het oordeel van het hof impliceren deze contractuele afspraken, bezien in onderlinge samenhang, hetgeen de rechtbank daarover overweegt in rechtsoverweging 2.21 onder c (slot): goede samenwerking, en als het niet lukt, gaan partijen zonder verwijten of aansprakelijkheid uit elkaar.
3.42.
Met het voorgaande is naar het oordeel van het hof niet goed te rijmen de situatie dat LED per 31 maart 2021 tegenover VDL sowieso aanspraak zou hebben op betaling van de gehele koopprijs zonder dat dan de gekochte producten al geproduceerd en leverbaar zijn. In dit verband is tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep zijdens LED verklaard dat de ontwikkelingskosten tussen € 1.500.000,- en € 1.700.000,- zijn geweest, zodat in het geval VDL gehouden zou zijn om € 1.225.000,- aan LED te voldoen zonder dat gereed product beschikbaar zou zijn, dit in feite zou betekenen dat VDL ongeveer driekwart van de ontwikkelingskosten zou dragen. Het zou dus betekenen dat het zojuist besproken kostenrisico betreffende de ontwikkeling en certificering van de desinfectie-units toch voor het grootste deel bij VDL terecht zou komen, in weerwil van de uitdrukkelijke bewoordingen van de overeenkomst.
3.43.
De conclusie uit het voorgaande is dat op grond van de aanvullende werking van redelijkheid en billijkheid de datum van 31 maart 2021 als een tussen partijen geldende fatale leveringsdatum moet worden aangemerkt ten aanzien van de door VDL van LED met het ondertekenen van de overeenkomst gekochte 50 desinfectie-units. Nu verder tussen partijen vaststaat dat die 50 desinfectie-units niet uiterlijk 31 maart 2021 zijn geleverd, geldt op grond van het bepaalde in artikel 6:83 sub a BW dat LED per 1 april 2021 in verzuim was zonder dat een ingebrekestelling nodig was. Dit betekent ook dat LED tegenover VDL geen aanspraak heeft op betaling van de overeengekomen koopprijs van € 1.225.000,-. Daarbij passeert het hof het betoog van LED dat de ontstane vertraging deels is ontstaan door omstandigheden die aan VDL zijn toe te rekenen (memorie van grieven, 4.1 sub d). Van de genoemde vier omstandigheden zijn er twee naar het oordeel van het hof sowieso niet aan VDL toe te rekenen (de Corona-situatie en de gang van zaken bij Intertek), althans niet zonder concrete nadere toelichting, die ontbreekt. Verder is door LED niet, althans niet voldoende concreet, toegelicht wat precies de invloed is geweest van de andere twee gestelde vertragingsoorzaken (TRS generaties en gebruikte trays; ESD) op de totale vertraging ten opzichte van de planning die LED voorafgaande aan het sluiten van de overeenkomst aan VDL ter kennis had gebracht, zodanig dat als gevolg van die vertragingsoorzaken het niet meer mogelijk zou zijn om uiterlijk 31 maart 2021 50 desinfectie-units aan VDL te leveren. Het hof gaat er daarom aan voorbij.
Ontbinding van de overeenkomst?
3.44.
VDL heeft in dit geding ook het standpunt ingenomen dat grond bestaat voor de ontbinding van de overeenkomst en dat zij daartoe in april 2021 al rechtsgeldig is overgegaan. Het hof oordeelt hierover als volgt.
3.45.
In het voorgaande is geoordeeld dat LED per 1 april 2021 in verzuim was ten aanzien van haar verplichting tot levering aan VDL van 50 desinfectie-units uiterlijk 31 maart 2021. Dat vormt ex artikel 6:265 lid 1 BW grond voor de ontbinding van de overeenkomst tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. De stelplicht en bewijslast dat de tekortkoming geen ontbinding rechtvaardigt, rust op de partij die is tekortgeschoten in haar contractuele verplichting(en) waarbij geldt dat zij zich gemotiveerd op de uitzondering moet beroepen (HR 22 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA4122). Dit sluit niet uit dat in het (in essentie niet gehonoreerde primaire) betoog van de betreffende partij dat niet is tekortgeschoten, besloten kan liggen het (subsidiaire) betoog dat de tekortkoming geen ontbinding rechtvaardigt; of dat zo is, is een kwestie van uitleg van de stellingen van die partij en zal mede ervan afhangen of een dergelijk (subsidiair) betoog voor de partij die de ontbinding van de overeenkomst nastreeft voldoende kenbaar is (vergelijk HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810).
3.46.
Op diverse plaatsen in haar gedingstukken bespreekt LED de vordering van VDL tot ontbinding van de overeenkomst (zie onder meer conclusie van antwoord in reconventie, onderdeel 3.2; memorie van grieven, onderdeel 7.6). Daarin beroept zij zich echter niet, althans niet voldoende kenbaar, erop dat de omstandigheden in deze zaak meebrengen dat de door VDL gestelde tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, de gevorderde ontbinding van de overeenkomst met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Ook in wat zij elders in haar gedingstukken uiteenzet, leest het hof een dergelijk betoog niet.
3.47.
Verder geldt in dit verband dat ook het in dit verband door LED nog gevoerde betoog (memorie van grieven, randnummer 7.6.5) dat met artikel 5 van de overeenkomst de mogelijkheid van ontbinding contractueel is uitgesloten, faalt. Zonder concrete nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat partijen daarmee over en weer hebben bedoeld de in het Nederlandse overeenkomstenrecht geboden wettelijke mogelijkheid van de ontbinding opzij te zetten.
3.48.
Het voorgaande voert tot de conclusie dat het beroep van VDL op ontbinding opgaat. Het hof zal daarom, overeenkomstig de vordering van VDL, voor recht verklaren dat de overeenkomst is ontbonden.
Heeft VDL tegenover LED aanspraak op ‘liquidated damages’ ten bedrage van € 122.500,-?
3.49.
VDL heeft in dit geding betaling gevorderd van € 122.500,- (10% van de koopprijs) als boete (
liquidated damages) op grond van artikel 7.4 van de algemene voorwaarden zoals deze in overleg door partijen zijn aangepast. VDL acht zich daartoe gerechtigd omdat LED niet tijdig heeft geleverd. In artikel 7.4 is, voor zover van belang, het volgende bepaald:
“The milestone dates and the time of completion agreed per project agreement or Purchase Order are deadlines. On exceeding milestone dates and/or the time of completion, SUPPLIER shall be in default after a notice of default with reasonable cure period is being sent.
If an agreed milestone date or the time of completion is exceeded due to SUPPLIER, VANDERLANDE can incur costs as a result of the delay. In that case VANDERLANDE is entitled to liquidated damages, which constitute a fair and reasonable and reasonable pre-estimation of the costs, as compensation for the delay that it incurs. These liquidated damages will accrue at a rate of 1% of the value of the Works per week of delay, with an absolute maximum of 10% of the value of the Works. Payment of the liquidated damages as mentioned in this clause shall constitute a full and final settlement of the claim in relation to delay.”
3.50.
Naar het oordeel van het hof is onder de omstandigheden die in deze zaak aan de orde zijn een beroep van VDL op de boeteregeling van artikel 7.4 van de algemene voorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, wat er verder inhoudelijk zij van die bepaling als grondslag voor het door VDL gevorderde bedrag. Uit de vaststaande feiten volgt dat partijen toen VDL op 23 april 2021 bij monde van [persoon A] aan LED in de persoon van [persoon C] te kennen gaf de samenwerking te beëindigen nog in de fase van productontwikkeling zaten, terwijl in dat verband uit de overeenkomst volgt dat partijen over en weer hebben onderkend dat die productontwikkeling met enige onzekerheid was omgeven. Daartoe wijst het hof op het bepaalde in onder andere artikel 2.3.3 van de overeenkomst. Zodoende moet het ervoor worden gehouden dat op LED in het kader van de onderlinge samenwerking in zoverre slechts een inspanningsverbintenis rustte. Niet gesteld of gebleken is dat LED zich onvoldoende heeft ingespannen om te komen tot tijdige ontwikkeling, productie en levering van het beoogde desinfecteringssysteem. Dan past niet dat VDL nu een beroep doet op de boeteregeling van artikel 7.4.
3.51.
Gelet op het voorgaande komt de vordering van VDL tot veroordeling van LED tot betaling van € 122.500,- aan ‘liquidated damages’ niet voor toewijzing in aanmerking. De daarop gerichte onvoorwaardelijke incidentele grief 1 van VDL faalt.
De slotsom
3.52.
De conclusie uit het voorgaande is dat noch de principale grieven, noch de incidentele grieven kunnen leiden tot een andersluidend dictum dan het dictum van het bestreden vonnis. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd met verbetering van gronden. Aan verdere bewijslevering wordt niet toegekomen, omdat het aangeboden bewijs in het licht van wat hiervoor is overwogen en geoordeeld niet ter zake dienend is.
3.53.
LED zal in de kosten van het principaal hoger beroep aan de zijde van VDL worden veroordeeld omdat zij daarin in het ongelijk is gesteld. Die kosten worden als volgt begroot:
- griffierecht € 13.124,--
- salaris advocaat
€ 12.254,--(2 punten maal tarief VIII)
totaal € 25.378,--.
3.54.
VDL zal in de kosten van het incidenteel hoger beroep worden veroordeeld omdat zij daarin (hoofdzakelijk) in het ongelijk is gesteld. Die kosten worden begroot op € 6.217,- aan salaris advocaat (2 maal 0,5 punt maal tarief VIII).

4.De uitspraak

Het hof:
4.1.
bekrachtigt het bestreden vonnis in conventie en in reconventie met bepaling dat de overeenkomst is ontbonden met verbetering van gronden;
4.2.
veroordeelt LED in de kosten van het principaal hoger beroep aan de zijde van VDL, zoals begroot op in totaal € 25.378,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van dit arrest. Als LED niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het arrest daarna wordt betekend, dan moet LED € 92,- extra betalen vermeerderd met de kosten van betekening;
4.3.
veroordeelt VDL in de kosten van het incidenteel hoger beroep, zoals begroot op
€ 6.217,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van het arrest. Als VDL niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het arrest daarna wordt betekend, dan moet VDL € 92,- extra betalen vermeerderd met de kosten van betekening;
4.4.
verklaart de proceskostenveroordeling onder 4.2 uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.E.L.J.C. Verbunt, A.C. van Campen en E. Shirzadi en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 22 april 2025.
griffier rolraadsheer