ECLI:NL:GHSHE:2025:1138

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
200.329.114_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schijn van volmachtverlening in vervoersovereenkomst tussen internationaal transportbedrijf en aannemer

In deze zaak heeft YY goederen vervoerd van Turkije naar Nederland en hiervoor een bedrag van € 24.542,66 exclusief btw in rekening gebracht. YY stelt dat persoon A, een medewerker van XX, namens XX de vervoersovereenkomst heeft gesloten. XX betwist dit, omdat persoon A volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel slechts bevoegd was tot € 500,00. De centrale vraag is of YY erop mocht vertrouwen dat persoon A bevoegd was om de overeenkomst te sluiten, ondanks de beperkte volmacht. Het hof oordeelt dat er sprake is van schijn van volmachtverlening, waardoor XX gehouden is tot betaling van de vervoerskosten aan YY. Het hof bekrachtigt het eindvonnis van de kantonrechter, waarin XX is veroordeeld tot betaling van het openstaande bedrag, inclusief wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. XX wordt ook veroordeeld in de proceskosten van YY.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.329.114/01
arrest van 22 april 2025
in de zaak van
[XX] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [XX] ,
advocaat: mr. N. Duine te 's-Hertogenbosch,
tegen
[YY] Global Logistics B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [YY] ,
advocaat: mr. C. Choy te 's-Gravenhage,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 15 augustus 2023 in het hoger beroep van de door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg, onder zaaknummer 9895544 \ CV EXPL 22-2025 gewezen vonnissen van
17 augustus 2022 (hierna: het tussenvonnis) en 1 maart 2023 (hierna: het eindvonnis) tussen [YY] als eiseres in conventie en verweerster in reconventie en [XX] als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie.
De nummering van het tussen partijen op 15 augustus 2023 gewezen tussenarrest wordt voortgezet.

5.Het verloop van de procedure

5.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 15 augustus 2023 waarbij het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen heeft bepaald;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling na aanbrengen van 30 oktober 2023;
  • het H16-formulier van [XX] , inhoudende dat partijen geen regeling hebben bereikt;
  • de memorie van grieven tevens houdende vermeerdering van eis in reconventie;
  • de memorie van antwoord tevens houdende incidenteel appel met vier producties;
  • de memorie van antwoord in incidenteel appel.
5.2.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg. Het hof merkt volledigheidshalve op dat het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de kantonrechter hiervan geen deel uitmaakt omdat dit niet in het procesdossier aanwezig is.

6.De beoordeling in principaal en incidenteel hoger beroep

De kern van het geschil
6.1.
[YY] heeft goederen vervoerd van Turkije naar het adres van [XX] in Nederland. Hiervoor heeft [YY] € 24.542,66 exclusief btw in rekening gebracht. Volgens [YY] heeft een medewerker van [XX] , [persoon A] (hierna: [persoon A] ), namens [XX] de vervoersovereenkomst gesloten en is [XX] gehouden tot betaling van de vervoerskosten. [XX] betwist dat [persoon A] de overeenkomst namens [XX] heeft gesloten, omdat uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel volgt dat [persoon A] als gemachtigde slechts bevoegd is handelingen te verrichten tot een bedrag van € 500,00. In deze zaak ligt de vraag voor of [YY] er vanuit mocht gaan dat [persoon A] bevoegd was tot het sluiten van de vervoersovereenkomst, ondanks de beperkte volmacht. Anders gezegd: is sprake van de schijn van volmachtverlening ingevolge het bepaalde in artikel 3:61 lid 2 BW? Het hof is van oordeel dat dit het geval is. Dit betekent dat [XX] gehouden is tot betaling van de vervoerskosten aan [YY] .
De feiten in principaal en incidenteel hoger beroep
6.2.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
6.2.1.
[YY] is een internationaal transportbedrijf.
6.2.2.
[XX] is werkzaam als aannemer burgerlijke en utiliteitsbouw. Volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel exploiteert zij bovendien een uitzendbureau.
6.2.3.
Het uittreksel van de Kamer van Koophandel vermeldt, naast de zelfstandig bevoegde bestuurder [persoon B] , twee gevolmachtigden, te weten de heren [persoon C] (hierna: [persoon C] ) en [persoon A] , beiden met een beperkte volmacht tot € 500,00.
6.2.4.
Vanaf 2020 heeft [YY] verschillende malen in opdracht van [XX] goederen van Turkije naar Nederland vervoerd.
6.2.5.
[YY] heeft in het voorjaar van 2021 vijfenvijftig pallets bouwmaterialen waaronder keramische vloertegels (hierna: de goederen), verdeeld over drie containers, per schip vanuit Turkije (Istanbul) naar Nederland (Rotterdamse haven) vervoerd.
6.2.6.
De opdracht voor het verrichten van het transport is aan [YY] verstrekt door [persoon A] .
6.2.7.
De (transport)documenten, betreffende het movement certificate van 1 april 2021 met bijlagen - de Proforma Invoice, de Commercial Invoice en de Packing List, welke alle gedateerd zijn op 27 maart 2021 - alsook de e-FATURA van 30 maart 2021, vermelden als geadresseerde [XX] .
6.2.8.
Ten tijde van het opmaken van de (transport)documenten was [XX] gevestigd aan de Europaweg 16 te Helmond.
6.2.9.
De goederen zijn zonder protest op voormeld adres in ontvangst genomen.
6.2.10.
[YY] heeft in april 2012 door middel van vier facturen een bedrag van € 24.542,66 exclusief btw gefactureerd. Deze facturen zijn op naam van [ZZ] Afbouw te [plaats A] gesteld. Dit bedrag is vervolgens aan [XX] gefactureerd door middel van een groot aantal facturen van maximaal € 500,00. [XX] heeft het gefactureerde bedrag van € 24.542,66 gedeeltelijk, tot een bedrag van € 8.138,66, betaald. Het bedrag van € 16.404,00 exclusief btw
(€ 19.848,84 inclusief btw) is onbetaald gebleven.
6.2.11.
[YY] heeft [XX] tot betaling van € 19.848,84 gesommeerd.
De procedure bij de rechtbank
6.3.1.
In de onderhavige procedure vorderde [YY] (in conventie) - samengevat - dat de rechtbank [XX] veroordeelt om aan [YY] € 19.848,84 aan hoofdsom, € 973,48 aan buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten te betalen, een en ander te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente.
6.3.2.
Aan deze vordering heeft [YY] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat [persoon A] namens [XX] opdracht heeft gegeven voor het vervoeren van de goederen.
6.3.3.
[XX] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
6.3.4.
In het tussenvonnis van 17 augustus 2022 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast.
6.3.5.
In het eindvonnis van 1 maart 2023 heeft de kantonrechter geoordeeld dat:
- [XX] niet, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft weersproken dat [YY] voor een bedrag van € 24.542,66 exclusief BTW aan tegels vanuit Turkije naar Nederland heeft vervoerd en dat niet is weersproken dat [XX] een gedeelte daarvan heeft betaald en dat een bedrag van € 16.404,00 exclusief btw onbetaald is gebleven (rechtsoverweging 4.4.),
- [YY] vanaf 2020 regelmatig opdracht kreeg van [XX] om goederen (met name tegels) vanuit Turkije naar Nederland te vervoeren, dat [XX] tijdens de zitting zelf heeft verklaard dat [persoon A] daarbij als contactpersoon van [XX] functioneerde zonder daarbij te worden beperkt in zijn volmacht en dat ten aanzien van de onderhavige partij tegels aangenomen moet worden dat [XX] als contactpartij van [YY] heeft te gelden (rechtsoverweging 4.5.),
- uit het feit dat op de facturen van [YY] (in eerste instantie) niet [XX] maar [ZZ] Afbouw is vermeld, niet moet worden afgeleid dat [ZZ] Afbouw de koopovereenkomst (en dus de vervoersovereenkomst) heeft gesloten, omdat [YY] gemotiveerd heeft aangegeven dat dit een gevolg is van het administratiesysteem van [YY] : [YY] contracteerde regelmatig met zowel [ZZ] Afbouw als [XX] en in het systeem golden zij als één en dezelfde partij omdat [persoon A] zowel contactpersoon was voor [ZZ] Afbouw als voor [XX] (rechtsoverweging 4.5.),
- de hoofdsom en de daarover gevorderde wettelijke handelsrente vanaf 1 januari 2022 worden toegewezen (rechtsoverwegingen 4.6. en 4.7.),
- de buitengerechtelijke incassokosten en de daarover gevorderde wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding worden toegewezen (rechtsoverweging 4.9.),
- [XX] in de proceskosten aan de zijde van [YY] , als vastgesteld op € 2.550,41, en in de nakosten inclusief wettelijke rente wordt veroordeeld (rechtsoverwegingen 4.11. en 4.12.),
- [XX] ter zitting haar vordering in reconventie heeft ingetrokken, maar dat dit niet wegneemt dat [YY] proceskosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen, welke kosten aan de zijde van [YY] worden begroot op € 264,50 (rechtsoverweging 4.12.).
De procedure in principaal en incidenteel hoger beroep
6.4.1.
[XX] heeft in principaal hoger beroep zeven grieven aangevoerd. [XX] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het eindvonnis en, opnieuw rechtdoende, [YY] (in conventie) alsnog niet-ontvankelijk te verklaren althans de in conventie ingestelde vorderingen alsnog af te wijzen, en - samengevat - (in reconventie, na wijziging en vermeerdering van eis):
I. voor recht te verklaren dat de vervoersovereenkomst tussen [YY] en [XX] , waarop [YY] zich beroept, nimmer heeft bestaan, althans nimmer rechtsgeldig tot stand is gekomen, althans nietig is, althans deze vervoersovereenkomst te vernietigen, althans deze overeenkomst te ontbinden, en
II. [YY] te veroordelen om, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan [XX] te voldoen:
a. € 9.847,78 inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente;
b. € 10.000,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente;
c. € 10.000,00 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente;
d. € 4.820,67, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente;
althans, subsidiair voor betreft eis II., [YY] te veroordelen om door het hof in goede justitie te bepalen bedragen en renten te voldoen aan [XX] , tegen behoorlijk bewijs van kwijting,
met veroordeling van [YY] in de proceskosten van beide instanties.
6.4.2.
Bij memorie van antwoord in principaal hoger beroep heeft [YY] - samengevat - de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het eindvonnis, zo nodig onder aanvulling en/of verbetering van gronden, met veroordeling van [XX] in de proceskosten in beide instanties, te vermeerderen met de wettelijke rente.
6.5.1.
[YY] heeft in incidenteel hoger beroep één grief aangevoerd. [YY] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het eindvonnis, zo nodig onder aanvulling en/of verbetering van gronden, en daarbij bijzonder aandacht te besteden aan de verzoeken tot aanvulling en/of verbetering van gronden die [YY] heeft gedaan in randnummer 40 tot en met 44 van de memorie van antwoord tevens houdende incidenteel appel, met veroordeling van [XX] in de proceskosten in beide instanties, te vermeerderen met de wettelijke rente.
6.5.2.
Bij memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep heeft [XX] geconcludeerd tot het niet-ontvankelijk verklaren van [YY] in haar vorderingen, althans haar deze vorderingen te ontzeggen c.q. af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen, alsmede [YY] te veroordelen in de kosten van het incident.
Het door [XX] ingestelde principale hoger beroep tegen het tussenvonnis
6.6.
[XX] heeft tegen het tussenvonnis in principaal hoger beroep geen grief aangevoerd. Het hof zal [XX] dan ook niet-ontvankelijk verklaren in het principaal hoger beroep van het tussenvonnis.
De nieuwe vorderingen van [XX] in hoger beroep
6.7.
Ambtshalve overweegt het hof het volgende met betrekking tot de vorderingen die [XX] bij het hof heeft ingediend. [XX] heeft bij de kantonrechter in haar conclusie van antwoord een vordering in reconventie ingesteld. Zij heeft in hoger beroep niet bestreden de vaststelling door de kantonrechter (in rechtsoverweging 4.12. van het eindvonnis) dat zij die vordering in reconventie op de zitting heeft ingetrokken, zodat het hof er vanuit zal gaan dat dit juist is. Op grond van artikel 353 lid 1 Rv is het [XX] in hoger beroep niet toegestaan een (nieuwe) vordering in reconventie in te dienen. Het hof zal haar daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vorderingen als in rechtsoverweging 6.4.1. onder I. en II.a. opgenomen.
6.8.
Voor zover het principaal hoger beroep van [XX] ziet op de beslissingen van de kantonrechter over de vorderingen van [YY] komt het hof wel aan inhoudelijke behandeling daarvan toe. Dit betekent ook dat de vorderingen van [XX] als opgenomen onder II.a., II.b. en II.2.c., welke zien op terugbetaling van hetgeen [XX] op grond van het eindvonnis aan de deurwaarder heeft voldaan, ter beoordeling aan het hof voorliggen.
De grieven van [XX] en die van [YY] in het incidenteel hoger beroep lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
Toetsingskader schijn van volmachtverlening
6.9.
Van een schijn van volmachtverlening ingevolge artikel 3:61 lid 2 BW kan sprake zijn als de wederpartij bij een namens de pseudo-volmachtgever verrichte rechtshandeling door een toedoen van de pseudo-volmachtgever gerechtvaardigd heeft vertrouwd op de volmachtverlening aan de pseudo-gevolmachtigde, maar ook als dat vertrouwen is gegrond op feiten en omstandigheden die voor risico van de pseudo-volmachtgever komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid. Van zodanige feiten en omstandigheden kan ook sprake zijn ingeval van een niet-doen, waaronder het laten voortbestaan van een bepaalde situatie (uitspraak van de Hoge Raad van 14 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1456).
Is er sprake van de schijn van volmachtverlening?
6.10.1.
[YY] onderbouwt haar stelling dat sprake is van schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid zijdens [XX] als volgt.
[YY] heeft gesteld dat [persoon B] als bestuurder van [XX] tegenover [YY] (in de persoon van [persoon D] ) heeft erkend en bekrachtigd dat hij aan [persoon A] een volmacht heeft verstrekt om [XX] jegens [YY] te vertegenwoordigen. Dit gesprek heeft, aldus [YY] , plaatsgevonden in het najaar van 2020 op het kantoor van [YY] toen de samenwerking zich in een pril stadium bevond. [XX] betwist dat [persoon B] heeft gezegd dat [persoon A] onbeperkt bevoegd was. [XX] betwist echter niet dat het gesprek met [YY] heeft plaatsgevonden en ook niet dat [persoon A] fungeerde als contactpersoon van [XX] voor [YY] .
Hierbij komt dat de kantonrechter in rechtsoverweging 4.5. van het eindvonnis heeft vastgesteld dat [YY] vanaf 2020 (na de oprichting van [XX] ) regelmatig opdracht kreeg van [XX] om goederen (met name tegels) vanuit Turkije naar Nederland te vervoeren en dat [persoon A] hierbij fungeerde als contactpersoon van [XX] . Hiertegen heeft [XX] niet gegriefd. Sterker nog: [XX] stelt in randnummer 3.1. van haar memorie van grieven “
dat [persoon A] gedurende enige tijd wellicht het primaire gezicht was van [XX] richting [YY]” en in randnummer 3.3. “
Zij[ [persoon A] en/of [persoon C] , toev. hof]
onderhielden, zeker in de periode dat [persoon B] wegens ziekte beperkt was, veelal het contact met klanten en leveranciers”.
Verder heeft [XX] zowel de op haar adres geleverde goederen als de daarop betrekking hebbende (transport)documenten zonder protest geaccepteerd.
Ook zijn de desbetreffende facturen door [XX] ontvangen en heeft zij deze deels, tot een bedrag van € 8.138,66 bewust en zonder protest voldaan. [XX] beroept zich pas op het ontbreken van een toereikende volmacht nadat zij schriftelijk gesommeerd is na te komen. Dit verweer is eerder niet gevoerd en het had dan ook op de weg van [XX] gelegen onmiddellijk bij de eerste aflevering door [YY] aan te geven dat [persoon A] niet over een voldoende volmacht beschikte en [XX] zich niet gebonden achtte.
Voorts acht het hof van belang dat [XX] de bewuste facturen deels heeft voldaan. [XX] voert in dit verband weliswaar aan dat zij voor één van de drie containers wèl toestemming heeft gegeven en dat zij daarom een betaling heeft voldaan, maar zij laat na te onderbouwen waarop die toestemming concreet betrekking heeft - op welke container en op welke factuur? -, aan wie die toestemming is gegeven - was dit aan [persoon A] of aan [YY] ? -, en of [YY] van die toestemming op de hoogte was. Uit de overgelegde stukken blijkt in ieder geval niet dat [YY] ervan op de hoogte was dat [XX] slechts voor één container toestemming had gegeven.
6.10.2.
Het hof is van oordeel dat in het licht van die omstandigheden [YY] ervan uit mocht gaan dat [persoon A] bevoegd was om [XX] te vertegenwoordigen. Hetgeen door [XX] is aangevoerd, doet aan dit oordeel niet af en het hof overweegt daartoe als volgt.
6.10.3.
[XX] heeft aangevoerd dat bij de eerdere opdrachten altijd vooraf moest worden betaald aan [YY] waardoor zij toezicht kon houden en dat in het onderhavige geval blijkbaar van deze werkmethode is afgeweken om voor [XX] onduidelijke redenen. Het hof gaat hieraan voorbij, daar gesteld noch gebleken is dat deze handelwijze van [YY] het gevolg is van instructies van [XX] . Uit het feit dat [YY] de eis stelde dat vooraf moest worden betaald, volgt niet dat [YY] moest begrijpen dat [persoon A] slechts opdrachten mocht geven die vooraf door [persoon B] waren goedgekeurd. [XX] heeft niet gesteld dat zij aan [YY] kenbaar heeft gemaakt dat [persoon A] slechts opdrachten mocht geven die vooraf door [persoon B] waren goedgekeurd, en dit blijkt ook nergens uit. Dit doet dan ook niet af aan de conclusie dat [YY] er op grond van de in rechtsoverweging 6.10.1 genoemde omstandigheden van uit mocht gaan dat [persoon A] bevoegd was om [XX] te vertegenwoordigen.
[XX] voert verder aan dat zij geen invloed had op de tenaamstelling van de documenten en dat hier sprake is van een opzetje tussen [YY] en [persoon A] om een bestelling door [persoon A] voor zijn bedrijf [ZZ] Afbouw voor rekening van [XX] te laten komen. Dit blijkt, aldus [XX] , uit het feit dat de facturen eerst op naam van [ZZ] Afbouw stonden en later zijn gesplitst in een aantal facturen van € 500,- op naam van [XX] . Naar het oordeel van het hof kan dit verweer alleen al niet slagen omdat dit door [XX] in het geheel niet is onderbouwd. Zeker in het licht van de verklaring van [YY] waarom de facturen voor het vervoer eerst op naam van [ZZ] Afbouw stonden en de eigen verklaring van [XX] dat zij voor één container wel toestemming heeft gegeven valt zonder nadere onderbouwing - die door [XX] niet is gegeven - niet in te zien waarom ten aanzien van de andere twee containers sprake was van een opzetje. Het had dan ook op de weg van [XX] gelegen haar verweer nader te onderbouwen. Daarmee blijft het bij een blote stellingname en komt het hof niet toe aan een bewijsopdracht.
Het hof merkt op dat het door [XX] gedane (algemene) bewijsaanbod onvoldoende concreet en specifiek is zodat ook daarom aan nadere bewijslevering niet wordt toegekomen.
6.10.4.
Met het oordeel dat [YY] ervanuit mocht gaan dat [persoon A] bevoegd was om [XX] te vertegenwoordigen, kan naar het oordeel van het hof in het midden blijven of de overweging van de kantonrechter in rechtsoverweging 4.5. van het eindvonnis, dat [persoon B] namens [XX] tijdens de mondelinge behandeling zelf heeft verklaard dat [persoon A] als contactpersoon fungeerde zonder daarbij te worden beperkt in zijn volmacht, juist is. Het gaat er immers om of aan de zijde van [YY] sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen bij [YY] op de volmachtverlening door [XX] aan [persoon A] , dat is gegrond op feiten en omstandigheden die voor risico van [XX] komen. Hiervoor is, mede gezien de overige hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, voldoende dat [XX] heeft toegestaan dat [persoon A] gedurende enige tijd het primaire gezicht was van [XX] richting [YY] , dat [XX] de goederen alsook de (transport)documenten zonder protest in ontvangst heeft genomen en de facturen deels zonder protest heeft betaald. Of [XX] [persoon A] daarbij wel of niet heeft beperkt in zijn volmacht, is hiervoor niet relevant. [XX] heeft immers niet aangevoerd dat zij [YY] hierover heeft geïnformeerd of dat [YY] hiervan anderszins op de hoogte was, en dit is ook niet gebleken.
Uit het voorgaande volgt bovendien dat in het midden kan blijven of degene die partij is bij de koopovereenkomst, dezelfde moet zijn als degene die partij is bij de vervoersovereenkomst. Uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden volgt immers al dat sprake is van toerekenbare schijn van volmachtverlening.
6.10.5.
Verwijzend naar het onder rechtsoverwegingen 6.10.1. tot en met 6.10.4. overwogene komt het hof tot het oordeel dat sprake is van de schijn van volmachtverlenging door [XX] . [YY] mocht dan ook vertrouwen op de volmachtverlening aan [persoon A] . Daarmee is er een overeenkomst tot stand gekomen tussen [XX] en [YY] en heeft de kantonrechter [XX] terecht veroordeeld tot betaling van de vervoerskosten van € 20.822,32.
De wettelijke handelsrente
6.11.
Nu het hof tot het oordeel komt dat sprake is van een overeenkomst tussen [XX] en [YY] is [XX] ook gehouden tot betaling van de wettelijke handelsrente over (toentertijd) openstaande bedrag van € 19.848,84 mits sprake is van verzuim.
[XX] betwist niet de omvang van de vordering van [YY] . Met betrekking tot de wettelijke handelsrente heeft [XX] aangevoerd dat de in deze procedure overgelegde facturen niet “matchen” met het gevorderde bedrag. Dit maakt echter op zichzelf nog niet dat [XX] niet tot betaling van de wettelijke handelsrente over het gevorderde bedrag gehouden kan zijn.
De buitengerechtelijke incassokosten
6.12.
[YY] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het hof stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. Het hof stelt vast dat [YY] - hetgeen door [XX] niet is betwist - op 1 december 2021 is aangemaand. Anders dan [XX] betoogt is een enkele aanmaning voldoende om aanspraak te maken op de buitengerechtelijke incassokosten. Zonder nadere onderbouwing, die door [XX] niet is gegeven, valt niet in te zien waarom de aanmaning als door [YY] verstuurd niet is aan te merken als een incassohandeling. Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat [YY] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het hof ziet geen aanleiding de buitengerechtelijke incassokosten te matigen.
De slotsom
6.13.
Verwijzend naar hetgeen het hof heeft overwogen onder de rechtsoverwegingen 6.10. tot en met 6.12. slaagt het principaal hoger beroep niet. Of het incidenteel hoger beroep slaagt, kan in het midden blijven omdat dit een geschilpunt betreft dat het hof ook zonder dat (incidenteel) beroep moet behandelen, vanwege het ingestelde principaal hoger beroep.
Dit betekent dat het hof het eindvonnis bekrachtigt.
6.14.
[XX] dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden aangemerkt, en zal dan ook worden veroordeeld in de proceskosten in principaal hoger beroep zijdens [YY] . Deze kosten worden tot vandaag begroot op:
- griffierecht € 2.135,00
- advocaatkosten € 3.927,50 (2 punten x € 1.571,00, tarief III)
- nakosten
€ 178,00
Totaal € 6.240,50
6.15.
In het incidenteel hoger beroep blijft een kostenveroordeling achterwege omdat het betrekking heeft op een geschilpunt dat het hof ook zonder dat (incidenteel) beroep moet behandelen, vanwege het ingestelde principaal hoger beroep.

7.De uitspraak

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep
7.1.
verklaart [XX] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep voor zover dat tegen het tussenvonnis van 17 augustus 2022 is ingesteld;
7.2.
verklaart [XX] niet-ontvankelijk in haar vorderingen als in rechtsoverweging 6.3.1. onder I. en II.a. opgenomen;
7.3.
wijst af de vorderingen van [XX] als in rechtsoverweging 6.3.2. onder II.b., II.c. en II.d. opgenomen;
7.4.
bekrachtigt, onder aanvulling van de gronden, het eindvonnis van 1 maart 2023;
7.5.
veroordeelt [XX] in de proceskosten aan de zijde van [YY] tot op heden begroot op € 6.240,50 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [XX] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het arrest daarna wordt betekend, dan moet [XX] € 92,00 extra betalen vermeerderd met de kosten van betekening;
7.6.
voornoemde proceskosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
7.7.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. N.W.M. van den Heuvel, K.J.H. Hoofs en T. van der Valk en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 22 april 2025.
griffier rolraadsheer