In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 30 oktober 2019. De verdachte, een rechtspersoon, werd in eerste aanleg veroordeeld voor het opzettelijk overtreden van artikel 14 van de Meststoffenwet en voor valsheid in geschrift, waarbij het hof de verdachte een geldboete van € 20.000,- oplegde. De zaak betreft mestfraude, waarbij de verdachte valse laad- en losmeldingen heeft gemaakt en valse mestmonsters heeft ingediend bij de overheid, wat heeft geleid tot een verstoring van de controlemechanismen en het milieu. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich gedurende een periode van meer dan elf maanden schuldig heeft gemaakt aan deze strafbare feiten en dat dit op grote schaal is gebeurd. De verdachte heeft ook in 2018, terwijl er een strafrechtelijk onderzoek tegen haar liep, doorgegaan met het plegen van deze feiten. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van een ander tenlastegelegd feit. Het hof heeft de opgelegde straffen herzien, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting en de gevolgen die de strafzaak voor de verdachte heeft gehad. Uiteindelijk is de geldboete vastgesteld op € 20.000,-, in plaats van de eerder opgelegde € 25.000,-, en zijn er verbeurdverklaringen gedaan voor inbeslaggenomen voorwerpen.