ECLI:NL:GHSHE:2025:1006

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
200.350.710_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarigen in een complexe gezinssituatie

In deze zaak gaat het om de ondertoezichtstelling van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2], die zijn geboren uit de relatie tussen de moeder en de vader. De moeder, die de Ivoriaanse nationaliteit heeft, heeft het gezag over de kinderen, terwijl de vader de Sierra Leoonse nationaliteit heeft. De Raad voor de Kinderbescherming heeft de ondertoezichtstelling aangevraagd, omdat er zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen in hun huidige thuissituatie. De kinderrechter heeft op 9 december 2024 de ondertoezichtstelling uitgesproken voor de duur van een jaar, wat de moeder niet accepteert en hiertegen in hoger beroep gaat. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 maart 2025 zijn zowel de moeder als de raad gehoord, maar de vader en een andere belanghebbende zijn niet verschenen. De moeder voert aan dat de ondertoezichtstelling niet nodig is, omdat de situatie van de kinderen is verbeterd en er geen ernstige bedreiging voor hun ontwikkeling is. De raad daarentegen stelt dat er nog steeds zorgen zijn over de opvoedingssituatie en de emotionele veiligheid van de kinderen. Het hof oordeelt dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is, gezien de complexe problematiek en de ontwikkelingsbedreigingen die nog steeds aanwezig zijn. Het hof bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter en stelt dat professionele hulpverlening in het gedwongen kader noodzakelijk is om de situatie van de kinderen te verbeteren.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 10 april 2025
Zaaknummer : 200.350.710/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/410503 / JE RK 24-1672
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over de ondertoezichtstelling van de minderjarigen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling),
[belanghebbende]
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [belanghebbende] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 9 december 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 31 januari 2025, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 maart 2025, heeft de raad verzocht het verzoek van de moeder af te wijzen als ongegrond en onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 maart 2025.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. R.W. de Gruijl;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] (jeugdbeschermer).
2.3.1.
De vader en [belanghebbende] zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van het e-mailbericht met bijlagen van de advocaat van de moeder van 19 maart 2025.

3.De beoordeling

3.1.
Tijdens de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren.
De moeder is belast met het gezag over de kinderen.
3.2.
De moeder heeft nog vier minderjarige kinderen van twee andere vaders.
[minderjarige 3] ( [geboortedatum] 2009), [minderjarige 4] ( [geboortedatum] 2012), [minderjarige 5] ( [geboortedatum] 2021) en [minderjarige 6] ( [geboortedatum] 2023).
Deze kinderen wonen bij de moeder en stiefvader, met uitzondering van [minderjarige 3] . De moeder is in verwachting van haar zevende kind. De vader daarvan is [belanghebbende] .
[belanghebbende] heeft vanaf januari 2025 enige tijd elders verbleven, maar op dit moment verblijft hij weer in het gezin, in afwachting van de verkrijging van een andere woning met een urgentieverklaring.
[minderjarige 3] verblijft op grond van een (vots en) een machtiging uithuisplaatsing sinds 9 december 2024 uit huis.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar, met ingang van 9 december 2024 tot 9 december 2025, en de GI met de uitvoering van de ondertoezichtstelling belast.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De kinderrechter heeft ten onrechte de ondertoezichtstelling uitgesproken. Er is geen sprake van een ernstige en concrete bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen. De ondertoezichtstelling schiet zijn doel voorbij en is dus niet proportioneel. De raad stelt weliswaar dat aan bepaalde doelen moet worden gewerkt, maar dat maakt nog niet dat de kinderen in hun ontwikkeling worden bedreigd.
De kinderen groeien bij de moeder op in een goede situatie. De raad heeft in zijn rapport van 29 november 2024 de krachten van de moeder beschreven. Het gaat ook goed met de kinderen. De situatie is nog verder verbeterd sinds de procedure in eerste aanleg. De moeder geeft aan dat zij vaak samen naar de speeltuin gaan en dat er ook een-op-een aandacht is voor [minderjarige 1] . De moeder houdt zoveel mogelijk rekening met de behoeften van [minderjarige 2] .
De moeder en [belanghebbende] hebben het vertrouwen in de begeleiding van [instantie 1] en de medewerkers van [instantie 2] verloren. Dit neemt echter niet weg dat zij open staan voor hulp. De moeder en stiefvader worden nu positief gecoacht door mensen uit het netwerk. Het zelfvertrouwen van de moeder en [belanghebbende] in hun opvoedingsvaardigheden is hierdoor gegroeid. Het netwerk helpt de moeder en [belanghebbende] bij het vasthouden van structuur. Soms ondersteunen zij bij praktische zaken, zoals de aanmelding van de kinderen bij therapie ( [gezinscoach] voor [minderjarige 1] en [minderjarige 4] ). De moeder heeft probleembesef en schakelt indien nodig hulp in voor de kinderen. De moeder en stiefvader staan ook open voor ondersteuning van het Leger des Heils, maar zij zijn nog niet veel geweest. Een gezinsopname bij [gezinstherapie] acht de moeder niet nodig, zeker niet nu er een stijgende lijn is ingezet. De moeder betwist dat zij te veel op haar netwerk leunt: zij doet het meeste zelf en het netwerk ondersteunt haar. [belanghebbende] zoekt een woning voor zichzelf om ruimte te maken voor [minderjarige 3] , die heeft aangegeven zich niet veilig te voelen in aanwezigheid van [belanghebbende] .
Sinds de betrokkenheid van de twee vrouwen uit haar netwerk, ook wel "de tantes” genoemd, gaat de opvoeding van de minderjarigen haar beter af. Het huis is op orde en alle kinderen krijgen voldoende zorg en aandacht. School en het [instantie 3] zien ook verbeteringen bij de kinderen. Als het thuis niet goed zou gaan met de kinderen zouden school en het [instantie 3] dat ook aan de kinderen hebben gezien. De moeder heeft een goede samenwerking met school en het [instantie 3] . Zij kunnen de moeder goed bereiken als er iets met de kinderen aan de hand is.
De moeder benadrukt dat het verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 5] , [minderjarige 6] en het ongeboren kind van de moeder, is afgewezen. Alleen al daarom zou het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van de andere kinderen moeten worden afgewezen. Subsidiair neemt de moeder het standpunt in dat de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar niet nodig is. Op korte termijn kan een familiegroepsplan worden gemaakt, zodat de hulpverlening en ondersteuning geheel in het vrijwillig kader kunnen plaatsvinden.
3.5.
De raad voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De GI heeft de raad geïnformeerd dat de opvoedingssituatie van de kinderen iets is verbeterd ten opzichte van de situatie ten tijde van het raadsonderzoek. De ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt niet meer direct gezien door de GI. De opvoedingssituatie van de kinderen is, met alle ondersteuning van het netwerk en de professionele ondersteuning vanuit het Leger des Heils, volgens de GI voldoende. De verwachting van de GI is dat de (stief)ouders de hulp vanuit het netwerk en het Leger des Heils zullen blijven accepteren, ook in een vrijwillig kader. School ziet een stijgende lijn in de ontwikkeling van [minderjarige 1] . [minderjarige 1] groeit binnen haar eigen mogelijkheden. [minderjarige 1] komt inmiddels altijd op tijd op school, er is geen sprake meer van ongeoorloofd verzuim en zij ziet er ook altijd verzorgd uit. Op het [instantie 3] gaat het goed met [minderjarige 2] . Het [instantie 3] heeft de moeder echter nodig om [minderjarige 2] te kunnen sturen. De raad vindt dit zeer zorgelijk.
De raad acht een ondertoezichtstelling nog steeds noodzakelijk omdat er sprake is van een ernstig bedreigde ontwikkeling van de kinderen gelegen in de sociaal emotionele ontwikkeling, de identiteitsontwikkeling en hun gevoel van veiligheid. Ook heeft de raad zorgen over de hechtingsrelatie van de kinderen met de moeder en stiefvader. Volgens de raad is er sprake van pedagogische verwaarlozing en is er onvoldoende emotionele veiligheid. De moeder is op dit moment onvoldoende bereid en in staat onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging weg te nemen en hulpverlening te accepteren, doordat het lijkt te ontbreken aan inzicht bij de moeder en stiefvader. Het ontbreekt de moeder en stiefvader aan pedagogisch besef en inzicht in wat de kinderen nodig hebben. De raad heeft zorgen over de hechtingsrelatie tussen kinderen en de moeder en [belanghebbende] , over het gebrek aan individuele aandacht voor [minderjarige 1] en over aandacht voor statusvoorlichting voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De raad handhaaft bovendien het standpunt dat er geen zicht is op het systeem en de mogelijkheden van de moeder. Het is niet duidelijk of de moeder ondersteund wordt door het netwerk, of dat deze de taken volledig van haar overneemt. Ook is niet duidelijk hoe bestendig de rol is van het netwerk.
De raad stelt zich op het standpunt dat een regiefunctie in het gedwongen kader nodig is, gelet op de complexiteit van de zorgen in dit gezinssysteem, en omdat de doelen naar verwachting niet zullen worden behaald in het vrijwillig kader. Intensieve hulpverlening (zoals gezinsopname van [gezinstherapie] ) is geïndiceerd. De moeder en haar netwerk staan daar niet achter en gaan de samenwerking met de GI niet aan; onder die omstandigheden kan een familiegroepsplan (of netwerkberaad) niet tot stand komen. Hulpverlening moet doorgang vinden en onder strakke regie blijven om een impasse en verdere ontwikkelingsbedreiging te kunnen voorkomen.
3.6.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren gebracht.
Er is sprake van een andere situatie dan ten tijde van de procedure in eerste aanleg. Er is een voorzichtige positieve ontwikkeling te zien bij de kinderen. De GI ziet echter ook dat de moeder veel op haar netwerk leunt. De GI heeft geen zicht op de leerbaarheid van de moeder en op haar opvoedvaardigheden. De GI vindt een gezinsopname bij [gezinstherapie] noodzakelijk voor een nulmeting naar de kwaliteiten van de moeder om de zorgen in kaart te brengen en om vervolgens te kunnen bepalen wat het gezin nodig heeft, in hoeverre het netwerk daarin kan voorzien en welke hulpverlening daarnaast nodig is. De moeder wil daar echter niet aan meewerken. Een gezinsopname bij [gezinstherapie] is ook praktisch niet te realiseren omdat de moeder de uitgerekende datum voor de opkomst zijnde baby niet wil delen. De samenwerking met de moeder verloopt moeizaam, mede omdat de moeder meent dat de GI met het netwerk móet samenwerken, en het netwerk een niet-meewerkende, strijd-verhogende houding heeft. Al met al heeft de GI nog te weinig zicht op het gezin gekregen en is een ondertoezichtstelling nog steeds noodzakelijk. Het Leger des Heils is ingezet voor opvoedondersteuning en ondersteuning van de kinderen, maar zij zijn alleen nog maar bezig geweest met regelzaken rondom [minderjarige 3] . Ook zij hebben nog geen zicht op de kinderen kunnen krijgen. Als de opvoedondersteuning van het Leger des Heils van de grond komt, kan dit mogelijk verder in het vrijwillig kader. School en het [instantie 3] constateren dat het aan de buitenkant beter gaat met de kinderen, maar merken ook op dat de kinderen niet veel vertellen en dat zij zelf ook niet kunnen waarnemen hoe het met de kinderen thuis gaat.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.7.1.
De moeder heeft de Ivoriaanse nationaliteit, de vader heeft de Sierra Leoonse nationaliteit. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben de Ivoriaanse nationaliteit.
3.7.2.
Op grond van de hoofdregel van artikel 7 Brussel II-ter zijn in zaken van ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig is gemaakt. Omdat de gewone verblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd.
3.7.3.
Geen grieven zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat Nederlands recht van toepassing is. Ook het hof zal daarom uitgaan van toepasselijkheid van Nederlands recht (vgl. HR 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:200).
Inhoudelijke beoordeling
3.7.3.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.7.2.
Evenals de kinderrechter en op dezelfde gronden, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten voor een ondertoezichtstelling.
3.7.4.
De kinderrechter heeft geoordeeld dat de kinderen ernstig in hun sociaal-emotionele- en identiteitsontwikkeling en in hun gevoel van veiligheid worden bedreigd: de zorgen zien op het drukke, onveilige, onhygiënische en ongestructureerde huishouden, waar het ontbreekt aan basisveiligheid, basiszorg en aandacht en stimulering van de kinderen. Daarnaast zien de zorgen op het ontbreken van contact met hun biologische vader en de hechtingsrelatie van de kinderen met moeder en stiefvader.
In aanvulling hierop oordeelt het hof als volgt. Op dit moment lijkt het op school/ [instantie 3] beter te gaan met [minderjarige 2] en [minderjarige 1] . Afgezien daarvan bestaat nog steeds geen zicht op de pedagogische vaardigheden, opvoedingskwaliteiten en de leerbaarheid van de moeder en [belanghebbende] en op het functioneren van de kinderen in het complexe en overbelaste gezinssysteem en de thuissituatie. Door de afwijzende houding van de moeder en [belanghebbende] en de strijdvaardige en niet-helpende rol van het netwerk komt de samenwerking met de GI moeizaam tot stand en is er geen zicht op wat de ouders zelf kunnen en doen, de wijze en de momenten waarop en de mate waarin het netwerk de taken van de moeder en stiefvader overneemt en de bestendigheid van dit netwerk. Daarbij komt dat de moeder niet open is over bijvoorbeeld haar zwangerschap en het zelf ingezette coaching traject bij [gezinscoach] , en niet meewerkt aan een gezinsopname bij [gezinstherapie] . Er is dan ook sprake van een concrete en ernstige ontwikkelingsbedreiging.
3.7.5.
De kinderrechter heeft geoordeeld dat professionele hulpverlening in het vrijwillig kader te weinig heeft opgeleverd. De zorg die in verband met het wegnemen van de ontwikkelingsbedreiging noodzakelijk is, hebben de moeder en stiefvader niet of onvoldoende geaccepteerd. De intensieve hulpverlening [instantie 1] , die veel taken in het huishouden en betreffende de verzorging van de kinderen overnam, heeft onvoldoende effect gehad. De ouders lijken weinig probleembesef te hebben, hebben op enig moment het vertrouwen in [instantie 1] (en [instantie 2] ) opgezegd, en na de ondertoezichtstelling van [minderjarige 3] geen professionele hulpverlening meer toegelaten, terwijl regie van een jeugdbeschermer in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is.
Aanvullend oordeelt het hof als volgt. De moeder heeft aangegeven alleen het netwerk nodig te hebben en verder te vertrouwen op haar eigen vaardigheden. Gelet op het hiervoor onder 3.7.4 overwogene volgt het hof dit standpunt niet. Gezien de complexe problematiek binnen het gezin en de ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen, zal eerst moeten worden onderzocht wat de pedagogische vaardigheden, opvoedingskwaliteiten en de leerbaarheid van de moeder en [belanghebbende] zijn en daarna welke hulpverlening nodig is en in hoeverre deze binnen het netwerk afdoende geboden kan worden. De regie van een neutrale en professionele jeugdbeschermer is nodig om dit in kaart te brengen en de nodige hulpverlening op elkaar af te stemmen.
3.7.6.
Het hof acht een ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van twaalf maanden noodzakelijk om de ontwikkelingsbedreigingen af te wenden.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking wordt bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 9 december 2024;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.M.J. Peters, E.P. de Beij en G.M. Goes en is op 10 april 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.