Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
vrouwverzoekt het hof de bestreden beschikking (gedeeltelijk) te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
manheeft verweer gevoerd. Hij verzoekt het hof de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel haar hoger beroep af te wijzen.
vrouwheeft in hoger beroep één grief gericht tegen de bestreden beschikking. Deze grief valt uiteen in drie onderdelen:
- schuld [bedrijf 2] (grief 1 eerste onderdeel);
- schuld [zorgverzekering] (grief 1 tweede onderdeel);
- schuld [bedrijf 1] (grief 1 derde onderdeel).
hofzal hierna de drie onderdelen van grief 1 bespreken.
5.De motivering van de beslissing
vrouwaan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de vrouw het bestaan van een schuld van partijen op de peildatum aan [bedrijf 2] onvoldoende heeft onderbouwd. Uit de door haar in hoger beroep als bijlage I overgelegde stukken volgt dat er staande het huwelijk een schuld aan [bedrijf 2] is ontstaan en dat deze op de peildatum 1 maart 2022 nog steeds aanwezig was. De schuld bedroeg op die datum € 4.025,--. De vrouw verzoekt het hof voor recht te verklaren dat de man voor de helft draagplichtig is voor deze schuld.
manheeft de grief weersproken. Uit niets blijkt dat deze schuld op de peildatum (nog) bestond. Het verzoek van de vrouw moet daarom worden afgewezen.
hofoverweegt als volgt.
vrouwaan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de vrouw het bestaan van een schuld van partijen op de peildatum aan [zorgverzekering] onvoldoende heeft onderbouwd. Uit de door de vrouw in hoger beroep als bijlage J overgelegde stukken blijkt dat zij met [zorgverzekering] een betalingsregeling heeft getroffen voor de aflossing van een schuld van in totaal € 857,89. Met ingang van 13 december 2021 lost de vrouw in 10 termijnen genoemde schuld af met € 90,-- per keer. Op de peildatum 1 maart 2022 bedroeg de schuld aan [zorgverzekering] (857,89 – (3 x 90=) 270=) € 587,89. De vrouw verzoekt het hof voor recht te verklaren dat de man voor de helft draagplichtig is voor deze schuld.
manheeft ter mondelinge behandeling in hoger beroep erkend dat op de peildatum 1 maart 2022 een schuld aan [zorgverzekering] van € 587,89 tot de (beperkte) huwelijksgemeenschap behoorde. Hij acht zich echter voor deze schuld niet aansprakelijk nu voor hem niet duidelijk is hoe deze schuld is ontstaan.
hofstelt vast dat tussen partijen niet (langer) in geschil is dat op de peildatum 1 maart 2022 een schuld aan [zorgverzekering] ter grootte van € 587,89 tot de (beperkte) huwelijksgemeenschap behoorde. Artikel 1:100 lid 1 BW bepaalt dat bij ontbinding van de (beperkte) huwelijksgemeenschap de aanwezige schulden bij helfte gedragen worden door de echtgenoten. Dat hiervan moet worden afgeweken, is onvoldoende gesteld noch gebleken. De enkele stelling van de man dat hij niet weet hoe de schuld is ontstaan is daartoe onvoldoende. Het hof zal daarom voor recht verklaren dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de schuld aan [zorgverzekering] , hetgeen meebrengt dat de vrouw, indien en voor zover zij meer heeft betaald dan haar aandeel in de schuld aan [zorgverzekering] , zij voor het meerdere een regresvordering heeft op de man. Grief 1 tweede onderdeel slaagt.
vrouwaan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat de op haar naam staande [bedrijf 1] -schulden in de huwelijksgemeenschap vallen, althans dat de man anderszins voor de helft van deze schulden draagplichtig is. Zij begrijpt dat de man niet voor de helft draagplichtig is voor het gedeelte van de [bedrijf 1] -schuld die de vrouw vóór het huwelijk van partijen is aangegaan. Dat geldt echter niet voor het gedeelte van de [bedrijf 1] -schuld die tijdens het huwelijk is ontstaan. Daarvoor is de man wél voor de helft draagplichtig. Op de peildatum 1 maart 2022 bedroeg dat gedeelte van de schuld € 6.663,94 (zie randnummer 3 en 4 beroepschrift). De vrouw verzoekt het hof voor recht te verklaren dat de man voor de helft van dat bedrag draagplichtig is.
manheeft verweer gevoerd. De schuld aan [bedrijf 1] is door de vrouw aangegaan vóór het huwelijk van partijen. De schuld maakt daarom geen deel uit van de (beperkte) huwelijksgemeenschap van partijen. De man is dan ook niet gehouden om voor de helft bij te dragen in deze schuld. Verder betwist de man dat de gelden van [bedrijf 1] aan hem, dan wel aan partijen gezamenlijk, ten goede zijn gekomen. Het is een persoonlijke schuld van de vrouw. Zij dient deze schuld zelf terug te betalen.
hofoverweegt als volgt.