ECLI:NL:GHSHE:2024:941

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
200.335.389_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging afwijzing verzoek toelating wettelijke schuldsaneringsregeling op grond van artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling door de rechtbank Limburg. De appellante, die kampt met structurele psychosociale problematiek, had eerder verzocht om de schuldsaneringsregeling toe te passen, maar haar verzoek werd afgewezen omdat niet voldoende aannemelijk was dat zij de verplichtingen uit de regeling zou kunnen nakomen. De rechtbank oordeelde dat de appellante niet in staat was om de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren na te komen, mede gezien haar psychische klachten en het ontbreken van bevestigende verklaringen van behandelaars.

In hoger beroep heeft de appellante betoogd dat haar situatie voldoende stabiel is en dat zij in staat is om aan de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling te voldoen. Het hof heeft echter vastgesteld dat er nog steeds sprake is van een structurele psychosociale problematiek en dat er geen actuele verklaring van een professionele hulpverlener is overgelegd die bevestigt dat deze problemen beheersbaar zijn. Het hof heeft de appellante de gelegenheid gegeven om voor een pro forma datum een dergelijke verklaring in te dienen, zodat kan worden beoordeeld of zij in staat is om aan de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling te voldoen. De behandeling van de zaak is aangehouden tot 8 februari 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 25 januari 2024
Zaaknummer : 200.335.389/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/323111 / FT RK 23/415
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: Mr. Q.J. van Riet te Venlo.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 28 november 2023.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 december 2023, heeft [appellante] het hof verzocht voormeld vonnis te vernietigen en om, opnieuw rechtdoende en zo
nodig met aanvulling en/of verbetering van de gronden, ten aanzien van haar de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 januari 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. Van Riet;
- de heer [beschermingsbewindvoerder] in zijn hoedanigheid van informant, hierna te noemen: de
beschermingsbewindvoerder;
- mevrouw [informante] ( [instantie 1] ) in haar hoedanigheid van informante, hierna te
noemen: [informante] .
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 14 november 2023;
- de stukken van de eerste aanleg, ingestuurd bij emailbericht (Zivver) van 9 januari 2024 door de advocaat van [appellante] ;
- het ter zitting in hoger beroep door de advocaat van [appellante] overgelegde Werkplan van het UWV d.d. 21 november 2023.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellante] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit diens uitlatingen zoals bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep gedaan blijkt dat de beschermingsbewindvoerder bekend is met het hoger beroep dat [appellante] heeft ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld, van welke gelegenheid hij in appel ook gebruik heeft gemaakt, om zijn visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010).
3.2.
[appellante] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) van [appellante] blijkt een totale schuldenlast van € 60.153,09. Daaronder bevindt zich een deels preferente belastingschuld van in totaal € 18.605,45. Uit genoemde verklaring blijkt dat het minnelijke traject is mislukt omdat niet alle schuldeisers met het aangeboden percentage hebben ingestemd.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het verzoek van [appellante] afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw overwogen dat niet voldoende aannemelijk is dat [appellante] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.4.
De rechtbank heeft dit als volgt gemotiveerd.
“2.4. Ter zitting heeft verzoekster meegedeeld dat de problemen terug te voeren zijn naar haar jeugd. Zij gebruikt geen drugs meer, ze is sinds 2014 clean, maar heeft wel nog psychische klachten. Ze is erg moe en komt nauwelijks buiten. Ze heeft zichzelf geïsoleerd en heeft ook hulp bij de opvoeding van haar zoontje. Voor haar geestelijke problemen volgt ze maandelijks therapie. Verder volgt ze een keer per week therapie bij [instantie 2] ; hier heeft ze ook groepssessies gevolgd. Voorts heeft verzoekster verklaard dat als deze therapie is beëindigd, ze wil vragen of ze nog een andere behandeling kan krijgen om beter met emoties/situaties om te leren gaan.
Ook in de verklaring van de behandelaar is opgenomen dat na de beëindiging van de groepssessies bekeken zal worden of er traumabehandeling geïndiceerd wordt. (…)
2.5. (…)
Maar het is ook zo dat verzoekster, objectief en van een afstand gezien, nog niet zo ver is, nog niet zo stabiel is, dat nu al kan worden gezegd dat de psychische problemen beheersbaar zijn op de manier als wordt verlangd voor toelating. Daarvoor ontbreken bevestigende verklaringen van behandelaars (…). Het is duidelijk dat verzoekster nog volop behandelingstrajecten volgt en dat ze daarna nog een aantal behandelingen/therapieën wil gaan volgen, om verder te werken aan haar psychische problemen.”
3.5.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Zij heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
[appellante] krijgt tot op de dag van vandaag een (aanvullende) Wajong-uitkering. Daarmee staat vast dat zij vanwege haar verstandelijke beperking niet in staat is om bestendig arbeidsinkomen te verwerven.
Vanaf 1 februari 2017 zijn de (toekomstige) goederen van [appellante] onder bewind gesteld wegens [appellante] lichamelijke of geestelijke toestand. Deze beschermingsmaatregel is een goede waarborg om het ontstaan van nieuwe schulden te helpen voorkomen.
De situatie van [appellante] is al langere tijd voldoende stabiel en er zijn goede waarborgen om het ontstaan van nieuwe schulden te helpen voorkomen. Dat is waar in deze specifieke situatie de nadruk op moet liggen. De stabiele situatie volgt bijvoorbeeld uit het feit dat nagenoeg alle schulden (erg) oude schulden zijn. De omstandigheid dat de zogeheten stabiliteitsverklaring niet is overgelegd behoort overigens aan toelating tot de schuldsaneringsregeling niet in de weg te staan. De eis van een stabiliteitsverklaring is namelijk geen wettelijke eis.
De conclusie is dat er geen reden is om aan te nemen dat [appellante] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren kan nakomen. Het verzoek om tot de schuldsaneringsregeling te worden toegelaten is ten onrechte afgewezen.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De behandeling voor de psychosociale problemen van [appellante] bij de specialistische GGZ-instelling [instantie 2] is inmiddels gestopt. [appellante] staat nog wel onder behandeling bij de praktijkondersteuner van haar huisarts. Deze behandeling richt zich met name op de verlatingsangst die [appellante] op dit moment (nog steeds) ervaart. Deze verlatingsangst heeft geresulteerd in een angststoornis en beperkt [appellante] daarom ook in het aangaan en onderhouden van sociale contacten buiten haar gezin. [appellante] stelt dat zij mogelijk voor de rest van haar leven op de een of andere manier voor haar psychosociale problematiek behandeld zal moeten worden, maar dat zij zichzelf desondanks prima in staat acht om aan de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling te kunnen voldoen. Ook denkt zij de eventuele stress die daarbij komt kijken prima het hoofd te kunnen bieden. Zij heeft immers een beschermingsbewindvoerder en ook in haar directe omgeving zijn er mensen die haar zo nodig kunnen helpen of ondersteunen. Desgevraagd geeft [appellante] aan niet te beschikken over een door een professionele behandelaar opgestelde verklaring waarin de door [appellante] gestelde beheersbaarheid van haar psychosociale problemen wordt bevestigd.
Daarnaast geeft [appellante] aan dat zij enige tijd als een zogenoemde “katvanger” ondernemingen op haar naam gehad heeft en dat zij mede daardoor niet met zekerheid kan zeggen of er nog meer schulden zijn dan op dit moment op de schuldenlijst vermeld staan. Mede om deze reden is er ook geen dwangakkoord aan de (wel bekende) schuldeisers aangeboden.
3.7.
De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - desgevraagd het volgende aangevoerd. Het beschermingsbewind verloopt probleemloos, [appellante] is altijd goed bereikbaar en reageert ook tijdig en adequaat op vragen en verzoeken van de beschermingsbewindvoerder. Ook financieel zijn er geen bijzonderheden. Er ligt op dit moment een beslag op het inkomen van [appellante] , maar zij weet zich desondanks financieel prima te redden. De beschermingsbewindvoerder is wel van mening dat [appellante] nu, maar ook in de nabije toekomst, maar weinig arbeidscapaciteit zal hebben. Zij heeft niet voor niets een Wajong-uitkering en het door [appellante] uitgesproken voornemen om op enig moment op zoek te gaan naar een betaalde arbeidsbetrekking lijkt dan ook vooral ingegeven door haar wens om meer sociale contacten op te doen.
Nu [appellante] zich onder het actuele beschermingsbewind prima staande weet te houden vermoedt de beschermingsbewindvoerder dat zij dat ook onder het regime van de schuldsaneringsregeling zal kunnen.
3.8.
[informante] heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep -zakelijk weergegeven - desgevraagd het navolgende gesteld. Het is juist dat het aanbod dat in het kader van het minnelijk traject voorafgaand aan het toelatingsverzoek is gedaan mogelijk niet geheel duidelijk is geweest. Het aanbod is op 24 mei 2023 gedaan en daarbij is uitgegaan van een periode van 18 maanden, terwijl de ingangsdatum van deze (nieuwe) periode pas op 1 juli 2023 was. Een aantal schuldeisers heeft dit ook in een reactie op het voorstel aan de [instantie 1] bericht. De [instantie 1] had hierop inderdaad een verklarende brief naar deze schuldeisers kunnen sturen dan wel ná 1 juli 2023 een nieuw voorstel kunnen doen, maar heeft het een noch het ander gedaan. Reden hiervoor was dat er ook een groot aantal schuldeisers in het geheel niet gereageerd had, en bovendien een schuldeiser (Direct Pay) failliet was en onduidelijk was wie over de aan deze toekomende vorderingen op/ schulden van [appellante] iets kon zeggen en reeds om die reden het minnelijk traject al tot mislukken gedoemd leek.
Voorts is [informante] van mening dat [appellante] in de praktijk heeft aangetoond dat zij het regime van de schuldsaneringsregeling aankan. Zij weet nu vanwege het leefgeld in het kader het beschermingsbewind en het beslag op haar inkomen al van zeer beperkte middelen rond te komen en werkt daarnaast goed samen met haar beschermingsbewindvoerder en de [instantie 1] .
3.9.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.9.1.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.9.2.
Vast staat, temeer nu zij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook nadrukkelijk en bij herhaling heeft gesteld, dat [appellante] kampt met een structurele psychosociale problematiek. Zij wordt hiervoor reeds langdurig behandeld en daarbij komt dat [appellante] (dan wel haar raadsman) stelt dat zij mogelijk voor de rest van haar leven in de welke vorm dan ook enige behandeling voor deze problematiek nodig zal hebben.
Ingevolge punt 5.4.3. van de “Bijlage III landelijk uniforme beoordelingscriteria toelating schuldsaneringsregeling” behorend bij het procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken en welke bepaling uiting geeft aan de jurisprudentie op dit punt, wordt een verzoeker met psychosociale problemen in beginsel alleen toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, indien aannemelijk is dat deze problemen al enige tijd beheersbaar zijn, in die zin dat de verzoeker zich in maatschappelijk opzicht staande weet te houden en voldoende hulp of een voldoende sociaal vangnet aanwezig is. Dat de psychosociale problemen beheersbaar zijn, dient te worden bevestigd door een hulpverlener of door een hulpverlenende instantie betrokken bij genoemde psychosociale problematiek. Een dergelijke verklaring is op dit moment niet voorhanden en derhalve ook niet door [appellante] overgelegd.
3.9.3.
Op grond van de inhoud van de processtukken en hetgeen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep door en namens [appellante] naar voren is gebracht en in het licht van het bepaalde van artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw en in het kader van deze bepaling gevestigde rechtspraak acht het hof zich op dit moment vooralsnog onvoldoende voorgelicht om in deze zaak thans een beslissing kunnen te nemen. Het hof overweegt in dat verband dat, gelet op het feit dat er bij [appellante] sprake is van een structurele psychosociale problematiek, vooralsnog niet afdoende kan worden vastgesteld of [appellante] in staat moeten worden geacht alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren na te komen.
3.9.4.
Het hof stelt [appellante] om die reden in de gelegenheid om, uiterlijk op de in het dictum van dit arrest vermelde pro-forma datum, een verklaring/rapportage van een professionele psychische hulpverlener in het geding te brengen waaruit ten minste blijkt wat de actuele aard en ernst van de psychische klachten van [appellante] is, welke behandeling(en) en/of begeleiding [appellante] daarvoor op dit moment ontvangt en welke prognose er met betrekking tot de nabije toekomst gesteld kan worden.
Zoals ook ter zitting in hoger beroep is gedaan, hecht het hof er, ook in meer algemene zin, overigens aan te benadrukken dat het hebben van psychosociale problemen als zodanig niet aan toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling op enig moment in de weg behoeft te staan. Het gaat er echter wel om dat deze psychosociale problematiek beheersbaar is blijkens een (relevante) verklaring van een ter zake deskundige hulpverlener zoals de behandelend psychiater of psycholoog.
3.1
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De uitspraak

Het hof:
houdt de behandeling van de zaak met het in rechtsoverweging 3.9.3. en 3.9.4. van dit arrest overwogen oogmerk aan tot 8 februari 2024, PRO FORMA;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.R.M. de Moor, M. van der Schoor en M.W.M. Souren en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2024.