ECLI:NL:GHSHE:2024:917

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
200.295.607_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest inzake verschoningsrecht van een huisarts in civiele procedure

In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 maart 2024, betreft het een arrest in een incident over het verschoningsrecht van een huisarts. De zaak is een vervolg op eerdere tussenarresten en betreft een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De appellante, vertegenwoordigd door mr. R.J. van der Heijden, heeft zich verzet tegen het horen van een getuige, de huisarts, die een beroep doet op zijn verschoningsrecht. De advocaat van de eiser in het incident, mr. A.J.L.J. Pfeil, heeft betoogd dat er een zwaarwegend belang is bij het horen van de getuige, omdat dit van invloed kan zijn op de beoordeling van onrechtmatig handelen door de appellante, die één van de erfgenamen is. Het hof heeft overwogen dat het verschoningsrecht niet absoluut is en dat de getuige verplicht is om te verschijnen, tenzij er aan de voorwaarden voor een beroep op het verschoningsrecht wordt voldaan. Het hof heeft de zaak verwezen naar de rol voor uitlating van partijen over de wenselijkheid van verdere getuigenverhoren. De beslissing over de proceskosten is aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.295.607/01
arrest van 19 maart 2024
gewezen in het incident inzake een verschoningsrecht in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. R.J. van der Heijden te Maastricht,
tegen

1.[geïntimeerde sub 1] ,wonende te [woonplaats] ,

eiser in het incident,
hierna: [geïntimeerde sub 1]
advocaat: mr. A.J.L.J. Pfeil te Maastricht Airport,
2.
[geïntimeerde sub 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: [geïntimeerde sub 2] ,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. V.C.C. Luijten te Heerlen,
3.
[geïntimeerde sub 3] ,wonende te [woonplaats] ;
hierna: [geïntimeerde sub 3]
niet verschenen,
4.
[geïntimeerde sub 4] ,
Wonende te [woonplaats] ,
hierna: [geïntimeerde sub 4] ,
niet verschenen
5.
[geïntimeerde sub 5] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: [geïntimeerde sub 5] ,
niet verschenen,
6.
[geïntimeerden sub 6]
a.
[geïntimeerden sub 6 a] ,
wonende te [woonplaats] ,
b.
[geïntimeerde sub 6 b] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: [geïntimeerde sub 6 b] ,
c.
[geïntimeerde sub 6 c] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: [geïntimeerde sub 6 c] ,
als vervolg op tussenarresten van het hof van 30 november 2021 en 12 september 2023 in het hoger beroep van het vonnis de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 23 december 2020, zoals verbeterd bij herstelvonnis van 27 januari 2021 (zaak C/03/264744/HA-ZA 19-276).

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/264744 / HA ZA 19-276)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 12 september 2023;
  • een formulier H16 van 19 januari 2024 zijdens [geïntimeerde sub 1] , met bijlagen;
  • een e-mailbericht van mr. J.M. de Vries van 23 januari 2024 met begeleidend schrijven en bijlagen;
  • een formulier H16 van 24 januari 2024 zijdens [geïntimeerde sub 2] ;
  • een formulier H16 van 25 januari 2024 zijdens [geïntimeerde sub 1] ;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 31 januari 2024.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest in het incident bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.1.
Bij het laatste tussenarrest is aan [geïntimeerde sub 1] bewijs opgedragen. Voor het leveren daarvan heeft [geïntimeerde sub 1] vier getuigen opgeroepen, waaronder de huisarts [persoon A] . Bij brief van 23 januari 2024 van mr. J.M. de Vries, advocaat te Utrecht, heeft deze namens haar, onder verwijzing naar de artikelen 88 Wet BIG, 7:457, lid 1 BW en 165, lid 2 Rv., aangekondigd dat zij een beroep zal doen op een verschoningsrecht dat voortvloeit uit haar beroepsgeheim als arts.
3.1.2.
Ter onderbouwing van dit voornemen is namens de [getuige 1] (zakelijk weergegeven) het navolgende aangevoerd.
Uit het probandum vloeit voort dat van de getuige verlangd wordt te verklaren of de moeder van partijen in de periode van 9 augustus 2012 tot 3 oktober 2014 leed aan een geestelijke stoornis in de zin van artikel 3:34, lid 1 BW. Primair voert zij aan dat zij als huisarts niet in staat is om te beoordelen of een patiënt (ter zake het doen van bankzaken) wilsbekwaam is of niet. Het is een behandelend arts volgens de ‘KNMG Richtlijn omgaan met medische gegevens’ ook niet toegestaan een waardeoordeel te geven over voormalige patiënten.
Verder wijst de [getuige 1] op het feit dat het beroepsgeheim zowel een individueel als een algemeen belang dient: de bescherming van de privacy van een patiënt en het waarborgen van een vrije, onbelemmerde toegang tot de gezondheidszorg. De geheimhoudingsplicht geldt ook na de dood van een patiënt. Op grond van het bepaalde in artikel 7:458a BW kan het beroepsgeheim doorbroken worden, maar aan de voorwaarden voor een beroep op dat artikel wordt volgens de [getuige 1] niet voldaan. In dit geval is volgens de [getuige 1] niet aannemelijk gemaakt dat een eventueel zwaarwegend belang bij het in stand blijven van het beroepsgeheim wordt geschaad. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat de verstrekking van inlichtingen noodzakelijk is voor de behartiging van het belang. Niet duidelijk gemaakt is waarom in dit geval met inlichtingen van de [getuige 1] een zwaarwegend belang wordt gediend.
3.2.
Vooruitlopend op het te houden getuigenverhoor heeft mr. Luijten vervolgens laten weten het niet zinvol te achten om de [getuige 1] te horen.
3.3.
Mr. Pfeil heeft voorafgaand aan het getuigenverhoor geen afstand gedaan van de getuige, maar verzocht om een beslissing van het hof. Bij gelegenheid van het gehouden getuigenverhoor heeft mr. Pfeil volhard in de wens om [getuige 1] te horen. Daartoe heeft mr. Pfeil een beroep gedaan op het bepaalde in artikel 7:458a, lid 1, aanhef en onder c BW. Het zwaarwegend belang is volgens hem gelegen in de vaststelling van een feit dat het hof blijkens de in het laatste tussenarrest gegeven bewijsopdracht kennelijk (mede) beslissend acht voor zijn uiteindelijk oordeel. Dat oordeel ziet op gesteld onrechtmatig handelen van [appellante] , één van de erfgenamen. Met het geschil is een financieel belang van de nalatenschap gemoeid van om en nabij € 43.000,=. Dat levert een voldoende zwaarwegend belang op. Ter onderbouwing van zijn betoog heeft mr. Pfeil gewezen naar twee uitspraken in kort geding (Voorzieningenrechter Amsterdam van 1 september 2002, ECLI:NL:RBAMS:2022:5178, en Voorzieningenrechter Den Haag 24 november 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:12608).
3.4.
Bij gelegenheid van het gehouden getuigenverhoor heeft mr. Van der Heijden namens [appellante] aangevoerd dat geen belang bestaat bij het horen van de [getuige 1] , omdat deze niets kan verklaren omtrent de aanvraag van een bankpas of het gebruik daarvan. Het horen van de getuige is daarom volgens haar niet zinvol.
3.5.1.
Het hof overweegt nu als volgt.
Op grond van artikel 7:457, lid 1 BW draagt een hulpverlener zorg, dat aan anderen dan de patiënt geen inlichtingen over de patiënt dan wel inzage in of afschrift van de gegevens uit het dossier worden verstrekt dan met toestemming van de patiënt. Indien verstrekking plaatsvindt, geschiedt deze slechts voor zover daardoor de persoonlijke levenssfeer van een ander niet wordt geschaad. De verstrekking kan geschieden zonder inachtneming van de beperkingen, bedoeld in de voorgaande volzinnen, indien het bij of krachtens de wet bepaalde daartoe verplicht.
3.5.2.
Artikel 88 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) bepaalt dat de beoefenaren van een op grond van artikel 3, 34 of 36a gereguleerd beroep verplicht is zijn geheimhouding in acht te nemen ten opzichte van al datgene wat hem of haar bij het uitoefenen van zijn of haar beroep op het gebied van de individuele gezondheidszorg als geheim is toevertrouwd, of wat daarbij als geheim te zijner of harer kennis is gekomen of wat daarbij te zijner of harer kennis is gekomen en waarvan hij of zij het vertrouwelijke karakter moest begrijpen.
3.6.
Dat een huisarts zich in beginsel op een verschoningsrecht kan beroepen, vloeit voort uit deze bepalingen, gelezen in verband met artikel 165, lid 2, aanhef en onder b Rv. Het verschoningsrecht voor een getuige op grond van artikel 165, lid 2 Rv. is echter niet absoluut. In de eerste plaats laat artikel 7:458a, lid 1, aanhef en onder c BW de mogelijkheid open dat een beroep op verschoning kan worden gepasseerd onder de daar genoemde omstandigheden. Verder is het verschoningsrecht beperkt tot inlichtingen over de patiënt, inlichtingen uit patiëntendossiers of tot datgene waarvan de getuige het vertrouwelijk karakter heeft moeten begrijpen. Niet alle feitelijkheden vallen onder deze geheimhoudingsplicht en niet uit te sluiten valt dat een getuige een verklaring kan afleggen over relevante feiten waarvan zij in redelijkheid het vertrouwelijk karakter niet hoefde te begrijpen. Of dat laatste geval zich voordoet, zal vraag voor vraag beantwoord moeten worden, wat slechts kan na verschijning van de getuige ter zitting.
3.7.
Het voorgaande brengt het hof tot de beslissing dat het door de [getuige 1] gemaakte bezwaar er niet toe kan leiden dat van haar verschijning ter zitting, waartoe zij na oproep verplicht is op grond van het bepaalde in artikel 165, lid 1 Rv., kan worden afgezien.
In de hoofdzaak
3.8.
Zoals aangekondigd door de raadsheer-commissaris aan het eind van het getuigenverhoor, zal de hoofdzaak worden verwezen naar de rol voor uitlating van partijen over de wenselijkheid om de enquête voort te zetten en/of de wenselijkheid van een contra-enquête.
Mochten partijen een verder getuigenverhoor wensen, dan dienen zij daarbij hun verhinderdata op te geven voor de maanden april tot en met juni van 2024, waarna een datum en tijdstip voor een nader te houden verhoor zal worden bepaald. Mochten partijen afzien van het horen van meer getuigen, dan zal de zaak vervolgens worden verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie na enquête aan de zijde van [geïntimeerde sub 1] .

4.De beslissing

In het incident
Het hof:
in het incident:
verstaat dat het bepaalde in artikel 165, lid 2 Rv. de [getuige 1] niet ontslaat van de verplichting om, na behoorlijk te zijn opgeroepen, op datum en tijd als nader te bepalen ter zitting te verschijnen om als getuige gehoord te worden;
bepaalt dat een afschrift van dit arrest zal worden verzonden aan mr. J. de Vries, [postbus] Utrecht;
houdt een beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 16 april 2024 voor beraad voortzetting enquête en/of contra-enquête, waarbij in geval van een voortzetting enquête of contra-enquête partijen tevens opgaaf dienen te doen van hun verhinderdata en die van hun advocaten en van de getuigen in de periode van april tot en met juni 2024;
bepaalt, voor het geval dat vooralsnog wordt afgezien van nadere verhoren, de zaak dan zal worden verwezen naar de rol van 14 mei 2024 voor het nemen van een memorie na enquête door [geïntimeerde sub 1] .
houdt elke verdere beoordeling en beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, R.J.M. Cremers en J. van der Steenhoven, en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 maart 2024.
griffier rolraadsheer