ECLI:NL:GHSHE:2024:822

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
20-003008-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van mishandeling en huisvredebreuk met gevangenisstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte is beschuldigd van mishandeling en huisvredebreuk. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan beide feiten. De mishandeling vond plaats op 7 augustus 2022, toen de verdachte de aangever, [slachtoffer], meermalen met gebalde vuist in het gezicht sloeg. Daarnaast heeft de verdachte wederrechtelijk de woning van zijn ex-partner betreden door zich in een kast te verstoppen zonder dat zij daarvan op de hoogte was. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 dagen, wat het hof heeft bevestigd. Het hof heeft ook beslissingen genomen over vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen en heeft de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], tot schadevergoeding van € 827,70 toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om de schadevergoeding aan de benadeelde partij te betalen, met de mogelijkheid van gijzeling indien betaling uitblijft.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003008-22
Uitspraak : 11 maart 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 15 december 2022, parketnummer 02-199397-22 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen met parketnummers 01-203889-19, 08-111877-18, 08-216802-20, 05-285497-19, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
thans uit anderen hoofde verblijvende in de P.I. Lelystad.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘mishandeling’ (feit 1) en ‘in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen’ (feit 2), de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte heeft doorgebracht in voorarrest voor deze zaak. De politierechter heeft de vorderingen tot tenuitvoerlegging in de zaken met parketnummers 08-216802-20 en 01-203889-19 afgewezen, de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 08-111877-18 en de tenuitvoerlegging gelast van de voorwaardelijke straf – te weten een gevangenisstraf voor de duur van één (1) maand – welke is opgelegd in de zaak met parketnummer 05-285497-19. De politierechter heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] geheel toegewezen tot een bedrag van € 827,70, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 augustus 2022 tot aan
de dag der algehele voldoening en heeft de verdachte veroordeeld in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten. De politierechter heeft ten behoeve van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel opgelegd en heeft bepaald dat bij niet betaling 16 dagen gijzeling kan worden toegepast. Tot slot heeft de politierechter het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen met uitzondering van de beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging en – in zoverre opnieuw rechtdoende – de vorderingen tot tenuitvoerlegging met parketnummers 05-285497-19, 01-203889-19 en 08-216802-20 zal toewijzen en het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 08-111877-18.
Door en namens de verdachte is vrijspraak bepleit. Het gevolg daarvan moet zijn dat ook de benadeelde partij niet ontvankelijk wordt verklaard in de vordering tot schadevergoeding. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd en is bepleit dat de vorderingen tot tenuitvoerlegging met parketnummers 05-285497-19, 01-203889-19 en 08-216802-20 dienen te worden afgewezen en het Openbaar Ministerie in de vordering met parketnummer 08-111877-18 niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter. Daarnaast zal het hof een andere beslissing nemen met betrekking tot de vorderingen tot tenuitvoerlegging.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 7 augustus 2022 te Breda [slachtoffer] heeft mishandeld door hem meermalen, althans eenmaal, (met kracht) tegen/in/op de kaak, althans het gezicht/hoofd, te stompen;
2.
hij op of omstreeks 7 augustus 2022 te Breda in de woning, gelegen aan [adres] (nummer [adres] ), bij een ander, te weten bij [aangever] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 7 augustus 2022 te Breda [slachtoffer] heeft mishandeld door hem meermalen, met kracht, tegen het gezicht, te stompen;
2.
hij op 7 augustus 2022 te Breda in de woning, gelegen aan [adres] (nummer [adres] ), bij een ander, te weten bij [aangever] , in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Tenzij anders vermeld wordt hierna verwezen naar pagina’s van het dossier van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, district De Baronie, basisteam Markdal, registratienummer PL2000-2022209209, gesloten d.d. 9 augustus 2022, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent van politie (doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 35). Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Feit 1 (mishandeling [slachtoffer] )
1.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 8 augustus 2022 (dossierpagina’s 3-4), voor zover als inhoudende de verklaring van aangever [slachtoffer] :
omschrijving aangifte: eenvoudige mishandeling
plaats delict: [adres]
pleegdatum/tijd: op zondag 7 augustus 2019 om 22:19 uur.
Vandaag op 7 augustus 2022 was ik bij een goede vriendin 'op de koffie'. Dit was aan [adres] . Mijn vriendin is [aangever]
(het hof begrijpt: roepnaam [aangever] ). Omstreeks 22:15 uur heb ik het zoontje van [aangever] de fles gegeven en op bed gelegd. Toen ik hem in bed legde zag ik dat de deur van de kledingkast langzaam open ging. (…) Ik zag dat de ex-vriend van [aangever] uit de kast stapte. Ik herkende hem als ex van [aangever] , ik heb hem wel vaker gezien. (…) Ik hoorde hem zeggen: 'blijf van mijn kind af'. (…) Ik zag dat hij zijn rechtervuist balde en zijn armspieren aanspande. (…) Hierna riep hij tegen mij dat ik het huis uit moest. Kort hierna zag en voelde ik dat hij mij met zijn gebalde rechter vuist hard tegen mijn rechter kaak sloeg. Ik voelde dat dit gelijk erg zeer deed. Vervolgens bleef hij mij met gebalde vuisten slaan.
2.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 8 augustus 2022 (dossierpagina’s 5-6), voor zover als inhoudende de verklaring van aangever [aangever] , adres [adres]
Plaats delict: [adres]
"Ik doe aangifte (--) tegen mijn ex, [verdachte]
(het hof begrijpt : [verdachte] ).
Gisteravond, 7 augustus 2022, rond 22.00 kwam ik terug in mijn woning. (…) Rond 22.00 uur was ik dus thuis en kwam [verdachte] ineens uit de kast (
het hof begrijpt: in de woning aan [adres]). Een jongen (
het hof begrijpt: aangever [slachtoffer]) was een fles aan het geven aan ons kind (
het hof begrijpt: het kind van aangeefster en de verdachte).
(…)
Nu waren twee goede vrienden van mij, [slachtoffer] (
het hof begrijpt : [slachtoffer]) en [betrokkene 1] (
het hof begrijpt: [betrokkene 1]) in de woning. (…) Hij (
het hof begrijpt: de verdachte) heeft uiteindelijk [slachtoffer] flink geslagen. [verdachte] heeft hem een aantal keer met zijn vuist geslagen.
3.
Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 8 augustus 2022 (dossierpagina’s 10-11), voor zover als inhoudende de verklaring van getuige [aangever] , adres [adres] :
Op zondag 7 augustus 2022, omstreeks 22.00 uur, ging ik samen met twee vrienden
genaamd [betrokkene 1]
(het hof begrijpt: [betrokkene 1] )en [slachtoffer]
(het hof begrijpt: [slachtoffer] )mijn woning aan [adres]
(hof: te Breda)binnen. (…) Ik zag dat [verdachte]
( het hof begrijpt: [verdachte] )
uit de kast stapte. (…) [verdachte] werd boos en stapte op [slachtoffer] af. Ik zag dat [verdachte] met een gebalde, rechter vuist richting het gezicht van [slachtoffer] uithaalde (…) Ik zag dat de vuist van [verdachte] het gezicht van [slachtoffer] raakte. Ik zag dat [verdachte] , [slachtoffer] drie keer op deze wijze sloeg.
4.
Een proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 26 februari 2024, voor zover als inhoudende de verklaring van de verdachte ter terechtzitting:
Het klopt dat ik op 7 augustus 2022 omstreeks 22:15 uur in de woning aan [adres] in de kast ben gaan zitten. Ik ben op een gegeven moment uit die kast gekomen en zag dat er meerdere mensen aanwezig waren in de woning.
Feit 2 (wederrechtelijk binnendringen in de woning aan [adres] )
1.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 8 augustus 2022 (dossierpagina’s 5-6), voor zover als inhoudende de verklaring van aangever [aangever] , adres [adres] :
Plaats delict: [adres]
Feit: huisvredebreuk.
Ik doe aangifte van huisvredebreuk (…) tegen mijn ex, [verdachte] .
(…)
Gisteravond, 7 augustus 2022, rond 22.00 uur kwam ik terug in mijn woning. (…) Rond 22.00 uur was ik dus thuis en kwam [verdachte] (
het hof begrijpt: de verdachte [verdachte]) ineens uit de kast (
het hof begrijpt: in de woning aan [adres]).
(…)
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2.
Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 8 augustus 2022 (dossierpagina’s 10-11), voor zover als inhoudende de verklaring van getuige [aangever] :
Op zondag 7 augustus 2022, omstreeks 22.00 uur, ging ik samen met twee vrienden genaamd [betrokkene 1] en [slachtoffer] (
het hof begrijpt: [betrokkene 1] en [slachtoffer] )mijn woning aan [adres] (
het hof begrijpt: te Breda) binnen.
Ik had beiden gevraagd deze nacht bij mij te slapen omdat mijn ex-vriend, [verdachte] , gedreigd had naar mijn woning te komen. Mijn ex-vriend en ik zijn nu een paar weken uit elkaar. (…) [verdachte] staat niet bij mij op het adres ingeschreven.
Ik was bezig een stoel klaar te maken om in te slapen. (…) In deze ruimte, tegen de rechter muur en naast het bedje van ons kind stond een donker grijze kast met schuifdeuren. Op een zeker moment ging de kastdeur een beetje open. (…) De kast opende vervolgens volledig. Ik zag dat [verdachte] uit de kast stapte. Ik schrok omdat ik niet wist dat [verdachte] überhaupt in mijn woning was en dus blijkbaar nog een sleutel had van mijn woning. Ik hoorde dat [verdachte] zei: "Jullie gaan hier niet slapen!".
3.
Een proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 26 februari 2024, voor zover als inhoudende de verklaring van de verdachte ter terechtzitting:
Het klopt dat ik op 7 augustus 2022 in de woning aan [adres] in de kast ben gaan zitten. Ik ben op een gegeven moment uit die kast gekomen en zag en hoorde dat er meerdere mensen aanwezig waren in de woning. Ik sta daar niet ingeschreven en woon zelf op een ander adres.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
i.
Betrouwbaarheid verklaringen [slachtoffer] , [betrokkene 2] en [aangever]
Namens de verdachte is door zijn raadsvrouw (in de kern) aangevoerd dat er tegenstrijdigheden zitten in de verklaringen van [slachtoffer] , [betrokkene 2] en [aangever] . In het verlengde daarvan is aangevoerd dat de raadsvrouw ‘zich afvraagt’ of deze verklaringen vanwege die tegenstrijdigheden als bewijs kunnen worden gebruikt en heeft de raadsvrouw verzocht ‘kritisch te kijken’ naar de verklaringen en de verdachte vrij te spreken vanwege het ontbreken van overtuigend bewijs.
Het hof stelt voorop dat teneinde de responsieplicht ex artikel 359, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, van de strafrechter omtrent de betrouwbaarheid en bruikbaarheid van de getuigenverklaringen uit te lokken, de verdediging een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt moet innemen. Dat standpunt moet duidelijk zijn, door argumenten zijn geschraagd en moet worden voorzien van een ondubbelzinnige conclusie. Naar het oordeel van het hof is aan de aan dat verweer te stellen vereisten niet voldaan, nu dat standpunt in ieder geval niet is voorzien van een ondubbelzinnige – voor de beoordeling van een van de vragen als bedoeld in artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering – conclusie. Zo is slechts verzocht ‘kritisch te kijken’ naar de verklaringen en is verzocht om vrijspraak vanwege onvoldoende
overtuigendbewijs. In zoverre is de betrouwbaarheid en daardoor de bruikbaarheid van de verklaringen niet uitdrukkelijk betwist.
Hoewel het verweer van de raadsvrouw niet voldoet aan de daaraan te stellen vereisten overweegt het hof ambtshalve dat de verklaringen van [aangever] en [slachtoffer] in de kern op hetzelfde neerkomen, te weten dat de verdachte op enig moment uit de kast die in de woning van [aangever] stond is gekomen en [slachtoffer] met gebalde vuist een aantal keer in het gezicht heeft geslagen. Inconsistenties in die verklaringen – wat daar ook van zij - zijn naar het oordeel van het hof van ondergeschikt belang en mede gelet op de aard en ingrijpendheid van het bewezenverklaarde invoelbaar. Daarnaast heeft het hof geen enkele reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van genoemde personen, zodat het hof deze verklaringen tot het bewijs zal bezigen. Ten aanzien van de verklaring van [betrokkene 2] merkt het hof nog op dat deze verklaring niet voor het bewijs wordt gebezigd zodat die verklaring, ook ambtshalve, geen verdere bespreking behoeft.
Verweer met betrekking tot het ‘ontlastende’ proces-verbaal van bevindingen
De raadsvrouw van de verdachte heeft tevens aangevoerd dat er in het dossier een ontlastend bewijsmiddel aanwezig is, in de vorm van het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 augustus 2022, van verbalisant [verbalisant 2] (dossierpagina 18). Naar de stelling van de raasvrouw zou uit voornoemd proces-verbaal volgen dat er geen sporen zijn van mishandeling, welke stelling kennelijk ten grondslag is gelegd aan het vrijspraakverweer van de verdediging.
Het hof constateert dat voornoemde verbalisant in de woning geen gewonden heeft gezien noch ‘sporen van mishandeling’. Het hof overweegt in dat verband dat het enkele achterwege blijven van die ‘sporen’ – wat deze ook moge zijn – niet zonder meer betekent dat er derhalve geen mishandeling is geweest. Dat geldt ook onverkort met betrekking tot de afwezigheid van fysiek waarneembaar letsel. In dat verband overweegt het hof dat in mishandeling tevens besloten ligt dat daarvan sprake is indien er pijn is opgelopen.
Het hof volgt de verdediging dan ook niet in haar stelling dat het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 2] voormeld als ontlastend moet worden aangemerkt. Het verweer van de verdediging wordt verworpen, te meer nu dit verweer met betrekking tot het bewijs van mishandeling zijn weerlegging vindt in de tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen.
Verweer met betrekking tot het wederrechtelijk binnendringen
Door de raadsvrouw van de verdachte is tenslotte vrijspraak bepleit voor het tenlastegelegde wederrechtelijk binnendringen, nu de verdachte toestemming had om in de woning te zijn en tevens in het bezit was van een sleutel van de woning.
Het hof stelt in dat verband voorop dat van wederrechtelijk binnendringen in beginsel sprake is indien dit ‘tegen de wil van de rechthebbende’ (vgl. HR 6 juli 2010, NJ 2010/426 en HR 30 november 2010, NJ 2013/543), of ‘zonder toestemming van de rechthebbende’ (vgl. HR 10 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1748) geschiedt. De wijze van binnendringen zal vaak van betekenis zijn voor de vraag of dat tegen de wil van de rechthebbende geschiedde (vgl. HR 16 december 1969, NJ 1971/96).
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte zich in een kast in de woning van aangeefster , waar hij zelf niet woonde noch stond ingeschreven, heeft verscholen, zonder dat zij daar weet van had. Aangeefster verklaart in haar – tot het bewijs gebezigde – verklaring ook dat aan niemand het recht of de toestemming werd gegeven tot het plegen van het feit. Het enkele feit dat de verdachte in het bezit was van de sleutel van de woning - waarvan de aangeefster blijkens haar verklaring kennelijk ook niet op de hoogte was - maakt dat niet anders. Naar het oordeel van het hof is er gelet op de verklaring van aangeefster alsmede de wijze waarop de verdachte zich in de woning heeft verstopt, sprake van het wederrechtelijk binnendringen in die woning.
Het verweer van de verdediging wordt verworpen, te meer nu dit verweer zijn weerlegging vindt in de tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

mishandeling.

Het onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij de woning van zijn voormalige partner wederrechtelijk is binnengedrongen. Daarnaast heeft de verdachte zich (in diezelfde woning) schuldig gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer] . De verdachte heeft door zijn gedragingen niet alleen inbreuk gemaakt op het huisrecht van aangeefster, maar heeft ook inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Het hof neemt de verdachte zijn handelen kwalijk, nu hij hiermee heeft aangetoond geen respect te hebben voor zowel het huisrecht alsmede de lichamelijke integriteit van een ander. Daarbij neemt het hof in strafverzwarende zin mee dat de verdachte zich heeft gedragen als heer en meester in de woning van een ander. Zo heeft hij gezegd terwijl [slachtoffer] het kindje de fles gaf: ”blijf van mijn kind af”(dossierpagina’s 3 en 4) en heeft hij volgens [betrokkene 1] gezegd (dossierpagina 14): “ jullie blijven hier niet slapen. Dit mag niet van mij”. De tekst : ”jullie blijven hier niet slapen” is ook gehoord door aangeefster [aangever]
( dossierpagina’s 10 en 11). Daarnaast is de mishandeling is gepleegd in de nabijheid van een jong kind in een omgeving waarin het kind rust en veiligheid zou moeten ervaren.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf ten bezware van de verdachte acht geslagen op een over hem uitgebracht reclasseringsrapportage d.d. 3 januari 2024, welke in het kader van een andere de verdachte betreffende strafzaak is opgesteld en waaruit volgt dat de verdachte zich niet conformeert aan de bijzondere voorwaarden en er (hierdoor) sprake is van een pro-criminele houding.
Het hof heeft tevens gelet op de eerder uitgebrachte reclasseringsrapportages van 9 augustus 2022 en 1 december 2022, waaruit volgt dat er in de afgelopen jaren diverse hulpverleningstrajecten in gang zijn gezet, welke geen van allen geleid hebben tot probleeminzicht en/of gedragsverandering. Zo is er tweemaal eerder een ambulant behandeltraject opgestart en eenmaal een klinisch traject, waarbij betrokkene voortijdig en zonder instemming de kliniek heeft verlaten. Ook het opgezette begeleid wonen-traject is niet goed verlopen door toedoen van betrokkene. De rapporteurs concluderen dat er sprake is van een gedragspatroon waarbij betrokkene steeds zegt overal aan mee te willen werken, maar niet tot uitvoer komt, onder meer omdat hij niet op afspraken verschijnt.
Uit het uittreksel justitiële documentatie d.d. 9 januari 2024 volgt dat de verdachte eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten. Uit genoemd uittreksel volgt eveneens dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht toepassing vindt.
Alles afwegende, acht het hof – in het bijzonder gelet op het vorenstaande – de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 827,70. De vordering valt uiteen in de volgende posten:
  • i.) Eigen risico zorgverzekering 2022 ad € 177,20
  • ii.) Immateriële schade ad € 650,00
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen. De vordering is door de benadeelde partij gehandhaafd in het hoger beroep.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 827,70, bestaande uit € 177,70 materiele schade en € 650,00 immateriële schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof merkt daarbij op dat de benadeelde partij zijn vordering, strekkende tot vergoeding van de materiele schade ad € 177,70, heeft onderbouwd met facturen, die als bijlage zijn gevoegd bij de vordering tot schadevergoeding d.d. 9 december 2022. Deze vordering is voorts door de verdediging niet – op inhoudelijke gronden – betwist en komt het hof niet kennelijk ongegrond voor, zodat deze vordering voor toewijzing gereed ligt.
Met betrekking tot de vordering, strekkende tot vergoeding van de immateriële schade ad € 650,00 merkt het hof op dat uit het dossier niet zonder meer kan volgen dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte (objectief waarneembaar) letsel heeft bekomen. Naar het oordeel van het hof is er evenwel sprake van aantasting in de persoon van [slachtoffer] , nu de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen (vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793 onder verwijzing naar HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376).
Resumerend zal het hof de vordering toewijzen tot een bedrag van € 827,70, bestaande uit € 177,70 materiele schade en € 650,00 immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 827,70. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor de duur van 16 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vorderingen tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie in het arrondissement Zeeland-West-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van meerdere voorwaardelijke straffen, welke luiden als volgt:
  • een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren met een proeftijd van 3 jaren (opgelegd bij vonnis van 28 augustus 2018 onder parketnummer 08-111877-18);
  • een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 70 dagen met een proeftijd van 2 jaren (opgelegd bij vonnis van 20 november 2019 onder parketnummer 01-203889-19);
  • een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen met een proeftijd van 3 jaren (opgelegd bij vonnis van 10 december 2020 onder parketnummer 08-216802-20);
  • een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren (opgelegd bij vonnis van 20 juli 2021 onder parketnummer 05-285497-19).
Alle genoemde vorderingen zijn in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is ten aanzien van de vorderingen tot tenuitvoerlegging onder parketnummers 01-203889-19 (een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 70 dagen) en 05-285497-19 (een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand) van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijden die gekoppeld zijn aan deze voorwaardelijke veroordelingen, aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, de gehele tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straffen dient te worden gelast.
Met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf onder parketnummer 08-111877-18 (een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren) constateert het hof dat de tenuitvoerlegging daarvan reeds is gelast bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel d.d. 11 november 2022 (parketnummer 08-11 1877-18), zodat het Openbaar Ministerie in deze vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf onder parketnummer 08-216802-20 (een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen) constateert het hof dat de tenuitvoerlegging hiervan reeds gedeeltelijk – te weten voor een deel van 40 dagen, welke 40 dagen zijn omgezet in een taakstraf voor de duur van 80 uren – is gelast bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Overijssel d.d. 10 december 2020 (parketnummer 08-216802-20), zodat het hof de tenuitvoerlegging zal gelasten van de (overige) 80 dagen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 138 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 827,70 (achthonderdzevenentwintig euro en zeventig cent) bestaande uit € 177,70 (honderdzevenenzeventig euro en zeventig cent) materiële schade en € 650,00 (zeshonderdvijftig euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 augustus 2022 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 827,70 (achthonderdzevenentwintig euro en zeventig cent) bestaande uit € 177,70 (honderdzevenenzeventig euro en zeventig cent) materiële schade en € 650,00 (zeshonderdvijftig euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 augustus 2022 tot aan de dag der voldoening en bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 16 (zestien) dagen, waarbij geldt dat toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
gelast de tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 70 dagen met een proeftijd van 2 jaren (opgelegd bij vonnis van 20 november 2019 onder parketnummer 01-203889-19);
gelast de tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren (opgelegd bij vonnis van 20 juli 2021 onder parketnummer 05-285497-19);
verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf onder parketnummer 08-111877-18
gelast de (gedeeltelijke) tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 120 dagen onder parketnummer 08-216802-20, voor de duur van 80 dagen.
Aldus gewezen door:
mr. J.F. Dekking, voorzitter,
mr. O.A.J.M. Lavrijssen en mr. T. van de Woestijne, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S. van den Akker, griffier,
en op 11 maart 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. O.A.J.M. Lavrijssen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.