ECLI:NL:GHSHE:2024:819

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
20-002447-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van mishandeling van een beveiliger op een festival met voorwaardelijke gevangenisstraf en geldboete

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte is beschuldigd van mishandeling van een beveiliger tijdens een festival op 2 juli 2022 in Tilburg. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van € 750,00 en een voorwaardelijke straf. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en de verdachte schuldig bevonden aan de mishandeling, waarbij hij de beveiliger met een gebalde vuist in het gezicht heeft geslagen. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week met een proeftijd van twee jaar, alsook een geldboete van € 500,00. Daarnaast is er een beslissing genomen op de vordering van de benadeelde partij, waarbij de schadevergoeding is vastgesteld op € 328,95, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering alleen bij de burgerlijke rechter terecht kan. De uitspraak benadrukt de ernst van de mishandeling en de impact op de lichamelijke integriteit van de beveiliger.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002447-22
Uitspraak : 11 maart 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 28 oktober 2022, in de strafzaak met parketnummer 02-164190-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘mishandeling’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot betaling van een geldboete van € 750,00, subsidiair 15 dagen hechtenis, waarvan € 250,00, subsidiair 5 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De politierechter heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toegewezen tot een bedrag van € 228,95, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De politierechter heeft de verdachte veroordeeld in de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De politierechter heeft de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. Ten behoeve van de benadeelde partij heeft de politierechter de schadevergoedingsmaatregel opgelegd tot een bedrag van € 228,95 euro en heeft bepaald dat, bij gebreke van betaling en verhaal, gijzeling kan worden toegepast van maximaal 4 dagen.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en de verdachte, opnieuw rechtdoende, zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 20 uren, te vervangen door 10 dagen hechtenis. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van € 228,95, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De advocaat-generaal heeft tevens gevorderd dat het hof ten behoeve van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen tot een bedrag van € 228,95, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, waarbij gijzeling van maximaal 4 dagen kan worden toegepast bij gebreke van betaling en verhaal.
Door de raadsman van de verdachte is bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan hem tenlastegelegde en de benadeelde partij niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering. Daarnaast zal het hof een andere straf opleggen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 2 juli 2022 te Tilburg, [slachtoffer] heeft mishandeld door (met kracht) met een gebalde vuist in het gezicht, althans tegen het hoofd van die [slachtoffer] te slaan;
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 2 juli 2022 te Tilburg [slachtoffer] heeft mishandeld door (met kracht) met een gebalde vuist in het gezicht van die [slachtoffer] te slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Tenzij anders vermeld wordt hierna verwezen naar pagina’s van het dossier van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, registratienummer PL2000-2022172009, gesloten d.d. 3 juli 2022, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent van politie (doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 23). Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 2 juli 2022 (dossierpagina’s 4-5), voor zover als inhoudende de verklaring van aangever [slachtoffer] :
Ik doe aangifte van mishandeling, ik ben beveiliger en was werkzaam op [locatie]
. Omstreeks 21.15 uur, vandaag 2 juli 2022, stond ik samen met [betrokkene]
. Wij controleerden op mensen die het [festival] bezochten. Op een gegeven
moment zag ik een man (
het hof begrijpt: de verdachte). Deze probeerde tussen de dwanghekken door te lopen. Ik sprak hem aan om aan te sluiten in de rij. Ik vroeg vervolgens of ik in zijn tas mocht kijken. Hij gaf toestemming. Ik zag 1 pakje sigaretten en wilde controleren of er geen drugs in zat. Ik hoorde en zag dat hij verbaal agressief werd. Ik zag dat hij doorliep. Ik zei dat hij moest stoppen en pakte hem bij zijn heuptas. Ik zag dat hij omdraaide. Ik zag dat hij met een gebalde vuist op mijn linkerslaap sloeg. Dit was met zijn rechterhand. Ik voelde hevige pijn en riep de naam van mijn collega voor hulp. (…) Deze man is later door de politie meegenomen toen de politie arriveerde.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2.
Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 2 juli 2022 (dossierpagina 7), voor zover als inhoudende de verklaring van getuige [getuige 1] :
Ik ben vandaag (
het hof begrijpt: 2 juli 2022) werkzaam als medewerker van het [festival] (
het hof begrijpt: het festival dat op 2 juli 2022 plaatsgevonden heeft aan [locatie]). Ik zag dat mijn collega-beveiliger [slachtoffer] (
het hof begrijpt: aangever [slachtoffer]) aan het praten was met een man. Ik zag dat de gemoederen hoog opliepen. Ik stond op dat moment op ongeveer 3 meter afstand.
(…)
Niet veel later zag ik dat de man in één keer uithaalde richting het gelaat van [slachtoffer] .
Ik zag dat de man met zijn rechter vuist tegen de linker kaak van [slachtoffer] sloeg. (…) De man is daarna aangehouden door de politie.
3.
Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 2 juli 2022 (dossierpagina 8), voor zover als inhoudende de verklaring van getuige [getuige 2] :
Ik ben beveiliger bij het [festival] in het [locatie] (
het hof begrijpt: [locatie]). Ik was (
het hof begrijpt: op 2 juli 2022) bezig met de tassencontrole. Ik zag dat mijn collega [slachtoffer] (
het hof begrijpt: aangever [slachtoffer]) een discussie kreeg met een bezoeker. Ik zag dat deze bezoeker probeerde om aan de tassencontrole te ontkomen. Mijn collega
[slachtoffer] hield de bezoeker tegen (…). Ik zag dat de bezoeker daarop in een keer uithaalde. Ik zag dat de bezoeker met zijn rechtervuist tegen de linker slaap van [slachtoffer] sloeg. (…) De politie is gekomen en die hebben de man aangehouden.
4.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 juli 2022 (dossierpagina 3), voor zover als inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :
Op zaterdag 2 juli 2022 omstreeks 21.00 uur waren wij, verbalisanten, belast met
noodhulp voor het politie district Tilburg. (…) Vervolgens kregen wij, verbalisanten, de opdracht van de politie meldkamer om (…) te rijden naar [locatie] .
(…)
Ter plaatse troffen wij, verbalisanten de hier nader volledig te noemen verdachte
[verdachte] aan. De verdachte werd onder controle gehouden door onder andere collega,
verbalisant [verbalisant 4] en omstanders. Wij, verbalisanten, hebben vervolgens de verdachte overgenomen.
Verdachte
Achternaam : [verdachte]
Voornamen : [verdachte]
Geboren : [geboortedag] 1990
Geboorteplaats : [geboorteplaats] in Marokko
5.
Een proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting d.d. 26 februari 2024 van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, voor zover als inhoudende de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep:
Op 2 juli 2022 was ik aanwezig op het festival ‘ [festival] ’ in Tilburg, dat werd gehouden aan [locatie] . Op een gegeven moment heb ik een stuk afgesneden voor de ingang, alwaar de beveiliger stond. De beveiliger greep in mijn tas, daar was ik niet van gediend. Ik ben toen doorgelopen en hij trok mij aan mijn tas..
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Door de raadsman van de verdachte is aangevoerd dat het standpunt van zijn cliënt luidt dat hij geen klap heeft gegeven aan [slachtoffer] . De raadsman heeft in zijn pleidooi stilgestaan bij enkele – naar zijn mededeling – ‘opvallendheden’ en ‘verschillen’ in de verklaringen van [slachtoffer] , [getuige 1] en [getuige 2] . De raadsman heeft aangevoerd dat er ‘kritisch gekeken’ dient te worden naar de verklaringen in het licht van de vraag of er wel sprake is van overtuigend bewijs. Naar het hof begrijpt heeft de raadsman in de kern aangevoerd dat er geen objectief bewijs is voor de mishandeling en dat de verklaringen van voornoemde personen onbetrouwbaar zijn.
Het hof stelt voorop dat teneinde de responsieplicht ex artikel 359, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering van de strafrechter omtrent de betrouwbaarheid en bruikbaarheid van de getuigenverklaringen uit te lokken, de verdediging een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt moet innemen. Dat standpunt moet duidelijk zijn, door argumenten zijn geschraagd en moet worden voorzien van een ondubbelzinnige conclusie. Naar het oordeel van het hof is aan de aan dat verweer te stellen vereisten niet voldaan, nu dat standpunt in ieder geval niet is voorzien van een ondubbelzinnige – voor de beoordeling van een van de vragen als bedoeld in artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering – conclusie. Zo is slechts aangevoerd dat ‘kritisch gekeken moet worden’ naar de verklaringen en is verzocht om vrijspraak vanwege onvoldoende
overtuigendbewijs en is in zoverre de bruikbaarheid van de verklaringen niet betwist.
Hoewel het betrouwbaarheidsverweer van de raadsman niet voldoet aan de daaraan te stellen vereisten overweegt het hof ambtshalve dat de verklaringen van [slachtoffer] , [getuige 1] en [getuige 2] in de kern op hetzelfde neerkomen, te weten dat de verdachte naar aanleiding van een tassencontrole uitgevoerd door [slachtoffer] , die [slachtoffer] in zijn gezicht heeft geslagen. Inconsistenties in die verklaringen - wat daar ook van zij - zijn naar het oordeel van het hof van ondergeschikt belang. Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van genoemde personen zoals afgelegd bij de politie zeer kort na het gebeuren, zodat het hof deze verklaringen tot het bewijs zal bezigen.
Het verweer van de raadsman dat er geen objectief bewijs aanwezig zou zijn voor de mishandeling steunt, naar het hof begrijpt, op de opvatting dat voor een bewezenverklaring van mishandeling (objectief waarneembaar) letsel vereist is. Die opvatting vindt geen steun in het recht, nu voor de bewezenverklaring van mishandeling volstaat dat er uit de (gebezigde) bewijsmiddelen volgt dat er sprake is van pijn en/of letsel (vgl. HR 23 november 1931, NJ 1932).
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

mishandeling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van een beveiliger van een festival. Daarmee heeft de verdachte aangever pijn toegebracht en heeft hij een inbreuk gemaakt op diens lichamelijke integriteit. Het hof neemt het in strafverzwarende zin mee dat dit feit is gepleegd op een publiekelijk te bezoeken gratis festival, tegen een beveiliger van dit festival alsmede dat de verdachte een geringe aanleiding als een tassencontrole aanleiding heeft gevonden om voornoemd feit te plegen
Het hof heeft acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte d.d. 9 januari 2024, waaruit volgt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit, een openlijke geweldpleging in 2010, welke veroordeling hem er kennelijk niet van heeft weerhouden om zich opnieuw schuldig te maken aan een dergelijk feit. Gelet op de relatieve ouderdom van deze veroordeling heeft het hof deze omstandigheid echter slechts in beperkte mate als strafverzwarend meegewogen.
Het hof acht, alles afwegende, de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één (1) week met een proeftijd van 2 jaren alsmede een geldboete van € 500, passend en geboden.
Het hof acht de strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de aard en hoedanigheid van de verdachte en zijn draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.329,35. De vordering valt uiteen in de volgende posten:
  • i.) Gederfde inkomsten ad € 1.000,40
  • ii.) Reiskosten slachtofferhulp ad € 28,95
  • iii.) Immateriële schade ad € 300,00
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 228,95. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreekse schade heeft geleden tot een bedrag van € 28,95 (ii). Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Met betrekking tot de vordering strekkende tot het vergoeden van de gederfde inkomsten (i) overweegt het hof dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, onder meer aangezien de vordering niet is onderbouwd met bijvoorbeeld een arbeidsovereenkomst. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de vordering, strekkende tot vergoeding van de immateriële schade (iii) overweegt het hof dat op basis van het als bijlage 2 bij de vordering van de benadeelde partij gevoegde consult niet vast te stellen is dat dit de benadeelde betreft, nu in die bijlage op geen enkele manier wordt gerefereerd aan hem. Het enkele feit dat die bijlage bij de vordering van de benadeelde partij is gevoegd is daartoe onvoldoende. Uit het dossier kan aldus niet zonder meer volgen dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte (objectief waarneembaar) letsel heeft bekomen. Naar het oordeel van het hof is er evenwel sprake van aantasting in de persoon van [slachtoffer] , nu de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen (vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793 onder verwijzing naar HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376).
Resumerend zal het hof de vordering toewijzen tot een bedrag van € 328,93, bestaande uit € 28,95 materiele schade en € 300,00 immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 328,95. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week;

bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis;

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 328,95 (driehonderdachtentwintig euro en vijfennegentig cent),bestaande uit
€ 28,95 (achtentwintig euro en vijfennegentig cent)materiële schade en
€ 300,00 (driehonderd euro)immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 328,95 (driehonderdachtentwintig euro en vijfennegentig cent) bestaande uit € 28,95 (achtentwintig euro en vijfennegentig cent) materiële schade en € 300,00 (driehonderd euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening en bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 6 (zes) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. O.A.J.M. Lavrijssen, voorzitter,
mr. J.F. Dekking en mr. T. van de Woestijne, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S. van den Akker, griffier,
en op 11 maart 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. O.A.J.M. Lavrijssen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.