Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
[persoon A]als rechtsopvolger onder algemene titel van wijlen
[geïntimeerde 1], destijds wonende te [woonplaats] ;
[geïntimeerde 2],
1.2.3.4.
5. Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 17 maart 2020;
- de akte ex artikel 225 lid 2 Rv van 26 mei 2020 van Verhuurders;
- de antwoordakte van [de huurdersvereniging] ;
- de beslissing van de rolraadsheer van 8 juni 2020;
- de dagvaarding tot hervatting van het geding van 8 juni 2022;
- het proces-verbaal van getuigenverhoor (in enquête en contra-enquête) van 11 juli 2023;
- de memorie na enquête van [de huurdersvereniging] ;
- de antwoordmemorie na enquête van Verhuurders.
6.De verdere beoordeling
als het nou een onvoorwaardelijke toezegging was van 60.000 euro, waarom zie ik dat dan in geen enkele mail terug?” heeft [getuige A] verklaard:
Mijn antwoord hierop is dat dat in een mail van [geïntimeerde 1] staat. Er staat wel in dat de btw van 1 jaar terug zou komen en dat is 60.000 euro. […]
ik heb die 60.000 er niet bij gezet, maar ik heb dat wel telefonisch aan hen vermeld. Dat heb ik gemeld aan [persoon B] en [persoon C] . Ik heb de 60.000 euro wel gemeld in de mail en dat is de mail van 28 april aan [persoon B] en [persoon C] . Er staat dat er overeenstemming is over de btw, en ik heb die 60.000 euro hierin niet gemeld, maar het staat in het eerste punt over dat btw verhaal. Daar doel ik op.
was de gedachte bij[Verhuurders]
dat er wel BTW was afgedragen? Ze hebben BTW gefactureerd maar is dit ook afgedragen aan de fiscus?” heeft [getuige A] geantwoord:
ik denk dat ze hier van op de hoogte waren. Tuurlijk was het niet afgedragen, maar enkel op het onderdeel waar ze op btw plichtig waren. Dat wist ik van de eerste dag in 2001. Ik wist dat niet in 2001, ik wist dat toen ik pas het dossier zag. Ik wist dat zelf pas na de herstructurering van de contracten in 2011.”
als het een onvoorwaardelijke toezegging geweest zou zijn, dan was dat gehele betoog niet nodig geweest.” heeft [getuige A] verklaard:
geven al aan dat ze niet btw-plichtig waren, ik wist dat allang. Maar ze hielden in het gesprek voor dat ze dat al wel hadden afgedragen. Toen heb ik gezegd; als dat ten onrechte is gebeurd kun je dat terugvragen, dan krijg je dat terug van al die jaren. Maar ik wist allang dat ze de btw niet hadden, want na 2011 werden die contracten aangepast. Ik heb dat hele contract niet opgesteld, het verhaal slaat nergens op. Of ze het wel of niet terugkregen was niet van belang voor de toezegging.”
[geïntimeerde 1] heeft gezegd dat hij dat niet in een telefoongesprek heeft gezegd, maar het is een gesprek bij Van der Valk geweest toch?” heeft [getuige A] geantwoord:
[geïntimeerde 1] belde uit de auto maar dat wist ik niet. Hij was bij de accountant geweest waar werd gezegd dat de btw niet teruggevraagd kon worden. Dat heeft hij wel gemeld telefonisch.”
Ik had op 28 april 2015 om 9.00 uur een gesprek met [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in Van der Valk te Goes. In dat gesprek kwamen 3 kwesties aan de orde namelijk de BTW, de vierkante meters en de wens van de huurders dat de huurprijs lager werd. Het gesprek verliep in een goede sfeer en op al deze 3 de punten kwamen [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en ik tot overeenstemming. Ik heb in dit gesprek begrepen dat ze ervan uitgingen in het verleden BTW over de huur te hebben afgedragen. Ze wisten niet precies hoe het zat met de BTW. Nu deze passage is voorgelezen verklaar ik dat [geïntimeerde 1] in dit gesprek heeft gezegd dat zij de BTW hadden afgedragen en dat zij die dus van de belastingdienst over 2010 zouden kunnen terugkrijgen, zonder dat het hun geld zou kosten. Ik heb gezegd dat de BTW over de laatste 5 jaar bij de, belastingdienst zou kunnen worden teruggedraaid. Omdat het BTW probleem niet meer speelde vanaf het aangaan van nieuwe huurovereenkomsten per 1 januari 2011, zou dus alleen over 2010 de BTW kunnen worden teruggedraaid en voor eerdere jaren niet. In dit gesprek is afgesproken dat de BTW bij de belastingdienst zou worden teruggevraagd over 2010.
In datzelfde telefoongesprek zei [geïntimeerde 1] mij dat de verhuurders uit coulance aan de huurders € 60.000,- zouden terugbetalen omdat de BTW over 2010 niet kon worden teruggedraaid. Bij dit telefoongesprek was aan mijn kant niemand aanwezig, hoe dat zat aan de kant van [geïntimeerde 1] weet ik niet. […]”
Op 24 april 2015 hebben [getuige A] , [geïntimeerde 2] en ik elkaar gesproken in Van der Valk te Goes. Het ging daarbij over de BTW compensatie die over de huur was gerekend aan de huurders. Volgens [getuige A] zou een bedrag van 50 of 60 duizend euro teruggevraagd kunnen worden bij de belastingdienst. Het ging dan om het bedrag dat wij als verhuurders over 2010 hadden afgedragen aan de belastingdienst. [geïntimeerde 2] en ik hebben in dat gesprek gezegd dat als het juist is dat wij de BTW over de huur over 2010 konden terugvragen van de belastingdienst wij uit coulance het bedrag dat wij zouden terugkrijgen van de belastingdienst volledig zouden doorsluizen aan de huurders.
Van [persoon D] begreep ik dat het niet mogelijk was de BTW over de huur over 2010 terug te vragen bij de belastingdienst omdat over die huur geen BTW was gerekend en afgedragen. Ik weet niet meer of dit telefoongesprek eveneens plaats had op 24 april 2015 of kort daarna. Ik heb telefonisch aan [getuige A] doorgegeven wat ik van [persoon D] had gehoord. Ik heb hem dit ook per mail doorgegeven op 29 april 2015 (productie 11 bij dagvaarding).
op een zeker moment[is]
gesproken over teruggave van de BTW dat dat tussen de 50-60.000 euro zou zijn en dat is, neem ik aan, ter sprake geweest.[…]
Wij hebben in dat of in een later gesprek gezegd dat als er een teruggave van de btw zou plaatsvinden wij dat bedrag zouden doorstorten aan de huurdersvereniging. Dat is gezegd, en niks anders.”
1)Voor wat betreft de BTW aangelegenheid is er inmiddels contact geweest met [persoon D] van [accountant] accountant. Volgens [persoon D] zijn de BTW aangiften op juiste wijze (wel en niet BTW plichtige huurders) uitgevoerd. Bij controle heeft de belastingdienst er destijds op gewezen dat de omschrijving BTW in de facturatie niet juiste was, aan de hand daarvan is deze omschrijving aangepast in BTW compensatie of compensatie-BTW. De voorheffing BTW van de renovatie, vernieuwbouw en onderhoudskosten(nu servicekosten) is niet of nauwelijks verrekend. Door toepassen van het, naar de mening van [accountant] accountant, juiste BTW regime is terug vragen van de BTW over 2010 niet mogelijk. Door, op verzoek van de huurders, het tussentijds vernieuwen van de huurovereenkomsten per 1 januari 2011 is gestreeft om de pijnpunten en misverstanden met betrekking tot de BTW en servicekosten op te lossen.”
Punt 1 met betrekking op het BTW verhaal, het volgende:
begrepen” c.q. “
vernomen” dat
in dat gesprek bij Van der Valk(curs. hof) het om terugbetaling van € 60.000,00 ging. Meer behelzen de verklaringen in essentie niet; het telefoongesprek ’s middags waarover [getuige A] in zijn getuigenverhoor in eerste aanleg spreekt, noemen [persoon B] en [persoon C] in dit verband niet.
in dat gesprek[in het Van der Valk restaurant, toev. hof]
is medegedeeld dat 60.000,00 direct[…]
toegezegd konden worden”, terwijl [getuige A] in eerste aanleg heeft verklaard: “
op al deze 3 punten kwamen [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en ik tot overeenstemming.” Daarbij is in het midden gebleven dat die “
overeenstemming” ten aanzien van de btw (de uitdrukkelijke toezegging van) terugbetaling van € 60.000,00 behelsde. [getuige A] verklaarde in eerste aanleg vervolgens dat de toezegging gedaan is in een telefoongesprek ’s middags ná het gesprek in Van der Valk.
spijtig” noemt dat geen btw is afgedragen. [de huurdersvereniging] stelt ook geen concrete feiten of omstandigheden waarop zij baseert dat Verhuurders in 2015 daadwerkelijk wisten dat er in 2010 geen btw was afgedragen. Dat Verhuurders dit mogelijk behoorden te weten, als belastingplichtigen, volstaat niet, omdat [de huurdersvereniging] haar betoog over de uitleg van de toezegging en de waardering van het getuigenbewijs expliciet baseert op een daadwerkelijk weten bij Verhuurders. Het hof komt daarom op dit punt niet toe aan het leveren van nader bewijs.
die toezegging is in feite onder voorbehoud gedaan” acht het hof onvoldoende voor – als daar al ruimte voor zou zijn – een andere uitleg van de juridische stellingen van Verhuurders, al is het maar omdat er in dit geval ook niet zonder meer sprake is van een voorwaardelijke verbintenis in de zin van artikel 6:21 BW. Uiteindelijk is immers doorslaggevend of door Verhuurders in 2010 btw is afgedragen. Dat was in 2015 mogelijk wel voor [de huurdersvereniging] en Verhuurders (subjectief) onzeker, maar in geen geval een toekomstige gebeurtenis, terwijl artikel 6:21 BW voor een voorwaardelijke verbintenis een onzekere, toekomstige gebeurtenis vereist.
constructie” die niet langer mogelijk is als de btw niet kan worden teruggevraagd, dat die e-mails de partijverklaringen van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] voldoende geloofwaardig maken. Tot een andere uitkomst van het geschil kan het verzoek van [de huurdersvereniging] om terug te komen op de beslissing omtrent de bewijslastverdeling daarom ook niet leiden.
In het kader van de overgang van de onroerende zaak in 2011, is door de huurdersvereniging met gedaagden overeengekomen, dat werd overgenomen tegen eenzelfde opbrengst als werd gerealiseerd door Levob.” In haar grief 2 heeft zij toegelicht dat het hier om de “
netto-huuropbrengst, dus zonder btw” zou gaan. Het gaat hier om twee kwalificaties, namelijk de kwalificatie dat er sprake zou zijn van een overeenkomst tussen [de huurdersvereniging] en Verhuurders en de kwalificatie (uitleg) dat die overeenkomst inhoudt dat de netto huuropbrengsten gelijk zouden zijn aan de huur exclusief btw. Voor beide kwalificaties stelt zij geen te bewijzen feiten. Onduidelijk blijft op welke wijze deze overeenkomst tot stand zou zijn gekomen en onduidelijk blijft waarop [de huurdersvereniging] haar uitleg van die overeenkomst en van het begrip “netto-huuropbrengst” baseert. Omdat bij verhuur die met btw belast is een verhuurder bij haar in rekening gebrachte btw kan aftrekken (zodat met btw belaste huur dus voordelig kan zijn voor een verhuurder), ligt het standpunt van [de huurdersvereniging] dat Verhuurders met “netto-opbrengst” alleen de huur exclusief btw en niet de opbrengst minus totale belastingdruk hebben bedoeld, ook niet zonder meer voor de hand. Bovendien staat vast dat Verhuurders en de individuele huurders ook niet gehandeld hebben volgens de uitleg die [de huurdersvereniging] aan de afspraken geeft. Het betoog van [de huurdersvereniging] is dan ook door de kantonrechter en het hof als onvoldoende onderbouwd verworpen.