3.6.Het hof zal eerst de grieven behandelen die betrekking hebben op de oud-werknemers van LBB Solutions die volgens haar werkzaamheden voor NL Security hebben verricht.
3.6.1.De grieven I en II lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Met de grieven komt LBB Solutions op tegen rov. 4.2. en 4.2.1. van het vonnis. Daarin overweegt de rechtbank dat LBB Solutions geen belang meer heeft bij haar vordering onder i (zoals die in eerste aanleg luidde) om NL Security, kort weergegeven, te verbieden om na het te wijzen vonnis met [persoon A] tot 31 december 2021 en met [persoon B] tot vijf jaar na het einde van zijn dienstbetrekking een arbeidsovereenkomst aan te gaan of daaraan uitvoering te geven. Immers, zo overweegt de rechtbank, tussen partijen staat vast dat de arbeidsovereenkomsten tussen (een zustervennootschap van) NL Security en [persoon A] en [persoon B] per 21 september 2020 zijn beëindigd en niet is gesteld of anderszins aannemelijk geworden dat zij daarna op andere wijze voor NL Security werkzaam zouden zijn of worden. Ten aanzien van [persoon A] , zo overweegt de rechtbank, is bovendien de periode waarvoor het verbod wordt gevorderd, tot 31 december 2021, op de datum van het vonnis al verstreken.
3.6.2.In de toelichting op de grieven voert LBB Solutions aan dat de vaststellingsovereenkomsten, tot beëindiging per 21 september 2020 van de arbeidsovereenkomsten tussen een aan NL Security gelieerde vennootschap en [persoon A] (gedateerd 31 juli 2020) en tussen die vennootschap en [persoon B] (gedateerd 20 augustus 2020) ten behoeve van het tussen partijen gevoerde kort geding zijn “gefingeerd”. Zij betwist bij gebrek aan wetenschap (alsnog) dat de arbeidsovereenkomsten met [persoon A] en [persoon B] op 21 september 2020 zijn geëindigd. Zij stelt dat [persoon A] en [persoon B] ook na 21 september 2020 nog voor NL Security en/of voor aan haar gelieerde vennootschappen werkzaamheden hebben verricht, naar het hof begrijpt in hoedanigheid van werknemer. Daarom heeft LBB Solutions, zo begrijpt het hof de grief, belang bij toewijzing van haar gewijzigde vordering onder 1., strekkende tot verkrijging van een verklaring voor recht dat het NL Security verboden was om tot 31 december 2021 met [persoon A] en tot 1 augustus 2022 met [persoon B] een arbeidsovereenkomst aan te gaan of uit te voeren, op straffe van verbeurte van dwangsommen.
3.6.3.NL Security betwist dat LBB belang bij het verkrijgen van de gevorderde verklaring voor recht heeft omdat de gevorderde dwangsommen niet toewijsbaar zijn. NL Security handhaaft in hoger beroep haar betwisting dat [persoon A] en [persoon B] na 21 september 2020 nog voor haar of een gelieerde vennootschap werkzaam zijn geweest. De vaststellingsovereenkomsten zijn, aldus NL Security, niet gefingeerd en hebben de arbeidsovereenkomsten wel degelijk op 21 september 2020 doen eindigen.
3.6.4.Het hof oordeelt als volgt. Artikel 3:303 Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat zonder voldoende belang niemand een rechtsvordering toekomt. LBB Solutions heeft geen belang bij de grieven in die zin dat die kunnen leiden tot (vernietiging van het vonnis en) het alsnog toewijzen van haar vordering in eerste aanleg onder i – die vordering heeft zij immers niet gehandhaafd. In zoverre falen de grieven dan ook.
3.6.5.LBB Solutions heeft wel voldoende belang bij de grieven voor zover de toelichting daarop haar gewijzigde vordering onder 1 tot verkrijging van een verklaring voor recht onderbouwt. Als, zoals LBB Solutions stelt, komt vast te staan dat [persoon A] en [persoon B] ook na 21 september 2020 als werknemer werkzaamheden voor NL Security of een aan haar gelieerde vennootschap hebben verricht en als komt vast te staan dat een non-concurrentiebeding in hun arbeidsovereenkomst dan wel in de overeenkomst tussen LBB Solutions en NL Security daaraan in de weg stond, dan is de gevorderde verklaring voor recht dat NL Security zich tot 31 december 2021 ( [persoon A] ) en tot vijf althans twee althans een jaar na het einde van de arbeidsovereenkomst met LBB Solutions ( [persoon B] ) diende te onthouden van het aangaan van en/of uitvoering geven aan een arbeidsovereenkomst, (ook) met betrekking tot die periode in beginsel toewijsbaar en zal het hof de daaraan verbonden vordering tot het opleggen van dwangsommen moeten beoordelen.
3.6.6.Of de vaststellingsovereenkomsten, waarin is overeengekomen dat de arbeidsovereenkomsten tussen (een zustervennootschap van) NL Security en [persoon A] en [persoon B] per 21 september 2020 met wederzijds goedvinden eindigen, “gefingeerd” zijn, kan in het midden blijven. Ook de vraag of LBB Solutions nog mocht terugkomen op haar erkenning (in randnummer 32 van de dagvaarding in eerste aanleg) dat de arbeidsovereenkomsten door middel van de vaststellingsovereenkomsten per 21 september 2020 zijn geëindigd, behoeft geen bespreking. LBB Solutions heeft namelijk in elk geval haar stelling dat [persoon A] en [persoon B] na 21 september 2020 nog werkzaamheden voor NL Security of een gelieerde vennootschap hebben verricht, welke stelling zij op grond van artikel 150 Rv dient te onderbouwen en zo nodig bewijzen, gezien de betwisting daarvan door NL Security onvoldoende feitelijk onderbouwd. In de memorie van grieven (randnummer I.8) en tijdens de mondelinge behandeling heeft LBB Solutions aangevoerd dat deze stelling berust op een vermoeden. Feitelijke onderbouwing ontbreekt volledig. Het hof verwerpt de stelling daarom; aan een bewijsopdracht komt het hof niet toe (daargelaten dat LBB Solutions niet een voldoende specifiek en ter zake dienend bewijsaanbod heeft gedaan).
3.6.7.Het hof overweegt met betrekking tot de vordering om aan NL Security een dwangsom van € 500,00 op te leggen voor iedere dag dat zij in gebreke is gebleven om aan de veroordeling te voldoen, ten overvloede als volgt. Artikel 611a Rv bepaalt dat de rechter op vordering van een partij haar wederpartij kan veroordelen tot betaling van een dwangsom voor het geval aan de hoofdveroordeling niet wordt voldaan. Die hoofdveroordeling is een uitspraak waarin de rechter een procespartij beveelt om iets te doen of niet te doen dan wel om een zaak te geven; zie BenGH 1 juli 1988, ECLI:NL:XX:1988:AB7689. LBB Solutions heeft niet een dergelijke hoofdveroordeling gevorderd, maar een verklaring voor recht. Daarop is artikel 611a Rv niet van toepassing, zodat de gevorderde dwangsommen niet voor toewijzing in aanmerking komen. 3.7.1.De grief richt zich tegen rov. 4.2.2. van het vonnis, waarin de rechtbank ten overvloede overweegt dat ten aanzien van [persoon B] het onder i. gevorderde verbod voor de duur van vijf jaar niet toewijsbaar is omdat in diens arbeidsovereenkomst niet is bepaald dat hij zich vijf jaar moet onthouden van bepaald (concurrerend) gedrag.
3.7.2.Volgens LBB Solutions heeft zij belang bij het in eerste aanleg gevorderde verbod voor de duur van vijf jaar, omdat NL Security door het ronselen van haar personeel heeft geprofiteerd van de wanprestatie van deze medewerkers en (daarmee) jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld. In haar gewijzigde vordering onder 1 vordert LBB Solutions ten aanzien van [persoon B] primair een verklaring voor recht dat NL Security zich tot vijf jaar na het einde van diens dienstbetrekking bij LBB Solutions dient te onthouden van het aangaan van of uitvoering geven aan een arbeidsovereenkomst met [persoon B] , subsidiair tot twee jaar en meer subsidiair tot een jaar na het einde van die dienstbetrekking.
3.7.3.Zoals de rechtbank (in rov. 2.8. van het vonnis) heeft vastgesteld, is in artikel 12.1 en 12.2 van de arbeidsovereenkomst tussen LBB Solutions en [persoon B] aan de daarin omschreven verboden een termijn van twee jaar na het einde van de arbeidsovereenkomst gesteld. Diens “wanprestatie” kan dus niet langer dan tot twee jaar na het eindigen van de arbeidsovereenkomst hebben bestaan. LBB Solutions legt aan haar vordering ten grondslag dat NL Security onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld doordat zij heeft geprofiteerd van de wanprestatie van de medewerkers, onder wie [persoon B] . Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien hoe NL Security na ommekomst van die twee jaar nog onrechtmatig jegens LBB Solutions kan hebben gehandeld. Vanaf dat moment profiteerde zij immers in geen geval meer van een wanprestatie van [persoon B] . De primaire vordering ten aanzien van [persoon B] onder 1 is daarom niet toewijsbaar.
3.7.4.Ook de subsidiaire en meer subsidiaire vordering onder 1 ten aanzien van [persoon B] is niet toewijsbaar, omdat LBB Solutions daarbij niet een rechtens te respecteren belang heeft. Het belang dat zij stelt te hebbenis dat zij bij toewijzing aanspraak kan maken op verbeurde dwangsommen. Zoals het hof hiervoor in rov. 3.5.7. heeft overwogen is een verklaring voor recht niet een hoofdveroordeling als bedoeld in artikel 611a Rv en is de vordering ten aanzien van de dwangsommen daarom niet toewijsbaar.
3.8.1.Met grief IV komt LBB Solutions op tegen rov. 4.3. van het vonnis. Daarin oordeelt de rechtbank dat het gevorderde verbod ten aanzien van [persoon C] niet toewijsbaar is. Zij overweegt daartoe dat LBB Solutions met [persoon C] niet een schriftelijke arbeidsovereenkomst heeft gesloten en dat [persoon C] dus niet aan een concurrentiebeding (dat immers ingevolge artikel 7:653 BW schriftelijk moet worden overeengekomen) was gebonden. LBB Solutions heeft, aldus de rechtbank, niet onderbouwd op welke grond NL Security desondanks gehouden zou zijn zich ervan te onthouden [persoon C] te werk te (blijven) stellen, waar nog bij komt dat aan het gevorderde onder i ten aanzien van [persoon C] geen termijn is verbonden.
3.8.2.In de toelichting op de grief legt LBB Solutions aan haar gewijzigde vordering onder 1 ten grondslag dat NL Security door [persoon C] in dienst te nemen artikel 22 van de algemene voorwaarden heeft geschonden. Het hof begrijpt de grief zodat LBB Solutions die bepaling mede aan de vordering ten aanzien van [persoon A] en [persoon B] ten grondslag legt. Zij beroept zich (in de toelichting op de hierna te behandelen grief XII) op het vonnis in het bevoegdheidsincident van de rechtbank Limburg van 10 februari 2021 in de eerdere procedure tussen haar en NL Security genoemd in rov. 3.2.5. Daarin heeft de rechtbank geoordeeld dat NL Security aan de algemene voorwaarden is gebonden (en heeft zij de incidentele vordering tot onbevoegdverklaring van NL Security afgewezen). Dit oordeel staat daarmee vast, aldus LBB Solutions. Volgens artikel 22 van de algemene voorwaarden diende NL Security zich gedurende de looptijd van de overeenkomst met LBB Solutions alsmede gedurende een jaar na beëindiging daarvan te onthouden van het overnemen van personeel van LBB Solutions. De vordering onder 1 is volgens LBB Solutions dus toewijsbaar voor de periode tot 1 augustus 2021 en ook de gevorderde dwangsommen van € 50.000,00 hadden moeten worden toegewezen c.q. zijn in hoger beroep toewijsbaar.
3.8.3.NL Security betwist dat de algemene voorwaarden van NL Security van toepassing zijn. Subsidiair beroept zij zich erop dat artikel 22 van de algemene voorwaarden nietig is wegens strijd met het belemmeringsverbod van artikel 9a Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi).
3.8.4.Het hof overweegt als volgt. Artikel 22 van de algemene voorwaarden luidt:
“
Art. 22 Niet-overname personeel1. De opdrachtgever zal gedurende de looptijd van de overeenkomst alsmede één jaar na beëindiging daarvan, op generlei wijze, behoudens nadat goed zakelijk overleg ter zake heeft plaatsgehad met gebruiker, medewerkers van gebruiker of van ondernemingen waarop gebruiker ter uitvoering van deze overeenkomst beroep heeft gedaan en die betrokken zijn (geweest) bij de uitvoering van de overeenkomst, in dienst nemen dan wel anderszins, direct of indirect, voor zich laten werken.”
Als die bepaling op de overeenkomst van toepassing is, dan staat dat er in beginsel aan in de weg dat LBB Solutions [persoon A] , [persoon B] en [persoon C] voor 1 augustus 2021 in dienst mocht nemen. LBB Solutions beroept zich, zo begrijpt het hof, op het gezag van gewijsde van de beslissing van de rechtbank in het vonnis in het bevoegdheidsincident van 10 februari 2021, dat NL Security aan de algemene voorwaarden is gebonden. Het hof volgt LBB Solutions daarin niet. In HR 30 juni 1989, ECLI:NL:PHR:1989:AD0853 heeft de Hoge Raad beslist dat overwegingen in een bevoegdheidsincident in de hoofdzaak geen bindende eindbeslissing als bedoeld in artikel 236 Rv zijn. Het hof is daaraan dus niet gebonden. De vraag naar de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden, die de rechtbank in deze procedure niet heeft beantwoord (zie rov. 4.17. van het vonnis), dient het hof dus nog te beantwoorden. 3.8.5.LBB Solutions steltdat zij en NL Security voorafgaand aan de start van de samenwerking per mail hebben gecorrespondeerd, waarbij afspraken zijn gemaakt over – onder andere – de tariefstelling. Tussen LBB Solutions en NL Security is volgens LBB Solutions “dan ook” mondeling een overeenkomst tot stand gekomen. Voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst heeft LBB Solutions met haar e-mail van 22 maart 2019 (productie 38 bij dagvaarding) de algemene voorwaarden kenbaar gemaakt aan NL Security. Daarnaast heeft LBB Solutions ook op de voorzijde van haar facturen aan NL Security steeds verwezen naar de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden, waartegen NL Security nooit bezwaar heeft gemaakt.
3.8.6.NL Security betwistdat zij ooit met LBB Solutions over de al dan niet toepasselijkheid van de algemene voorwaarden heeft gesproken en dat zij die ooit heeft aanvaard. Zij betwist dat zij de e-mail van 22 maart 2019 met als bijlage de algemene voorwaarden van LBB Solutions heeft ontvangen en dat na ontvangst daarvan mondeling de overeenkomst is gesloten. Zij heeft ter onderbouwing van haar betwisting als productie 2 bij conclusie van antwoord andere met LBB Solutions gewisselde e-mails van 22 maart 2019 overgelegd en aangevoerd dat dit “de” e-mailcorrespondentie tussen partijen van 22 maart 2019 is. De algemene voorwaarden zijn, aldus NL Security, dus niet vóór of bij het sluiten van de mondelinge overeenkomst aan haar bekend gemaakt. Zij heeft uitsluitend per e-mail facturen van LBB Solutions ontvangen, waarbij de achterzijde nooit is meegestuurd. Dat de algemene voorwaarden op de achterzijde waren afgedrukt maakt niet dat deze overeenkomstig artikel 6:231 onder c BW van toepassing zijn, aldus NL Security.
3.8.7.Het hof oordeelt als volgt. De vraag of de toepasselijkheid van algemene voorwaarden is overeengekomen, moet worden beantwoord aan de hand van de bepalingen over aanbod en aanvaarding (artikel 6:217 e.v. BW) en de totstandkoming van rechtshandelingen in het algemeen (artikel 3:33 e.v. BW). Daarbij is een aantal omstandigheden van belang, zoals de hoedanigheid van contractspartijen, de al dan niet bestendige relatie, de verwijzing naar de voorwaarden op facturen, het uitblijven van tijdig protesteren, de gebruikelijkheid van de betrokken clausule, enz.
3.8.8.NL Security heeft niet betwist dat zij nooit heeft geprotesteerd tegen de vermelding van de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden genoemd op de voorzijde van de facturen van LBB Solutions. Dat staat dus vast. Het enkele niet daartegen protesteren leidt naar het oordeel van het hof op zichzelf echter nog niet tot de conclusie dat zij de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden heeft aanvaard. Indien echter ook komt vast te staan dat LBB Solutions haar algemene voorwaarden op 22 maart 2019 voorafgaand aan het mondeling sluiten van de overeenkomst per e-mail aan NL Security heeft toegestuurd, zoals LBB Solutions stelt en NL Security betwist, dan heeft LBB Solutions uit het zonder commentaar hebben ontvangen van de algemene voorwaarden en het niet protesteren tegen de op de facturen vermelde toepasselijkheid ervan, mogen begrijpen dat NL Security de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden heeft aanvaard. Daarbij kent het hof betekenis toe aan het feit dat beide contractanten professionele partijen zijn, waarbij geldt dat NL Security, zoals zij tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft verklaard, veel opdrachtgevers heeft en gebruik maakt van 30 tot 35 inhuurpartijen. Zij heeft dus veel ervaring met het sluiten van overeenkomsten met opdrachtgevers en onderaannemers. Van haar had dan ook mogen worden verwacht dat zij zou hebben geprotesteerd tegen de toezending van de algemene voorwaarden en de vermelding van de toepasselijkheid daarvan op de facturen, als zij niet instemde met die toepasselijkheid.
3.8.9.Op grond van artikel 150 Rv dient LBB Solutions haar stelling dat zij de e-mail met als bijlage de algemene voorwaarden voorafgaand aan het mondeling sluiten van de overeenkomst aan NL Security heeft toegestuurd, te bewijzen. De e-mail van 22 maart 2019 15:10 waarop LBB Solutions zich beroept en waarvan zij een uitdraai in het geding heeft gebracht (productie 38 bij inleidende dagvaarding) is gericht aan hetzelfde e-mailadres (
[xx] @ [xx] .nl) als vermeld op de e-mail van 22 maart 2019 12:23 van LBB Solutions, die NL Security als productie 2 bij conclusie van antwoord heeft overgelegd - en die zij dus heeft ontvangen. Nu NL Security op het genoemde e-mailadres een e-mail van LBB Solutions van enkele uren eerder wel heeft ontvangen, had het op haar weg gelegen om niet te volstaan met de enkele betwisting van de ontvangst van de e-mail van 15:10, maar om die betwisting te onderbouwen, bijvoorbeeld met een verklaring van haar IT-dienstverlener met betrekking tot op 22 maart 2019 op het e-mailadres
[xx] @ [xx] .nlwel/niet ontvangen e-mails. Op grond daarvan oordeelt het hof voorshands dat LBB Solutions het bewijs van de verzending door haar en de ontvangst door NL Security van de e-mail van 22 maart 2019 15:10 met als bijlage haar algemene voorwaarden, heeft geleverd. Het hof zal NL Security toelaten tot tegenbewijs zoals hierna in het dictum is vermeld. Beide partijen dienen schriftelijke bewijsstukken op voorhand aan de raadsheer-commissaris en de wederpartij toe te zenden.
3.8.10.Voor het geval na bewijslevering komt vast te staan dat de algemene voorwaarden de rechtsverhouding tussen partijen beheersen volgt daaruit, zoals hiervoor in rov. 3.8.4. overwogen, in beginsel dat LBB Solutions [persoon A] , [persoon B] en [persoon C] voor 1 augustus 2021 niet in dienst mocht nemen. In dat geval dient het hof het beroep van NL Security op de nietigheid van artikel 22 van de algemene voorwaarden wegens strijd met artikel 9a Waadi te behandelen. NL Security heeft ter onderbouwing van dat beroep aangevoerd dat de medewerkers van LBB Solutions onder leiding en toezicht van NL Security stonden. In de memorie van antwoorden tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft zij aangevoerd dat namens NL Security haar manager [persoon F] leiding gaf aan de beveiligers van LBB Solutions in de Lidl-filialen. Als, aldus NL Security, iedere onderaannemer zijn eigen mensen zou aansturen zou het chaos zijn. LBB Solutions heeft betwist dat [persoon F] leiding gaf en tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat [persoon A] als rechterhand van directeur [persoon E] alles regelde en dat [persoon E] eens in de twee à drie weken ging kijken om toezicht te houden.
3.8.11.Als komt vast te staan dat de medewerkers van LBB Solutions hun werkzaamheden onder leiding en toezicht van NL Security uitvoerden, is er sprake van het ter beschikking stellen van arbeidskrachten als bedoeld in artikel 1 onder c Waadi. In dat geval is het belemmeringsverbod van artikel 9a Waadi van toepassing en is artikel 22 van de algemene voorwaarden om die reden nietig. NL Security heeft op grond van artikel 150 Rv de bewijslast van die stelling. Het hof zal, voor het geval na tegenbewijslevering als hiervoor in rov. 3.8.9. gelast komt vast te staan dat de algemene voorwaarden de rechtsverhouding tussen partijen beheersen, NL Security vervolgens toelaten tot het bewijs van haar stelling dat de medewerkers van LBB Solutions hun werkzaamheden in de Lidl-filialen onder leiding en toezicht van NL Security uitvoerden.
3.9.1.De grieven richten zich tegen rov. 4.8. en 4.9. van het vonnis. Daarin overweegt de rechtbank, kort weergegeven, dat de enkele betrokkenheid bij wanprestatie in beginsel niet onrechtmatig is en dat voor onrechtmatigheid naast wetenschap van die wanprestatie ook de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden is vereist. De rechtbank noemt vervolgens voorbeelden van bijzondere omstandigheden die hadden kunnen leiden tot het oordeel dat er sprake is van onrechtmatig handelen, zoals de aanwezigheid van schaarse (uiterst) specialistische kennis bij de werknemers in een krappe arbeidsmarkt, het overdragen van vertrouwelijke informatie of essentiële (niet algemeen toegankelijke) kennis door de werknemers aan NL Security, of het weglokken van andere opdrachtgevers met behulp van dergelijke vertrouwelijke informatie. Zij overweegt dat er in onvoldoende mate sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden. Het (vrijwel gelijktijdig) overnemen van drie personeelsleden is volgens de rechtbank op zichzelf onvoldoende om te kunnen oordelen dat er sprake is van onrechtmatig handelen van NL Security, te meer nu deze drie personeelsleden hebben verklaard dat zij LBB Solutions zelf wilden verlaten.
3.9.2.LBB Solutions betoogt in de toelichting op de grieven dat zij in eerste aanleg al voldoende bijzondere omstandigheden naar voren heeft gebracht die het oordeel rechtvaardigen dat NL Security jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld: NL Security heeft volgens haar stelselmatig haar werknemers benaderd om bij haar in dienst te treden, teneinde zodoende haar bedrijfsvoering aan te tasten. Zij voegt daaraan in hoger beroep als bijzondere omstandigheid toe dat de beveiligingsbranche een zeer specifieke branche is met (uiterst) specifieke kennis, met enorme personeelstekorten. Door het plotsklaps beëindigen van de samenwerking en door vrijwel tegelijkertijd haar drie enige werknemers weg te lokken heeft NL Security haar bedrijfsdebiet ernstig aangetast en ook in strijd met de algemene voorwaarden gehandeld. Daarbij is ook relevant dat NL Security wist dat zij de enige opdrachtgever van LBB Solutions was, aldus nog steeds LBB Solutions. Door de gediplomeerde beveiligers van LBB Solutions over te nemen hoefde zij zelf niet te investeren in het opleiden van gekwalificeerd personeel. Via [persoon A] is zij bovendien, terwijl [persoon A] zelfs nog in dienst was van LBB Solutions, in contact gekomen met de onderaannemers van LBB Solutions, die daardoor al in week 30, 31 en 32 rechtstreeks in opdracht van NL security hebben gewerkt.
3.9.3.NL Security betwist dat er sprake is van bijzondere omstandigheden. De medewerkers van LBB Solutions hebben, nadat NL Security hen van representatieve kleding had voorzien, zelf aan haar te kennen gegeven dat LBB Solutions hen niet conform de cao betaalde en dat zij bij haar in dienst te wilden treden. Zij mocht ervan uitgaan dat hun dat vrijstond, omdat in de beveiligingsbranche non-concurrentiebedingen niet zijn toegestaan. Van het stelselmatig benaderen van personeelsleden is dan ook geen sprake geweest. Het is ook niet zo dat LBB Solutions de werknemers heeft opgeleid. Zij zijn als al opgeleide en ervaren krachten bij LBB Solutions in dienst getreden. Van een specifieke markt met zeer specialistische kennis is geen sprake en krapte op de arbeidsmarkt was er in de relevante periode ook niet. NL Security heeft geen ongerechtvaardigd voordeel behaald en ook niet het bedrijfsdebiet van LBB Solutions aangetast. Het beding in de algemene voorwaarden is bovendien in strijd met artikel 9a Waadi. Het contact met de onderaannemers is niet via [persoon A] ontstaan – NL Security had met hen al contact. NL Security zet hen ook niet structureel in.
3.9.4.Het hof oordeelt als volgt. LBB Solutions heeft geen grief gericht tegen de overweging van de rechtbank, met verwijzing naar rechtspraak van de Hoge Raad, dat voor het antwoord op de vraag of sprake is van onrechtmatig handelen van NL Security jegens LBB Solutions geldt dat de enkele betrokkenheid van een derde bij wanprestatie in beginsel niet onrechtmatig is en dat voor onrechtmatigheid naast wetenschap van die wanprestatie, ook is vereist dat bijzondere omstandigheden aanwezig zijn. Ook het hof zal (daarom) die maatstaf aanleggen.
3.9.5.De rechtbank heeft in het midden gelaten of het in de arbeidsovereenkomsten van [persoon A] en [persoon B] opgenomen non-concurrentiebeding in verband met het bepaalde in artikel 9 CAO Particuliere Beveiliging rechtsgeldig was. Zij oordeelde zoals hiervoor in rov. 3.9.1. weergegeven dat van een onrechtmatige daad van NL Security geen sprake is vanwege het ontbreken van voldoende bijzondere omstandigheden, naast het profiteren van wanprestatie. Die wanprestatie is dan het overtreden door [persoon A] en [persoon B] van het non-concurrentiebeding in hun arbeidsovereenkomst met LBB Solutions. Of van dat laatste sprake was heeft de rechtbank dus niet beoordeeld.
3.9.6.LBB Solutions heeft over het bestaan van bijzondere omstandigheden voldoende gesteld en NL Security heeft die stellingen voldoende betwist. In beginsel zou dat ertoe leiden dat het hof LBB Solutions toelaat tot het bewijs van haar stellingen. Slaagt zij in dat bewijs, dan slagen ook de grieven. In dat geval brengt de devolutieve werking van het hoger beroep mee dat het hof de door NL Security in eerste aanleg gevoerde en niet prijsgegeven verweren die de rechtbank heeft verworpen of niet heeft behandeld, alsnog aan de orde stelt. Een van die verwerenis dat er geen sprake is van een rechtsgeldig concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomsten tussen LBB Solutions en [persoon A] en [persoon B] dat aan hun indiensttreding bij NL Security in de weg stond. Het hof zal dat verweer nu behandelen. Als dat verweer slaagt, dan komt het hof niet toe aan een bewijsopdracht aan LBB Solutions.
3.9.7.LBB Solutions heeft gesteld en NL Security heeft betwist dat [persoon A] , [persoon B] en [persoon C] , doordat NL Security hen in dienst nam en werkzaamheden liet verrichten, hebben gehandeld “
(…) in strijd met hetgeen in art. 12 van de arbeidsovereenkomst met LBB Solutions is overeengekomen.”Het hof heeft in rov. 3.2.7. artikel 12 van de arbeidsovereenkomst van [persoon A] weergegeven. Artikel 12 van de arbeidsovereenkomst van [persoon B] is, zoals hiervoor in rov. 3.2.8. vastgesteld, daaraan gelijkluidend met dien verstande dat de termijn in artikel 12.1, 12.2 en 12.3 niet vijf jaar maar twee jaar is. De rechtbank heeft vastgestelddat LBB Solutions met [persoon C] geen schriftelijke arbeidsovereenkomst heeft gesloten. LBB Solutions heeft daartegen geen grief gericht. LBB Solutions kan zich ten aanzien van [persoon C] dus niet met succes op het non-concurrentiebeding beroepen.
3.9.8.Het hof stelt voorop dat een non-concurrentiebeding moet worden beoordeeld naar de zin die de partijen (hier: LBB Solutions enerzijds en [persoon A] respectievelijk [persoon B] anderzijds) in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan het beding mochten toekennen en wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht (HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AC7264 (Haviltex)). 3.9.9.LBB Solutions heeft niet gesteld welk lid van artikel 12 eraan in de weg stond dat [persoon A] en [persoon B] bij NL Security in dienst traden. Het hof begrijpt dat zij doelt op lid 1, nu lid 2 ziet op het bewegen van andere werknemers om hun arbeidsovereenkomst met LBB Solutions te beëindigen en lid 3 op het beginnen of voeren van een bedrijf dat dezelfde taken en/of diensten als dat van LBB Solutions levert. Op grond van die leden was het [persoon A] en [persoon B] dus in elk geval niet verboden om bij NL Security in dienst te treden.
Beslissend is dus of lid 1 een dergelijk verbod inhoudt. Dat lid bepaalt dat het de werknemer niet is toegestaan om “
(…) direct of indirect zakelijke contacten te onderhouden met (rechts-) personen waarmee LBB (…) enig zakelijk contact heeft gehad of waarmee de nieuwe werkgever (…) zakelijk contact onderhoudt.” De vraag is of [persoon A] en [persoon B] , als werknemers met, zoals onweersproken is gesteld, een mbo-diploma particuliere beveiliging, hebben moeten begrijpen dat dit beding eraan in de weg stond dat zij binnen de voor hen bepaalde termijn als werknemer bij een ander beveiligingsbedrijf in dienst konden treden. Het hof beantwoordt die vraag ontkennend. Het betrekt daarbij, naast het feit dat zij geschoold zijn als beveiliger en uit dien hoofde niet kunnen worden geacht te beschikken over arbeidsrechtelijke kennis, dat het beding drie keer de term “zakelijke contacten” bevat: de werknemer mag na het einde van de arbeidsovereenkomst geen zakelijke contacten onderhouden met (rechts-) personen met wie LBB Solutions zakelijke contacten onderhoudt of met wie “de nieuwe werkgever” zakelijke contacten onderhoudt. Aan ‘zakelijke contacten onderhouden’ komt dus de betekenis toe van (als ondernemer) ‘zaken doen’. Bovendien volgt uit de formulering van het beding dat het wél is toegestaan om bij een ander bedrijf – “de nieuwe werkgever” - in dienst te treden. Het hof concludeert dat artikel 12 van de arbeidsovereenkomst er niet aan in de weg stond dat [persoon A] en [persoon B] bij NL Security in dienst traden en dat zij door dat te doen dus niet zijn tekortgeschoten in de nakoming van een uit de arbeidsovereenkomst met LBB Solutions voortvloeiende verbintenis. Zij hebben anders gezegd geen wanprestatie gepleegd en NL Security heeft dus ook niet geprofiteerd van hun wanprestatie.
3.9.10.Het verweer van NL Security, als het hof daaraan zou toekomen, slaagt dus. Dat betekent dat LBB Solutions geen belang heeft bij haar grieven tegen het oordeel van de rechtbank dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat het profiteren van wanprestatie onrechtmatig maken. De grieven falen om die reden.
3.10.1.Grief V klaagt over rov. 4.5. van het vonnis, waarin de rechtbank oordeelt dat LBB Solutions geen belang meer heeft bij haar vordering om NL Security te verbieden om tot 1 augustus 2021 zakelijke contacten met klanten en/of relaties van LBB Solutions te onderhouden, omdat die datum inmiddels is gepasseerd.
3.10.2.Volgens LBB Solutions heeft zij wel belang bij haar vordering – naar het hof begrijpt: haar vordering onder 2 na wijziging van eis – en had de rechtbank de gevorderde dwangsom moeten toewijzen. Zij betoogt dat zij belang heeft bij de nu gevorderde verklaring voor recht omdat daarmee komt vast te staan dat NL Security geen zaken mocht doen of contacten onderhouden met klanten en/of relaties van LBB Solutions en zij aanspraak heeft op het maximum aan verbeurde dwangsommen van € 50.000,00.
3.10.3.De grief faalt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de termijn waarvoor het verbod was gevorderd was verstreken en dat de vordering om die reden niet toewijsbaar was. LBB Solutions vordert nu onder 2 een verklaring voor recht dat het NL Security verboden was om zakelijke contacten met de onderaannemers te onderhouden op straffe van verbeurte van dwangsommen. Zoals hiervoor in rov. 3.6.7. overwogen kan een verklaring voor recht niet met een veroordeling tot betaling van dwangsommen worden gecombineerd. Nu LBB Solutions niet een ander belang bij de gevorderde verklaring voor recht dan de aanspraak op dwangsommen heeft gesteld, zal het hof die vordering op grond van artikel 3:303 BW afwijzen. De grief faalt.
3.11.1.De grieven keren zich tegen rov. 4.10. van het vonnis, waarin de rechtbank overweegt dat LBB Solutions haar stelling dat NL Security onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door gebruik te maken van dezelfde onderaannemers, onvoldoende heeft onderbouwd en dat LBB Solutions het causaal verband tussen dit verwijt en de schade waarvan zij vergoeding vordert onvoldoende concreet heeft toegelicht.
3.11.2.In de toelichting op de grieven benadrukt LBB Solutions dat zij behalve een onrechtmatige daad ook een toerekenbare tekortkoming, te weten overtreding van artikel 22 van de algemene voorwaarden, aan haar vordering ten grondslag legt. Daarnaast voert zij aan dat de rechtbank heeft miskend dat [persoon A] al vanaf februari 2020 rechtstreeks in opdracht van NL Securitybezig was met het buiten LBB Solutions om verstrekken van rechtstreeks aan NL Security te factureren opdrachten aan onderaannemers van LBB Solutions, waarmee NL Security LBB Solutions buiten spel heeft gezet en haar omzet afhandig heeft gemaakt en aldus haar bedrijfsdebiet ernstig heeft aangetast. Zij onderbouwt haar stelling met e-mails van [persoon A] aan Buddy Security en whatsappberichten van [persoon A] aan Mega Beveiliging. Het is, aldus LBB Solutions, niet mogelijk om de omzetschade in kaart te brengen en er is geen causaal verband met de gevorderde omzetschade over de periode van 1 augustus 2020 tot 1 december 2020.Tijdens de mondelinge behandeling heeft LBB Solutions daaraan toegevoegd dat het hof de schade dient te schatten.
3.11.3.NL Security voert aan dat zij al rechtstreeks contact met de onderaannemers die LBB Solutions inschakelde had en dat zij dus niet via LBB Solutions met hen in aanraking is gekomen. Dat zij, zoals LBB Solutions aanvoert, LBB Solutions vroeg om hun contactgegevens betekent niet dat zij die onderaannemers niet al kende. Dat houdt verband met het feit dat als meerdere beveiligers worden ingezet, er opnieuw een verklaring van afdracht van loonbelasting moet worden opgemaakt. NL Security stelt voorts dat het LBB Solutions vanwege het risico van ketenaansprakelijkheid en omdat opdrachtgever Lidl daarmee niet akkoord gaat, niet was toegestaan om bij de uitvoering van de opdracht gebruik te maken van onderaannemers, laat staan om daarvoor een opslag in rekening te brengen en dat in ieder geval geen exclusiviteit was overeengekomen. Ook in dit verband voert zij aan dat artikel 22 van de algemene voorwaarden, als die al van toepassing zijn, nietig is wegens strijd met artikel 9a Waadi. NL Security betwist dat zij [persoon A] de opdracht heeft gegeven te bewerkstelligen dat de facturen van onderaannemers rechtstreeks aan NL Security werden gezonden.
3.11.4.Het hof oordeelt als volgt. LBB Solutions heeft het verweer van NL Security dat zij niet via LBB Solutions in contact met de drie onderaannemers is gekomen maar dat zij los van LBB Solutions eerder al zakelijke contacten van haar waren, onvoldoende weersproken. Dat staat daarmee vast. Op grond daarvan vallen de drie onderaannemers niet onder de reikwijdte van artikel 22 van de algemene voorwaarden. Die bepaling beoogt het bedrijfsdebiet van LBB Solutions te beschermen door o.a. haar opdrachtgevers te verbieden rechtstreeks overeenkomsten te sluiten met partijen, met wie zij bekend is geraakt vanwege het feit dat LBB Solutions die aanbracht. Nu de onderaannemers ten tijde van het sluiten van de overeenkomst al rechtstreeks zakelijke contacten van NL Security waren, staat het beding er niet aan in de weg dat NL Security die zakelijke contacten inschakelt op de manier die haar goeddunkt, ook al waren zij ook onderaannemers van LBB Solutions. NL Security is dus niet op grond van een toerekenbare tekortkoming aansprakelijk.
3.11.5.LBB Solutions stelt dat [persoon A] in opdracht van NL Security al in week 30, 31 en 32 van 2020 rechtstreeks Buddy Security en Mega Beveiliging heeft ingeschakeld en zo LBB Solutions omzet “afhandig heeft gemaakt”. NL Security heeft betwist dat [persoon A] dat in haar opdracht heeft gedaan. LBB Solutions heeft, hoewel zij daartoe in de gelegenheid was, haar stelling dat [persoon A] in opdracht van NL Security heeft gehandeld niet nader onderbouwd. Zij heeft dan ook niet aan haar stelplicht voldaan.
3.11.6.Op grond van het voorgaande slagen de grieven niet.