3.2.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
( a) [appellante] die is geboren in 1966 , woont sinds haar 17e levensjaar op het [adres 1] te [plaats ] (hierna: het perceel). Vanaf 1998 voert zij in de woning c.q. stacaravan op het perceel (hierna: de woning) een gezamenlijke huishouding met haar [de partner] . Het perceel werd op het moment dat [appellante] er kwam wonen, gehuurd van de gemeente.
( b) Het perceel is eigendom van de gemeente.
( c) Onder de naam “ [appellante] ’s Kermis Exploitatie en Organisatiebureau” exploiteert [appellante] samen met een zoon en dochter van haar een oliebollenkraam en een suikerspinkraam.
( d) In 2015 is het perceel [adres 1] in twee percelen gesplitst, die daarbij zijn genummerd met de nummers [adres 1] en [adres 2] . De ouders van [appellante] wonen op het perceel [adres 2] . Op het, eveneens aan het perceel grenzende, perceel [adres 3] heeft [appellante] een loods opgericht waarin zij haar bedrijfsmiddelen stalt. Verder woont op het perceel [adres 3] één van de kinderen van [appellante] met diens gezin.
( e) Bij notariële akte van 2 februari 2015 zijn de gemeente en [appellante] een overeenkomst aangegaan tot het verlenen van een recht van erfpacht en opstal met betrekking tot het perceel aan [appellante] (hierna: de erfpachtovereenkomst). Op grond van de erfpachtovereenkomst is vervolgens ten behoeve van [appellante] op het perceel een recht van erfpacht en opstal gevestigd.
( f) In de akte van vestiging zijn onder meer de volgende erfpachtvoorwaarden opgenomen:
“Artikel 6.1 Bouwplicht / Gebruiksbestemming
1. Het erfpachtgoed moet door de erfpachter bestemd en gebruikt worden om
daarop een bedrijfsruimte en maximaal één (1) bedrijfswoning (bijvoorbeeld in
de vorm van een salonwagen of chalet) te stichten, zoals aangegeven bij de
erfpachtaanbieding, en overeenkomstig de daarvoor verleende casu quo te
verlenen omgevingsvergunning. (…)
6. De erfpachter is verplicht de op het erfpachtgoed te bouwen bedrijfsruimte
uitsluitend te gebruiken voor het zelf uitoefenen van bedrijfsactiviteiten, dan wel
voor het (laten) uitoefenen van bedrijfsactiviteiten van een vennootschap onder
firma waarvan de erfpachter beherend vennoot is, of voor het (laten) uitoefenen
van bedrijfsactiviteiten door een naamloze of besloten vennootschap waarvan de
erfpachter (direct of indirect) aandeelhouder is.
(…)
Artikel 7.1 Vervreemdingsverbod / Verhuurverbod
1. Het erfpachtgoed mag alvorens aan de bouwverplichting als bedoeld in de
artikelen 6.1 en 6.2 is voldaan én tot vijf (5) jaar na de datum van de akte tot
vestiging van het erfpachtrecht, noch geheel noch gedeeltelijk zonder
voorafgaande schriftelijke en eventueel voorwaardelijke toestemming van het
college van Burgemeester en Wethouders worden vervreemd; onder
vervreemding in deze bepaling worden mede begrepen het verkopen van het
recht van erfpacht, het vestigen van beperkt zakelijke rechten - met uitzondering
van hypotheek - alsmede het inbrengen in maat- of vennootschappen; ook het
verhuren en/of het in (mede-)gebruik geven aan derden is behoudens schriftelijke
toestemming van of vanwege het college van Burgerheester en Wethouders niet
toegestaan.
(…)
Artikel 9.1 Boetebeding / Toezicht
1. Onverminderd de verplichting van de erfpachter om alle voorwaarden na te
komen kan de erfverpachter bij niet-nakoming of overtreding van één van de
bepalingen in de artikelen 5.1, 6.1 achtste lid, 6.3 tweede en derde lid en 8.1 aan
de erfpachter een boete opleggen van éénhonderd euro (€ 100,--) voor elke niet-nakoming
of overtreding en van vijftig euro (€ 50,--) voor elke dag of gedeelte
van een dag, dat deze niet-nakoming of overtreding voortduurt.
2. Onverminderd de verplichting van de erfpachter om alle voorwaarden na te
komen kan de gemeente bij niet-nakoming of overtreding van een van de
bepalingen in artikel 6.1, zesde en zevende lid aan de erfpachter een boete
opleggen van tienduizend euro (€ 10.000,--) voor elke niet-nakoming of
overtreding en van éénduizend euro (€ 1.000,--) voor elke dag of gedeelte van
een dag, dat deze niet-nakoming of overtreding voortduurt. (…)
4. Onverminderd de verplichting van de erfpachter om alle voorwaarden na te
komen, verbeurt de erfpachter bij niet-nakoming of overtreding van een van de
bepalingen van de artikelen 6.1 lid 1 t/m 5 en 7.1 eerste en derde lid ten behoeve
van de gemeente een boete ter grootte van de jaarlijkse erfpachtcanon voor elke
overtreding en/of niet-nakoming en van éénhonderd (€ 100,--) voor elke dag of gedeelte van een dag, dat deze niet-nakoming of overtreding voortduurt.”
( g) Het perceel is gelegen in de wijk [---] . Dit gebied is ingericht voor kermisexploitanten. De percelen, die door de gemeente zowel in eigendom als in erfpacht zijn uitgegeven, hebben een gecombineerde woon-werkfunctie. De bedrijfspanden die volgens de erfpachtvoorwaarden door erfpachters moeten worden opgericht, zijn loodsen die zijn bedoeld voor de opslag van en onderhoud aan de attracties gedurende de wintermaanden.
( h) In het kader van een in juli 2018 gestart politieonderzoek naar de aanwezigheid van een hennepkwekerij in een loods in [plaats ] is tegen [de partner] een verdenking ontstaan van betrokkenheid bij de exploitatie van die hennepkwekerij. In verband daarmee heeft de politie op 14 januari 2019 een doorzoeking gehouden op het perceel, waarbij onder meer de woning en andere bergplaatsen op het perceel zijn doorzocht. In een rapport van 27 februari 2019 (hierna: het politierapport) heeft de politie verslag gedaan van de goederen die bij de doorzoeking zijn aangetroffen en in beslag zijn genomen. Aangetroffen zijn onder meer:
- één vuurwapen met munitie met geluidsdemper (in een kast in de woonkamer);
- één vuurwapen met munitie (in een caravan op het perceel)
- een gasdrukpistool met gaspatronen en stalen kogeltjes (in de slaapkamer);
- drie busjes CS-gas;
- acht stroomstootwapens (in meerdere vertrekken in de woning);
- een wurgstok (in de slaapkamer);
- 17 kilogram henneptoppen (in tassen in de slaapkamer);
- € 24.175,04 aan contant geld (verspreid in de woning);
- hennep, droognetten, potjes en ventilatoren (in een schuur op het perceel).
( i) Naar aanleiding van de doorzoeking zijn [appellante] en [de partner] door de politie
aangehouden en door het Openbaar Ministerie vervolgd. Aan [appellante] werd ten laste gelegd, kort gezegd, het aanwezig hebben van 17 kilo hennep, het voorhanden hebben dan wel vervreemden van € 24.175,04 terwijl zij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat dit afkomstig was uit enig misdrijf en het voorhanden hebben van wapens en of munitie. Bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Rotterdam van 26 april 2019 is [appellante] van alle tenlastegelegde feiten vrijgesproken. De officier van justitie heeft tegen dit vonnis geen hoger beroep aangetekend.
( k) De rechtbank Rotterdam heeft bij vonnis van 27 juni 2019 het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de door haar tegen [appellante] ingediende ontnemingsvordering ter zake van het bedrag van € 24.175,04.
( l) Bij besluit van 7 maart 2019 heeft de gemeente op grond van artikel 13b van de Opiumwet een schriftelijke waarschuwing opgelegd aan [appellante] .
( m) De gemeente heeft bij deurwaardersexploot van 12 juli 2019 de erfpachtovereenkomst tegen 1 oktober 2019 opgezegd.
( n) De in de woning aangetroffen hennep en wapens (met munitie) behoorden toe aan [de partner] . [de partner] was betrokken bij de exploitatie van de hennepkwekerij in [plaats ] .
3.3.1.In de onderhavige procedure heeft de gemeente in eerste aanleg gevorderd om:
primair:
I. voor recht te verklaren dat de gemeente de erfpachtovereenkomst op grond van
artikel 5:87 lid 2 BW en/of de artikelen 6.1 lid 6 en 7.1 lid 1 van de
erfpachtovereenkomst, althans anderszins, rechtsgeldig heeft opgezegd en de
erfpachtovereenkomst is geëindigd per 1 oktober 2019, althans op een datum door
de rechtbank in goede justitie te bepalen;
II. [appellante] te veroordelen om het perceel leeg, ontruimd en bezemschoon onder
overhandiging van de sleutels aan de gemeente ter beschikking te stellen, binnen
veertien dagen na betekening van het vonnis, althans binnen een door de rechtbank
in goede justitie te bepalen termijn, op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 250,00 per dag, een gedeelte van een dag als een volle dag gerekend, voor iedere
dag dat [appellante] daarmee in gebreke blijft, althans een door de rechtbank in goede
justitie te bepalen bedrag;
III. [appellante] te veroordelen tot betaling aan de gemeente van het op grond van artikel 9.1
lid 2 en lid 4 van de erfpachtovereenkomst verbeurde boetebedrag van
€ 442.528,75, althans een boete door de rechtbank in goede justitie te bepalen,
te voldoen binnen veertien dagen na betekening van het vonnis, althans binnen een
door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, te vermeerderen met de
wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van het vonnis, althans vanaf de
door de rechtbank voor betaling bepaalde datum, tot aan de dag van algehele
voldoening van het boetebedrag;
IV. [appellante] te veroordelen tot betaling aan de gemeente van de (proces)kosten van deze
procedure, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en — voor
zover voldoening niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt — te vermeerderen met
de na de uitspraak vallende (na)kosten, forfaitair berekend op € 131,00 zonder
betekening en verhoogd met € 68,00 in geval van betekening, alles te verhogen
met de wettelijke rente.
subsidiair:
I. de erfpachtovereenkomst op grond van onvoorziene omstandigheden ex artikel 6:258
BW per direct te ontbinden;
II. [appellante] te veroordelen om het perceel leeg, ontruimd en bezemschoon onder
overhandiging van de sleutels aan de gemeente ter beschikking te stellen, binnen
veertien dagen na betekening van het vonnis, althans binnen een door de rechtbank
in goede justitie te bepalen termijn, op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 250,00 per dag, een gedeelte van een dag als een volle dag gerekend, voor iedere
dag dat [appellante] daarmee in gebreke blijft, althans een door de rechtbank in goede
justitie te bepalen bedrag;
III. [appellante] te veroordelen tot betaling aan de gemeente van het op grond van artikel 9.1
lid 2 en lid 4 van de erfpachtovereenkomst verbeurde boetebedrag van
€ 442.528,75, althans een boete door de rechtbank in goede justitie te bepalen,
te voldoen binnen veertien dagen na betekening van het vonnis, althans binnen een
door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, te vermeerderen met de
wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van het vonnis, althans vanaf de
door de rechtbank voor betaling bepaalde datum, tot aan de dag van algehele
voldoening van het boetebedrag;
IV. [appellante] te veroordelen tot betaling aan de gemeente van de (proces)kosten van deze
procedure, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en — voor
zover voldoening niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt — te vermeerderen met
de na de uitspraak vallende (na)kosten, forfaitair berekend op € 157,00 zonder
betekening en verhoogd met € 82,00 in geval van betekening, alles te verhogen
met de wettelijke rente.
3.3.2.De vorderingen en hetgeen de gemeente daaraan ten grondslag heeft gelegd, zullen hierna - voor zover van belang voor de beoordeling van het geschil in hoger beroep - aan de orde komen.
3.3.3.[appellante] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.4.In het eindvonnis van 22 september 2021 heeft de rechtbank, kort weergegeven:
- voor recht verklaard dat de gemeente de erfpacht op grond van artikel 5:87 lid 2 BW rechtsgeldig heeft opgezegd en dat de erfpacht is geëindigd per 1 oktober 2019;
- [appellante] veroordeeld om het perceel ontruimd aan de gemeente ter beschikking te stellen;
- [appellante] veroordeeld in de kosten van de procedure;
- de overige door de gemeente ingestelde vorderingen afgewezen.