ECLI:NL:GHSHE:2024:666

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
200.334.659_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige en rechtmatigheidstoets

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een 10-jarige minderjarige. De moeder van de minderjarige, die in hoger beroep ging, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank Limburg, die eerder de machtiging tot uithuisplaatsing had verlengd tot 9 december 2023. De moeder voerde aan dat zij en haar advocaat niet op de hoogte waren van de zitting in eerste aanleg en dat de rechtbank onvoldoende had onderzocht of de verlenging noodzakelijk was voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige.

Het hof heeft de rechtmatigheid van de eerdere beslissing getoetst en vastgesteld dat de rechtbank op goede gronden de machtiging tot uithuisplaatsing had verleend. De moeder had geen nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen die een andere beslissing rechtvaardigden. Het hof oordeelde dat de moeder, vanwege haar complexe persoonlijke problematiek, niet in staat was om een veilig opvoedingsklimaat te bieden voor de minderjarige. De belangen van de minderjarige vereisten dat de machtiging tot uithuisplaatsing werd bekrachtigd. Het hof heeft de bestreden beschikking dan ook bekrachtigd en het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 29 februari 2024
Zaaknummer : 200.334.659/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/319861 / JE RK 23-1238
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.C. Ingelse,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling).
In deze zaak worden als belanghebbenden aangemerkt:
-
[pleegvader]en
[pleegmoeder],
hierna te noemen: de pleegouders,
beiden wonende te [woonplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Limburg,
hierna te noemen: de raad.
Vooraf
Het hof zal in deze beschikking de rechtmatigheid toetsen van de beslissing van de rechtbank tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de 10-jarige [minderjarige] voor de periode van 9 september 2023 tot uiterlijk 9 december 2023.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 1 september 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 november 2023, heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking te vernietigen naar het hof begrijpt: uitsluitend voor zover het de machtiging tot uithuisplaatsing betreft, en, opnieuw rechtdoende, het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] af te wijzen.
2.2.
De GI heeft op 20 december 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Gelet op de samenhang van deze zaak met de zaak met zaaknummer 200.320.327/01 (verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] van 9 december 202 tot 9 september 2023), heeft het hof op 29 januari 2024 beide zaken tegelijkertijd behandeld.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 januari 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de pleegouders.
2.5.1.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het V-formulier van de advocaat van de moeder van 24 november 2023 met bijlagen.
2.5.2.
In de andere procedure (zaaknummer 200.320.327/01) is ingebracht:
  • het forensisch psychologisch onderzoek van [minderjarige] en het forensisch psychologisch onderzoek van de moeder, beiden van 30 oktober 2023, opgesteld door de NIFP-deskundigen [NIFP deskundige 1] en [NIFP deskundige 2] (hierna: de deskundigenrapporten);
  • het V-formulier van de advocaat van de moeder van 18 december 2023 met één bijlage.
Het hof heeft met partijen, de raad en de pleegouders gesproken over de inhoud van voormelde deskundigenrapporten. Het hof is niet gebleken van bezwaren van de moeder dat de deskundigenrapporten die werden ingediend in de zaak met zaaknummer 200.320.327/01 niet zouden mogen worden gebruikt in deze zaak, zodat het hof de deskundigenrapporten zal betrekken bij de beoordeling van dit hoger beroep

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder is geboren:
- [minderjarige] (hierna:
[minderjarige]), geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
De moeder heeft van rechtswege het gezag over [minderjarige] .
3.2.
[minderjarige] staat sinds 9 september 2022 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 9 december 2024. [minderjarige] is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds september 2022 uit huis geplaatst in het netwerkpleeggezin van de familie [pleegouders] . Daar verblijft zij nu nog steeds.
De moeder en [minderjarige] hebben twee uur per week begeleid contact met elkaar.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de aan de GI verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in het huidige netwerkpleeggezin verlengd tot 9 december 2023.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. In haar beroepschrift, voert zij, samengevat, het volgende aan.
De moeder en haar advocaat waren niet van het verzoek en de zitting in eerste aanleg op de hoogte en waren derhalve niet aanwezig bij de zitting. Van een volwaardige zitting kan niet worden gesproken. De rechtbank heeft het verzoek ten onrechte toegewezen. Er stond niet vast dat de verlenging noodzakelijk was in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] of voor onderzoek naar haar geestelijke of lichamelijke gesteldheid. De rechtbank heeft verder (onvoldoende) onderzocht wat de impact zou zijn voor de moeder en [minderjarige] bij het voortduren van de machtiging tot uithuisplaatsing. De rechtbank is ten onrechte meegegaan in hetgeen door de GI is aangevoerd en overwoog niet de proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De rechtbank had de belangen moeten wegen, op grond van vaste EHRM jurisprudentie. De rechtbank heeft de alternatieven niet (voldoende) gewogen, althans is daar bij gebreke van voldoende onderzoek ten onrechte aan voorbij gegaan. Tot slot had de rechtbank moeten onderzoeken of lichtere maatregelen konden volstaan.
3.5.
Uit het verweerschrift van de GI blijkt, samengevat, het volgende standpunt.
Er worden nog steeds zeer grote risico’s gezien als [minderjarige] weer bij de moeder zou gaan wonen. Dit zou haar veiligheid en ontwikkelingskansen enorm schaden. De moeder laat nog steeds een beeld zien van grote psychische kwetsbaarheid waarbij ze zeer verward is. Ze
laat veel heftige, ongecontroleerde en onbegrensbare emoties zien, waaronder enorme boosheid met fors schelden op o.a. hulp- en zorgverleners. Daarnaast laat ze ook een erg verdrietig en somber toestandsbeeld zien waarbij ze regelmatig uitspraken doet dat ze niet meer wil leven. De moeder is regelmatig onder invloed van alcohol, dit wordt door hulp- en zorgverleners en door de politie opgemerkt. De GI is verplicht zich te houden aan de richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming met betrekking tot een uithuisplaatsing. Hierin wordt op een methodische en zorgvuldige wijze een afweging gemaakt over de mogelijkheid de ontwikkelingsbedreiging op te heffen met het inzetten van hulpverlening in de thuissituatie. Hiertoe werd geen mogelijkheid gezien. Het verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing is daarmee gerechtvaardigd.
3.6.
De raad heeft op de mondelinge behandeling in hoger beroep geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen. Terugkijkend met de kennis van nu heeft de rechtbank destijds op goede gronden de machtiging tot uithuisplaatsing afgegeven.
3.7.
De pleegouders hebben op de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende verklaard.
[minderjarige] wil het liefste bij haar moeder zijn en ze heeft haar moeder ook nodig in haar leven. De moeder heeft haar 9 jaar lang opgevoed zonder dat er een vader in beeld was. De pleegouders proberen [minderjarige] zo goed mogelijk op te vangen. [minderjarige] doet het goed bij de pleegouders en ze heeft haar gelukkige momenten. De pleegouders onderhouden contact met de moeder, maar de afspraak is eigenlijk dat er liever geen contact is. De pleegouders hebben tot doel om er voor [minderjarige] te zijn. Soms zoekt de moeder sms-contact met de pleegouders (dat vinden de pleegouders prima), maar daar reageren de pleegouders niet op en dat weet de moeder ook. Soms komen de pleegouders en de moeder elkaar tegen. Zoals het nu is, is er goed contact. Dat was vroeger anders, want de moeder heeft een fase gehad waar woede en verdriet naar boven kwamen. De pleegouders hebben de moeder daarin de ruimte gegeven, omdat zij zich kunnen voorstellen hoe de moeder zich voelde.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Voor zover de moeder een processuele klacht heeft omdat de rechtbank heeft nagelaten haar op te roepen om de mondelinge behandeling bij te wonen, gaat het hof hieraan voorbij. De moeder heeft geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van haar processuele klacht, omdat de zaak thans aan het hof is voorgelegd en het hoger beroep er mede toe strekt om eventuele processuele onvolkomenheden in eerste aanleg te herstellen. In hoger beroep is de moeder wel verschenen en daarmee heeft zij voldoende de gelegenheid gehad om haar standpunt naar voren te brengen.
3.8.2.
De Hoge Raad heeft in de beschikking van 9 juli 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1112) overwogen dat indien de periode waarvoor een machtiging tot uithuisplaatsing of ondertoezichtstelling is gegeven ten tijde van de uitspraak in hoger beroep is verstreken, het hof aan de hand van de aangevoerde grieven dient te beoordelen of de bestreden beslissing terecht is gegeven. Het gaat in dit geval om een rechtmatigheidstoets. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend over de periode van 9 september 2023 tot 9 december 2023. Deze termijn is inmiddels verstreken. Gelet op het door artikel 8 van het EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van het gezinsleven, heeft de moeder een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de door de rechtbank verleende machtiging tot uithuisplaatsing te laten toetsen. Het hof zal hiertoe overgaan.
3.8.3.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.8.4.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking uitgebreid gemotiveerd waarom het noodzakelijk was om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen tot 9 december 2023. Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof – na eigen onderzoek en waardering – overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b lid 1 BW. In hoger beroep heeft de moeder geen (nieuwe) feiten of omstandigheden gesteld die een andere beslissing rechtvaardigen, temeer nu door het NIFP in voornoemde rapportages is bevestigd dat de moeder vanwege complexe persoonlijke problematiek niet in staat is om [minderjarige] een fysiek en emotioneel veilig opvoedingsklimaat te bieden. Terugkijkend met de kennis van nu, staat de noodzaak van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing tot 9 december 2023 vast. Een lichtere maatregel was niet mogelijk geweest. Van strijd met het EHRM is geen sprake, omdat deze maatregel juist noodzakelijk was ter bescherming van de belangen van [minderjarige] . Dit betekent dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen. Al het overige dat de moeder heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, A.M. Bossink en H.J. Witkamp en is op 29 februari 2024 uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.