ECLI:NL:GHSHE:2024:635

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
200.320.327_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige na deskundigenonderzoek

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van een machtiging tot uithuisplaatsing van een 10-jarige minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De machtiging was verleend door de rechtbank voor de periode van 9 december 2022 tot 9 september 2023. De moeder van [minderjarige], verzoekster in hoger beroep, heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de rechtbank en verzocht om een contra-expertise. Het hof heeft eerder tussenbeschikkingen gegeven waarin deskundigenonderzoek is gelast en heeft de NIFP-deskundigen drs. D. Winands en drs. M.M.F. van Casteren benoemd om de opvoedvaardigheden van de moeder te onderzoeken.

Tijdens de mondelinge behandeling op 29 januari 2024 zijn de moeder, de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) gehoord. De deskundigenrapporten gaven aan dat de moeder niet in staat is om een veilige en stabiele opvoedsituatie te bieden, mede door haar emotionele instabiliteit en alcoholmisbruik. Het hof heeft vastgesteld dat [minderjarige] meer dan gemiddeld behoefte heeft aan een stabiele en voorspelbare opvoedingssituatie, wat de moeder op dat moment niet kon bieden. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, omdat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk was in het belang van [minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 29 februari 2024
Zaaknummer: 200.320.327/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/311074 JE RK 22-1934
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.C. Ingelse,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
In deze zaak worden als belanghebbenden aangemerkt:
-
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling).
en
-
[pleegvader]en
[pleegmoeder],
hierna te noemen: de pleegouders,
beiden wonende te [woonplaats] .
Vooraf
Het hof zal in deze beschikking de rechtmatigheid toetsen van de beslissing van de rechtbank tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van de 10-jarige [minderjarige] met ingang van 9 december 2022 tot uiterlijk 9 september 2023.

8.De tussenbeschikking van het hof 16 maart 2023

Uit deze beschikking blijkt dat het hof van oordeel was dat voldaan was aan de voorwaarden voor een contra-expertise op grond van artikel 810a lid 2 Rv en dat zo snel mogelijk duidelijkheid moest komen over de opvoedvaardigheden van de moeder en de daarmee samenhangende mogelijkheid voor [minderjarige] om al dan niet deels weer bij de moeder te wonen. Bij deze tussenbeschikking heeft het hof het NIFP verzocht om te bemiddelen bij de benoeming van een onafhankelijke deskundige onder aanhouding van iedere verdere beslissing.

9.De tussenbeschikking van het hof 25 mei 2023

Bij deze tussenbeschikking heeft het hof een deskundigenonderzoek gelast ter beantwoording van de onder rechtsoverweging 7.3 van die beschikking geformuleerde vragen en tot deskundigen benoemd drs. D. Winands en drs. M.M.F. van Casteren, werkzaam bij het NIFP, onder aanhouding van iedere verdere beslissing.

10.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

10.1.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- het forensisch psychologisch onderzoek van [minderjarige] en het forensisch psychologisch onderzoek van de moeder, beiden van 30 oktober 2023, opgesteld door de NIFP-deskundigen drs. D. Winands en drs. M.M.F. van Casteren (hierna: de deskundigenrapporten);
- het V-formulier van de advocaat van de moeder van 18 december 2023 met één bijlage.
10.2.
Gelet op de verknochtheid van deze zaak met de zaak met zaaknummer 200.334.659/01 (verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] van 9 september 2023 tot 9 december 2023), heeft het hof op 29 januari 2024 beide zaken tegelijkertijd behandeld.
10.3.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 januari 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de pleegouders.

11.De verdere beoordeling

11.1.
De twee NIFP-deskundigen hebben de door het hof in de beschikking van 25 mei 2023 in rechtsoverweging 7.3 geformuleerde vragen in het forensisch rapport van de moeder – verkort weergegeven – als volgt beantwoord.
1.
Beschikt de moeder over voldoende pedagogische kwaliteiten om terug te werken naar een thuisplaatsing van [minderjarige] en sluiten deze vaardigheden aan bij wat [minderjarige] nu en in de toekomst nodig heeft?
De moeder is impulsief, emotioneel zeer labiel en zeer onvoorspelbaar en daardoor niet in staat om een veilige en stabiele opvoedsituatie te bieden. De moeder beschikt over beperkte zelfcontrole en ontoereikende copingvaardigheden. Zij kan het leven maar nauwelijks aan. Ze wordt geheel door haar problemen in beslag genomen en is emotioneel onvoldoende beschikbaar voor [minderjarige] . De moeder wordt bij oplopende spanningen al snel door haar emoties overspoeld en kan dan zeer heftig reageren en het contact met de realiteit tijdelijk verliezen. Dit is voor een jong kind als [minderjarige] erg beangstigend. De moeder is zich op zo’n moment niet bewust van de impact van haar gedrag op een jong kind als [minderjarige] en verliest het belang van [minderjarige] uit het oog. Ze belast [minderjarige] met haar problemen. Ze heeft te weinig oog voor en zicht op de behoeften van [minderjarige] en kan zich daardoor onvoldoende responsief en sensitief opstellen naar [minderjarige] toe. Ze kan onvoldoende aansluiten bij [minderjarige] ’s beleefwereld.
2.
Hoe is het gesteld met de psychische gesteldheid van de moeder?
Bij de moeder is sprake van een borderline persoonlijkheidsstoornis en een andere gespecificeerde psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis. Ook zijn er aanwijzingen van alcoholmisbruik. Ze heeft grote moeite om spanningen te reguleren en bij oplopende spanningen kan ze snel ontregelen en impulsief en disproportioneel reageren. Ze raakt de grip op zichzelf dan volledig kwijt en kan dan het contact met de realiteit tijdelijk verliezen (dissociatie en psychoses). Door haar problematiek raakt de moeder makkelijk in conflict met haar omgeving en is zij vrijwel al haar sociale contacten verloren. De relatie met haar ouders is ernstig verstoord. Mogelijk is daarbij sprake van een waanstoornis, gezien de wat bizarre overtuigingen van de moeder over haar ouders en de sterke preoccupatie met deze overtuigingen.
3.
Hoe is het gesteld met de psychische, sociale en emotionele ontwikkeling van [minderjarige] ?
De ontwikkeling van [minderjarige] laat een verbetering zien over tijd waarbij [minderjarige] iets meer van zichzelf kan laten zien aan de voor haar belangrijke volwassenen om haar heen en kan ze vrolijk en huppelend gedrag laten zien. [minderjarige] is tijdens het onderzoek op haar hoede om iets negatiefs over haar moeder te zeggen en doet haar best om alle antwoorden die ze geeft zoveel mogelijk te richten op een terugkeer naar de moeder. [minderjarige] is dan ook zeer loyaal aan haar moeder waarbij er kenmerken van parentificatie en symbiose gezien worden. Emotioneel gezien komt er een beeld naar voren van een negenjarige die een emotionele belasting met zich meedraagt die niet passend is. [minderjarige] maakt een vlakke indruk waarbij ze moeite vertoont met het uiten en bespreken van haar emoties. Aan de ene kant valt te zien dat [minderjarige] het emotioneel heel erg moeilijk heeft met haar gemis aan de moeder, aan de andere kant valt op dat binnen het contact met de moeder, er nu een bepaalde mate van vervreemding valt op te merken, waarbij [minderjarige] eerder geneigd is de sturing en daarmee de veiligheid die ze nodig heeft, bij een andere aanwezige volwassene te zoeken. Ook zoekt [minderjarige] contact met de andere volwassene om te checken hoe deze reageert om gedrag van de moeder wat [minderjarige] op dat moment moeilijk te plaatsen vindt. Daarbij kan [minderjarige] ander gedrag van de moeder ook negeren en zoekt [minderjarige] geen vorm van fysieke toenadering tot haar. [minderjarige] laat gedrag zien waarbij er sprake is van hechtingsproblemen, in combinatie met parentificatie en loyaliteitsproblemen gekaderd binnen uit het verleden voortkomende cognitief sociaal emotionele kwetsbaarheden die op dit moment doorwerken in haar mogelijkheden om haar emoties te uiten of zich te concentreren. [minderjarige] is dan ook meer dan een ander kind gebaat bij een stabiele, veilige en voorspelbare opvoedingssituatie. Dit, om de gevolgen van het opgroeien binnen een voor [minderjarige] belastende opvoedingsomgeving positief om te buigen.
4.
Zijn er (contra-)indicaties voor thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder? Zo ja, welke zijn dat?
Een contra-indicatie voor thuisplaatsing van [minderjarige] bij moeder is het labiele gedrag van de moeder. Zij is hierdoor met momenten onvoorspelbaar in haar gedrag. Daarnaast zijn er de vele zorgen en signalen omtrent alcoholmisbruik waarbij [minderjarige] aangeeft dat de moeder niet alleen zichzelf dan in gevaarlijke situaties brengt, maar ook [minderjarige] . Verder heeft [minderjarige] de neiging om moeder te sturen (rolomkering) en is de moeder-kind relatie ongelijk, in die zin dat [minderjarige] haar eigen plan trekt en bepaalt wat er gebeurt aangezien [minderjarige] heeft geleerd weinig op moeder te kunnen bouwen en vertrouwen. [minderjarige] ’s gedrag in relatie tot haar moeder is gebaseerd op zelfbehoud. Vanuit het gedrag en handelen van de moeder valt daarbij af te leiden dat de moeder haar band met [minderjarige] ziet als een symbiose. De moeder kan zichzelf niet los zien van [minderjarige] en omgedraaid, waarbij de moeder [minderjarige] nodig heeft om zichzelf bestaansrecht te geven. Aan de andere kant wordt gezien dat de moeder zich volledig probeert in te zetten in het contact met [minderjarige] en dat [minderjarige] loyaal is naar de moeder. Beiden missen elkaar.
5.
Zijn er (contra-)indicaties voor een deeltijdplaatsing van [minderjarige] bij de moeder c.q. het pleeggezin? Zo ja, welke zijn dat?
Een contra-indicatie voor een deeltijdplaatsing van [minderjarige] bij de moeder is dat de emotionele en fysieke veiligheid van [minderjarige] bij de moeder niet gegarandeerd is. Haar emotionele veiligheid niet wegens het onvoorspelbare gedrag van de moeder, haar fysieke veiligheid niet wegens het alcoholgebruik van de moeder waarbij ze [minderjarige] in gevaarlijke situaties brengt. [minderjarige] heeft hierdoor noodzakelijkerwijs geleerd zich aan te passen aan het gedrag van haar moeder en dit gedrag te sturen (rolomkering). Zij heeft geleerd om zich te richten op de behoeften van haar moeder (parentificatie), met het gevaar dat ze haar eigen wensen en behoeften onderdrukt. Dit is niet passend bij een negenjarige.
6.
Mocht uit het onderzoek geconcludeerd worden dat een uithuisplaatsing van [minderjarige] voor langere duur aangewezen is, wat is dan de best passende en perspectief biedende plek voor [minderjarige] ?
Op basis van de informatie die de onderzoeker voorhanden heeft, is dat op dit moment het huidige pleeggezin. [minderjarige] laat sinds het moment van plaatsing een gestage groei in haar ontwikkeling zien, ze voelt zich veilig bij het pleeggezin en de pleegouders staan op alle manieren open voor ondersteuning bij het verdere verloop van de plaatsing van [minderjarige] . Daarbij zou een verandering van pleeggezin opnieuw leiden tot een hechtingsbreuk.
11.2.
De moeder heeft bezwaar gemaakt tegen de inhoud van de deskundigenrapporten. Haar standpunt, zoals aangevuld op de voortgezette mondelinge behandeling in hoger beroep, luidt – samengevat – als volgt.
De deskundigen hebben onvoldoende gewicht toegekend aan de inzichten van mevrouw [betrokkene] , die het langst betrokken is geweest bij de moeder, zonder dat duidelijk is waarom.
De NIFP-deskundigen noemen her en der dat er een vermoeden van alcoholgebruik is of dat
er vermeend alcoholgebruik/-afhankelijkheid is. Dat is een herhaling van het gerucht wat al
eerder in het dossier zat, maar niet is onderbouwd. Daarnaast ontkent de moeder niet dat ze wel eens een glaasje drinkt, maar dat zegt niets. De moeder bestelde één jaar geleden tijdens een begeleide omgang met [minderjarige] in een koffietentje in het bos een koffie met Baileys. Dat is geen alcoholmisbruik. Bovendien bestelde de moeder beide keren daarna in het bijzijn van [instantie] op het terras een gewone koffie, maar dat staat dan weer niet in het rapport. Bij nader inzien was het een foutje van de moeder dat zij Baileys bestelde. De moeder heeft een vitamine test gedaan, daar kwam alleen maar uit dat de moeder een vitamine D tekort had. Alcoholmisbruik is uitgesloten. De moeder heeft ook een levertest gedaan. De suggestie dat er sprake is van een symbiose / parentificatie is uit de lucht gegrepen. De antwoorden van [minderjarige] zijn zoals ze zijn en daar ligt niks achter. [minderjarige] wil zo snel mogelijk terug naar haar moeder; het gaat slechter met [minderjarige] als ze niet bij de moeder is.
Een directe terugkeer van [minderjarige] bij de moeder was niet mogelijk geweest, maar een deeltijd uithuisplaatsing wel. Tot 9 september 2023 had hierop ingestoken moeten worden. Het afgelopen jaar ging het niet goed met de moeder en [minderjarige] lijdt er ook onder. Daarmee heeft de moeder nog de volgende vragen aan de deskundigen:
- is het middel van uithuisplaatsing niet erger/belastender voor kind en moeder dan de
(vermeende) kwaal?
  • verergert uithuisplaatsing de kwaal niet juist?
  • belast de uithuisplaatsing kind en moeder psychisch?
Deze vragen roepen om beantwoording, alvorens een besluit kan worden genomen.
11.3.
De raad heeft op de voortgezette mondelinge behandeling in hoger beroep op 29 januari 2024 gepersisteerd bij het eerder uitgebrachte advies om de bestreden beschikking te bekrachtigen. Terugkijkend met de kennis van nu heeft de rechtbank destijds op goede gronden de machtiging tot uithuisplaatsing afgegeven op verzoek van de raad. Van een deeltijdplaatsing kon destijds nog geen sprake zijn, omdat de moeder toen verklaarde bij de rechtbank dat dat nog een veel te ver gevorderd iets was.
11.4.
De GI heeft zich op de voortgezette mondelinge behandeling in hoger beroep aangesloten bij de raad. Het verzoekschrift van de raad was goed onderbouwd.
11.5.
De pleegouders hebben op de voortgezette mondelinge behandeling van 29 januari 2024, samengevat, het volgende verklaard.
[minderjarige] wil het liefste bij haar moeder zijn en ze heeft haar moeder ook nodig in haar leven. De moeder heeft haar 9 jaar lang opgevoed zonder dat er een vader in beeld was. De pleegouders proberen [minderjarige] nu zo goed mogelijk op te vangen. [minderjarige] doet het goed bij de pleegouders en ze heeft haar gelukkige momenten. De pleegouders onderhouden contact met de moeder, maar de afspraak is eigenlijk dat er liever geen contact is. De pleegouders hebben tot doel om er voor [minderjarige] te zijn. Soms zoekt de moeder sms-contact met de pleegouders (dat vinden de pleegouders prima), maar daar reageren de pleegouders niet op en dat weet de moeder ook. Soms komen de pleegouders en de moeder elkaar tegen. Zoals het nu is, is er goed contact. Dat was vroeger anders, want de moeder heeft een fase gehad waar woede en verdriet naar boven kwamen. De pleegouders hebben de moeder daarin de ruimte gegeven, omdat zij zich kunnen voorstellen hoe de moeder zich voelde.
Het hof overweegt als volgt.
11.6.
De Hoge Raad heeft in de beschikking van 9 juli 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1112) overwogen dat indien de periode waarvoor een machtiging tot uithuisplaatsing of ondertoezichtstelling is gegeven ten tijde van de uitspraak in hoger beroep is verstreken, het hof aan de hand van de aangevoerde grieven dient te beoordelen of de bestreden beslissing terecht is gegeven. Het gaat in dit geval om een rechtmatigheidstoets. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend over de periode van 9 december 2022 tot uiterlijk 9 september 2023. Deze termijn is inmiddels verstreken. Gelet op het door artikel 8 van het EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van het gezinsleven, heeft de moeder een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de door de rechtbank verleende machtiging tot uithuisplaatsing te laten toetsen. Het hof zal hiertoe overgaan.
11.7.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 jo lid 2 BW kan de rechter op verzoek van de raad voor de kinderbescherming de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
11.8.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] destijds terecht heeft verleend. Het hof legt nu uit waarom.
11.9.
De onderhavige zaak betreft de beoordeling van de opvoedingsvaardigheden van de moeder, waarover het voornoemde deskundigenonderzoek in het kader van de contra-expertise naar het oordeel van het hof voldoende uitsluitsel heeft gegeven. Het hof gaat voorbij aan de onderzoeksvragen die de moeder nog beantwoord wenst te zien, omdat de beantwoording van die vragen niet mede kunnen leiden tot de beslissing. De persoonlijke problematiek van de moeder, waar zij (wellicht onbedoeld en onbewust) [minderjarige] mee belast, wordt namelijk uitgebreid weergegeven in het NIFP-rapport. Kort gezegd kampt de moeder met zoveel complexe en zware problematiek dat zij [minderjarige] niet de emotionele en fysieke veiligheid kon bieden die zij op dat moment nodig had. [minderjarige] laat gedrag zien waarbij er sprake is van hechtingsproblemen, in combinatie met parentificatie en loyaliteitsproblemen. Gelet op wat [minderjarige] met de moeder heeft meegemaakt, heeft zij, meer dan een gemiddeld kind, een stabiele, veilige en voorspelbare opvoedingssituatie nodig. Terugkijkend op de situatie zoals die toen was, is voldoende duidelijk geworden dat de moeder [minderjarige] dit in de periode van 9 december 2022 tot 9 september 2023 niet kon bieden, ook niet in een setting waarbij [minderjarige] deels bij de moeder zou verblijven. Dat zou onverantwoord en zelfs schadelijk zijn geweest voor [minderjarige] , gelet op de ernst van de problematiek. De machtiging tot uithuisplaatsing was daarom in het belang van [minderjarige] noodzakelijk.
Dit betekent dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen. Al het overige dat de moeder heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
11.10.
Beslist wordt als volgt.

12.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, A.M. Bossink en H.J. Witkamp en is op 29 februari 2024 uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.