ECLI:NL:GHSHE:2024:614

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
200.328.738_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostencompensatie na afspraken tijdens mondelinge behandeling in hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van AXA Versicherung AG tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft een verkeersongeval in Duitsland waarbij de geïntimeerde, [geïntimeerde], gewond raakte. AXA had eerder een voorschot van € 25.000,00 aan [geïntimeerde] uitgekeerd. In eerste aanleg vorderde [geïntimeerde] een aanvullend voorschot van € 75.000,00, maar trok zijn vorderingen in na afspraken met AXA tijdens de mondelinge behandeling. De voorzieningenrechter besloot dat de proceskosten tussen partijen gecompenseerd moesten worden, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

AXA ging in hoger beroep en voerde aan dat [geïntimeerde] in de proceskosten had moeten worden veroordeeld, omdat hij het kort geding nodeloos had aangespannen. Het hof oordeelde echter dat de voorzieningenrechter terecht had beslist om de proceskosten te compenseren, omdat er geen inhoudelijke beoordeling had plaatsgevonden en geen van de partijen in het ongelijk was gesteld. Het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter, maar voegde enkele gronden toe aan de beslissing. AXA werd in het ongelijk gesteld in het hoger beroep en werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde].

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.328.738/01
arrest van 27 februari 2024
in de zaak van
AXA Versicherung AG,
gevestigd te [vestigingsplaats] ),
appellante,
hierna te noemen: AXA,
advocaat: mr. A.A.M. Zeeman te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg.
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. A.G.W. Leysen te Nijmegen.
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 25 juli 2023 in het hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, onder zaak-/rolnummer C/01/389557 / KG ZA 23-24 gewezen vonnis van 28 maart 2023.

5 Het verloop van de procedure

5.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 25 juli 2023 waarbij een mondelinge behandeling na aanbrengen is bevolen (deze mondelinge behandeling heeft niet plaatsgevonden);
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord met productie.
5.2.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De vaststaande feiten

[geïntimeerde] is in 2018 betrokken geweest bij een verkeersongeval in Duitsland. De auto
waarin [geïntimeerde] zich bevond, kwam in botsing met een andere auto. [geïntimeerde] is daarbij gewond
geraakt. De bestuurster van de andere auto was voor haar wettelijke aansprakelijkheid
verzekerd bij AXA, die haar aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval heeft
erkend. In 2019 heeft AXA bij wijze van voorschot een bedrag van € 25.000,00 uitgekeerd aan [geïntimeerde] .

7.De procedure in eerste aanleg

7.1.
[geïntimeerde] heeft in kort geding gevorderd AXA te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 75.000,00 als verder voorschot op de door hem als gevolg van het ongeval geleden en nog te lijden schade, te vermeerderen met wettelijke rente en met veroordeling van AXA in de proceskosten.
7.2.
AXA heeft hiertegen verweer gevoerd.
7.3.
Bij vonnis in kort geding van 28 maart 2023 heeft de voorzieningenrechter overwogen dat het kort geding ertoe heeft geleid dat partijen ter zitting afspraken met elkaar hebben, waarna [geïntimeerde] zijn vorderingen heeft ingetrokken. Voorts is overwogen dat die afspraken ertoe kunnen leiden dat de hoogte van de schadeclaim op basis van nader door AXA verlangde en door [geïntimeerde] aan te leveren informatie kan worden afgewikkeld. [geïntimeerde] zal bij zijn huisarts zijn medische gegevens vanaf twee jaar vóór het ongeval opvragen en zijn financiële gegevens vanaf drie jaar vóór het ongeval opvragen bij zijn boekhouder en deze gegevens aan AXA verstrekken, waarna de (aanvullende) schadeclaim door AXA in behandeling kan worden genomen. Deze afspraken geven de voorzieningenrechter aanleiding om de proceskosten tussen partijen te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

8.De beoordeling in hoger beroep

8.1.
AXA voert twee grieven aan tegen bovengenoemd vonnis en vordert vernietiging van dit vonnis en alsnog veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van eerste aanleg, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, inclusief de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
8.2.
[geïntimeerde] bestrijdt de grieven en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van AXA in haar hoger beroep, althans tot verwerping van dit hoger beroep, met veroordeling van AXA in de kosten van dit hoger beroep.
Proceskosten in eerste aanleg
8.3.
Met haar twee grieven komt AXA op tegen de proceskostencompensatie in eerste aanleg. AXA is van mening dat [geïntimeerde] in eerste aanleg in de proceskosten had moeten worden veroordeeld. Zij voert daartoe, kort samengevat, aan dat [geïntimeerde] het kort geding nodeloos aanhangig heeft gemaakt en dat geen van de (limitatieve) uitzonderingsgronden op de hoofdregel van artikel 237 Rv van toepassing zijn, omdat AXA in eerste aanleg niet in het ongelijk is gesteld en partijen niet in een familierechtelijke relatie tot elkaar staan.
8.4.
Naar het oordeel van het hof heeft de voorzieningenrechter terecht bepaald dat iedere partij de eigen kosten draagt en wel om het volgende. Artikel 237 lid 1 Rv bepaalt als hoofdregel dat de partij die in het ongelijk wordt gesteld in de proceskosten wordt veroordeeld. In dit geval hebben partijen in eerste aanleg ter zitting afspraken gemaakt over door [geïntimeerde] op te vragen en aan AXA te verstrekken gegevens, waarna AXA de (aanvullende) claim van [geïntimeerde] in behandeling kan nemen. [geïntimeerde] heeft na het maken van deze afspraken zijn vordering ingetrokken. Hierdoor heeft de voorzieningenrechter in zijn vonnis geen inhoudelijk oordeel gegeven over de kwestie die partijen verdeeld hield. Dit betekent dat geen van partijen door de voorzieningenrechter in het ongelijk is gesteld. Er ligt dan in artikel 237 Rv noch enige andere wettelijke regeling een grondslag om een partij in de proceskosten te veroordelen, zodat iedere partij de eigen kosten van het geding in eerste aanleg draagt. En dienovereenkomstig heeft de voorzieningenrechter de kosten “gecompenseerd.” De grieven falen dus.
Bewijsaanbod
8.5
AXA biedt nog bewijs aan. Het hof gaat hieraan voorbij, omdat een kort geding zich niet leent voor bewijslevering.

9.Slotsom

9.1.
Het bestreden vonnis zal dus worden bekrachtigd, zij het met aanvulling van gronden.
Proceskosten hoger beroep
9.2.
AXA wordt in dit hoger beroep in het ongelijk gesteld, waardoor sprake is van een andere situatie dan bij de voorzieningenrechter, waar geen van partijen in het ongelijk werd gesteld. AXA zal dan ook worden veroordeeld in de kosten van dit hoger beroep.
9.3.
Het hof begroot deze kosten aan de kant van [geïntimeerde] op:
griffierecht € 343,00
salaris advocaat € 858,00 (1 punt maal tarief I)
nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals in het dictum vermeld)
totaal € 1.379,00.

10.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 28 maart 2023 met aanvulling van gronden;
veroordeelt AXA in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] groot € 1.379,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe en, als [geïntimeerde] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het arrest daarna wordt betekend, te vermeerderen met € 92,00 en de kosten van betekening;
Dit arrest is gewezen door mrs. P.M. Arnoldus-Smit, J.W. van Rijkom en H.J. Tulp en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 februari 2024.
griffier rolraadsheer