ECLI:NL:GHSHE:2024:577

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 februari 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
20-001741-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake valsheid in geschrift en overtreding van milieuvoorschriften met procesafspraken

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, en voor het opzettelijk overtreden van milieuvoorschriften, met een geldboete van € 35.000,00 of 210 dagen hechtenis als alternatief. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging. De advocaat-generaal heeft gevorderd het vonnis te bevestigen, maar met een aanpassing van de straf naar een voorwaardelijke geldboete van € 35.000,00 met een proeftijd van één jaar. De verdediging heeft zich geconformeerd aan deze vordering, waarbij procesafspraken zijn gemaakt tussen het Openbaar Ministerie en de verdachte. Deze afspraken waren gericht op een snelle en efficiënte afdoening van de zaak, mede gezien het tijdsverloop sinds de feiten, die dateren van 2008. Het hof heeft de verdachte bevraagd over zijn vrijwillige medewerking aan deze afspraken en heeft vastgesteld dat hij zich bewust was van de rechtsgevolgen. Het hof heeft de eerdere veroordeling bevestigd, maar de opgelegde straf aangepast naar een voorwaardelijke geldboete, rekening houdend met de ernst van de feiten en de lange duur van de procedure. De beslissing is gebaseerd op relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet op de economische delicten.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001741-18
Uitspraak : 23 februari 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de economische kamer van het gerechtshof 's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 16 mei 2018, in de strafzaak met parketnummer 01-997019-10 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘valsheid in geschrift, meermalen gepleegd’ (feit 1 primair) en ‘overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 10.37, eerste lid van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd’ (feit 2) veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 35.000,00, subsidiair 210 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft, met het oog op de hierna te bespreken tussen het Openbaar Ministerie en de verdachte overeengekomen procesafspraken, gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de in dat vonnis opgelegde straf, en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 35.000,00 met een proeftijd van 1 jaar.
De verdediging heeft zich, met het oog op de hierna te bespreken tussen het Openbaar Ministerie en de verdachte overeengekomen procesafspraken, voor wat betreft de bewezenverklaring, de kwalificaties, de strafbaarheid van de feiten en de strafbaarheid van de verdachte gerefereerd aan het oordeel van het hof en zich geconformeerd aan de door de advocaat-generaal gevorderde straf.
Procesafspraken
Het Openbaar Ministerie en de verdachte hebben als partijen onderling een overeenkomst gesloten waarin procesafspraken alsmede een voorstel tot afdoening van de zaak zijn opgenomen. Namens het Openbaar Ministerie heeft de advocaat-generaal de overeenkomst op 6 februari 2024 ondertekend. De verdachte heeft de overeenkomst op 19 januari 2024 ondertekend.
De overwegingen die, zo blijkt uit de overeenkomst, aan het maken van procesafspraken ten grondslag lagen, betreffen het tijdsverloop (de aan de verdachte tenlastegelegde feiten dateren van 2008) en, in het verlengde daarvan, de wens van beide partijen om tot een snelle, efficiënte en definitieve afdoening van de strafzaak en -procedure te komen. Naar het oordeel van zowel het Openbaar Ministerie als de verdediging passen de overeengekomen procesafspraken binnen het door de Hoge Raad geschetste kader hieromtrent (zie Hoge Raad 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252).
De in voornoemde overeenkomst opgenomen procesafspraken luiden als volgt:
  • Het vonnis van de rechtbank blijft voor wat betreft de bewezenverklaring, de kwalificaties en de strafbaarheid in stand.
  • Door de verdediging en het Openbaar Ministerie worden geen verweren gevoerd betreffende de rechtmatigheid van het onderzoek, de (niet-)ontvankelijkheid van het OM, het bewijs, de bewezenverklaring en kwalificatie van de feiten, de strafbaarheid van de feiten, de strafbaarheid van verdachte, alsmede de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
  • De verdediging en het Openbaar Ministerie doen afstand van eventuele ingediende onderzoekswensen en dienen geen nadere onderzoekswensen in.
  • De advocaat-generaal zal in onderhavige strafzaak tegen de verdachte een geheel voorwaardelijke geldboete van € 35.000,00 (zegge: vijfendertigduizend euro), met een proeftijd van één jaar, eisen.
Voorts zijn – kort gezegd – afspraken gemaakt over de betaling, het verstrekken van een afschrift aan het CJIB en de intentie van partijen om de strafzaak definitief te willen beëindigen. Ten slotte is bepaald dat als het hof de voorgestelde straf overneemt, partijen daartegen geen cassatie zullen instellen.
In de overeenkomst is verder opgenomen dat de raadsman van de verdachte alle onderdelen van de hiervoor beschreven procesafspraken uitdrukkelijk met de verdachte heeft besproken, dat de verdachte zich bewust is van de rechtsgevolgen van die procesafspraken en dat hij vrijwillig wenst mee te werken aan de voorgestelde afdoening van de strafzaak evenals aan de daarmee gepaard gaande afstand van de verdedigingsrechten.
Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 9 februari 2024 is, in aanwezigheid van de verdachte en zijn raadsman, door het hof de tussen het Openbaar Ministerie en de verdachte gesloten overeenkomst, de daarin opgenomen procesafspraken en het afdoeningsvoorstel, uitvoerig aan de orde gesteld en met beide partijen besproken. Daarbij heeft het hof de verdachte onder meer bevraagd op diens vrijwilligheid bij de totstandkoming van de in de overeenkomst opgenomen procesafspraken inclusief afdoeningsvoorstel en diens bewustheid van (de rechtsgevolgen van) daarvan, in het bijzonder de met die afspraken gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. De verdachte is erop gewezen dat het feit dat in de procesafspraken is opgenomen dat geen cassatie zal worden ingesteld, niet meebrengt dat afstand is gedaan van het recht tot het instellen van dat rechtsmiddel.
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het hof van oordeel dat de verdachte vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige conclusie om aan de tussen het Openbaar Ministerie en de verdachte overeengekomen procesafspraken inclusief afdoeningsvoorstel mee te werken.
Centraal bij het onderzoek ter terechtzitting stond bovenal de beantwoording van de vragen van artikel 348 en met name van artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering.
Vonnis waarvan beroep
Alles afwegende, verenigt het hof zich met het bestreden vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en de in het vonnis aangehaalde wetsartikelen.
Niet gebleken is dat, gelet op de vraagpunten van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering, afdoening van de zaak in lijn met het afdoeningsvoorstel niet in redelijke verhouding zou staan tot de ernst van de zaak, zoals die blijkt uit de processtukken en het verhandelde op de terechtzitting, of niet zou voldoen aan de eisen van een eerlijk proces.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich in de periode van 21 april 2008 tot en met 19 augustus 2008 heeft schuldig gemaakt aan overtreding van (toentertijd geldende) milieuvoorschriften en aan valsheid in geschrift. De verdachte heeft zich meermaals opzettelijk, door afgifte aan een ander, van (door hem ingekochte) bedrijfsafvalstoffen, te weten mengvetzuren en vetresidu, ontdaan, terwijl dat niet was toegelaten. Om een en ander te verdoezelen, heeft de verdachte een groot aantal vervoersdocumenten en facturen valselijk opgemaakt en/of doen opmaken, door daarop te vermelden dat sprake was van (vervoer en verkoop van) glycerine terwijl feitelijk sprake was van (vervoer en verkoop van) mengvetzuren of vetresidu. Enerzijds heeft de verdachte daarmee het vertrouwen dat in de juistheid van officiële documenten moet kunnen worden gesteld, geschonden en doelbewust de benodigde controle door daartoe bevoegde autoriteiten bemoeilijkt en/of zelfs onmogelijk gemaakt. Anderzijds heeft de verdachte uit de door haar gevolgde handelwijze, ten nadele van co-vergisters die zich wel aan de (toentertijd geldende) milieuvoorschriften hielden, onterecht (financieel) voordeel genoten en zich aldus schuldig gemaakt aan concurrentievervalsing. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heeft gehandeld, zoals is bewezen verklaard.
Het hof stelt vast dat sprake is van een grove schending van de redelijke termijn, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. Bij de totstandkoming van het afdoeningsvoorstel is, zoals blijkt uit de tussen het Openbaar Ministerie en de verdachte gesloten overeenkomst, rekening gehouden met deze termijnoverschrijding.
Alles afwegende, in het bijzonder de oudheid van de bewezenverklaarde feiten en het grote tijdsverloop sedert het instellen van hoger beroep, is het hof van oordeel dat het in de hiervoor genoemde overeenkomst opgenomen afdoeningsvoorstel, inhoudende de oplegging van een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 35.000,00, subsidiair 210 dagen hechtenis, met een proeftijd van 1 jaar, passend is.
Met oplegging van deze voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 10.37 van de Wet milieubeheer, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboeteter hoogte van
€ 35.000,00 (vijfendertigduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 210 (tweehonderdtien) dagen hechtenis;
bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het vorenoverwogene.
Aldus gewezen door:
mr. A.R. Hartmann, voorzitter,
mr. A.J. Henzen en mr. W.F. Koolen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S. Kerssies, griffier,
en op 23 februari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. A.J. Henzen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.