ECLI:NL:GHSHE:2024:549
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende een vordering van het Openbaar Ministerie tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte. De vordering was ingediend op 20 februari 2024, nadat de verdachte op 16 februari 2024 was aangehouden op verdenking van diefstal met geweld. De verdachte was op dezelfde dag in vrijheid gesteld, maar werd onmiddellijk daarna opnieuw aangehouden wegens het overtreden van de voorwaarden van de schorsing.
Het hof oordeelde dat de vordering tot opheffing van de schorsing onverwijld ingediend had moeten worden, conform artikel 84 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof stelde vast dat de vordering niet tijdig was ingediend, aangezien deze pas op dinsdag 20 februari 2024 was ingediend, terwijl de aanhouding van de verdachte op vrijdag 16 februari 2024 had plaatsgevonden. Het hof concludeerde dat deze vertraging een schending van de wettelijke termijn inhield, wat leidde tot de afwijzing van de vordering.
De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van vorderingen in het strafrecht en de gevolgen van het niet naleven van wettelijke termijnen. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen, waarmee de schorsing in stand blijft.