In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de moeder van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2006. De moeder verzoekt om vernietiging van een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige is verleend aan de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg. De moeder stelt dat de machtiging niet is verzilverd door de GI, waardoor deze is komen te vervallen. De minderjarige heeft sinds medio september 2023 bij de moeder gewoond en de moeder heeft hulp in de thuissituatie. De moeder betoogt dat de rechtbank ten onrechte de machtiging heeft verleend, omdat de minderjarige veel weerstand heeft getoond tegen een nieuwe uithuisplaatsing en er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de mogelijkheden voor een verblijf bij de moeder.
Tijdens de mondelinge behandeling op 22 januari 2024 is de moeder gehoord, terwijl de vader en de GI niet verschenen. Het hof heeft de minderjarige in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken, wat zij heeft gedaan via een brief. Het hof overweegt dat de machtiging tot uithuisplaatsing niet ten uitvoer is gelegd binnen de wettelijke termijn, waardoor deze op 22 november 2023 is vervallen. Desondanks heeft de moeder recht op toetsing van de rechtmatigheid van de beslissing, gelet op het recht op eerbiediging van het gezinsleven.
Het hof concludeert dat de machtiging tot uithuisplaatsing destijds terecht is verleend, gezien de onrustige thuissituatie van de minderjarige en de noodzaak voor begeleiding naar zelfstandigheid. Het verzoek van de moeder wordt afgewezen en de eerdere beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd.