ECLI:NL:GHSHE:2024:536

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
200.328.187_01 + 200.328.236_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale echtscheiding en verdeling van huwelijksgemeenschap tussen een Nederlandse en Marokkaanse echtgenoot

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de echtscheiding tussen haar en haar man werd uitgesproken. De vrouw, met de Marokkaanse nationaliteit, en de man, met de Nederlandse nationaliteit, zijn op 13 mei 2018 in Marokko gehuwd. De vrouw heeft op 9 juni 2023 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank, die op 10 maart 2023 de echtscheiding heeft uitgesproken en heeft bepaald dat de man huurder van de huurwoning zal zijn. De vrouw verzoekt in hoger beroep om de beschikking te vernietigen en om de verdeling van de auto en bankrekeningen. Het hof heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, en dat de man recht heeft op de huurwoning, gezien zijn langdurige verblijf daar en zijn sociale netwerk in de omgeving. De verzoeken van de vrouw tot verdeling van de auto en bankrekeningen zijn afgewezen, omdat het hof niet in staat was om de omvang en samenstelling van de huwelijksgemeenschap vast te stellen op basis van de door de vrouw aangevoerde stellingen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummers : 200.328.187/01 en 200.328.236/01
zaaknummer rechtbank : C/02/401239 / FA RK 22-4030
beschikking van de meervoudige kamer van 22 februari 2024
inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. N. Çiçek te 's-Gravenhage,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. S. van Reeven-Özer te Waalwijk.
Deze zaak gaat over de vraag of het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht en zo ja, wie in de huurwoning mag blijven wonen en hoe de auto en de bankrekeningen moeten worden verdeeld. Bij dat laatste is de vraag welk recht van toepassing is.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 10 maart 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De vrouw is op 9 juni 2023 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 10 maart 2023.
2.2.
De man heeft op 28 juli 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft op 7 februari 2024 plaatsgevonden.
Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
Voor de vrouw is de heer M. Ajouaou opgetreden als tolk, ingeschreven als beëdigd tolk onder Wbtv-nr. 40224.
Voor de man is mevrouw P.A.L. Bosscha Erdbrink-Kuijpers opgetreden als tolk, ingeschreven als beëdigd tolk onder Wbtv-nr. 170.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op 13 mei 2018 te [plaats] , Marokko (de huwelijksakte is geregistreerd in de Marokkaanse basisregistratie op 11 mei 2018). De man heeft de Nederlandse nationaliteit. De vrouw heeft de Marokkaanse nationaliteit.
3.3.
Het verzoek tot echtscheiding van de man is op 9 september 2022 door de rechtbank ontvangen.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en bepaald dat de man huurder zal zijn van de woning aan [adres] , [postcode] [woonplaats man] (hierna te noemen: de huurwoning) met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
4.2.
De grieven van de vrouw zien op de uitgesproken echtscheiding (grief I) en het huurrecht (grief II). Daarnaast heeft de vrouw in hoger beroep een zelfstandig verzoek ingediend tot verdeling van de auto en de bankrekeningen.
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en opnieuw rechtdoende:
A. de verzoeken van de man integraal af te wijzen;
bij wijze van (voorwaardelijk) zelfstandig verzoek te bepalen dat:
de auto van het merk Fiat Punto met kenteken [kenteken] aan de man toe te delen onder de voorwaarde dat de man de helft van de waarde ervan aan de vrouw dient te vergoeden;
de saldi per peildatum van de bankrekeningen op naam van de man en de vrouw tussen partijen bij helfte verdeeld dienen te worden;
althans een beschikking af te geven, die het hof juist acht.
4.3.
De man verzoekt bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
I. het hoger beroep van de vrouw ongegrond te verklaren en haar verzoeken af te wijzen, zo nodig onder verbetering en aanvulling van de feiten en gronden;
II. het verzoek van de vrouw ten aanzien van de verdeling niet-ontvankelijk te verklaren, althans dit verzoek af te wijzen.
4.4.
Het hof zal de grieven per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

Echtscheiding
Rechtsmacht
5.1.
De zaak heeft internationale aspecten nu de man de Nederlandse nationaliteit heeft en de vrouw de Marokkaanse nationaliteit. Omdat beide echtgenoten hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, komt de Nederlandse rechter met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding op grond van art. 3 lid 1 sub a onder i Brussel II-ter rechtsmacht toe.
Toepasselijk recht
5.2.
Geen grieven zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat Nederlandse recht van toepassing is op het verzoek tot echtscheiding. Ook het hof zal uitgaan van toepasselijkheid van Nederlands recht (vgl. HR 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:200).
Standpunt van partijen
5.3.
Met grief 1 komt de
vrouwop tegen de beslissing van de rechtbank om de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Ter toelichting voert zij het volgende aan. Van duurzame ontwrichting is geen sprake. Zij gaat ervan uit dat partijen zich weer zullen verzoenen. Op het moment dat zij hun gemeenschappelijk geloof als uitgangspunt nemen, zullen partijen elkaar in de toekomst meer ruimte geven en meer respect hebben voor elkaar.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw desgevraagd verklaard dat zij in mei 2023 een echtscheidingsprocedure is gestart in Marokko. Er is nog geen uitspraak gedaan in die procedure.
5.4.
De
manvoert in reactie op de grief aan dat er veel spanningen zijn (geweest) tussen partijen. Hij ziet geen enkele mogelijkheid voor verzoening en wil zo snel mogelijk scheiden. De vrouw is bovendien zelf een echtscheidingsprocedure gestart in Marokko. De man persisteert bij zijn verzoek tot echtscheiding.
Wettelijk kader
5.5.
In art. 1:151 BW is bepaald dat de echtscheiding op verzoek van één van de echtgenoten wordt uitgesproken, indien het huwelijk duurzaam is ontwricht.
Beoordeling door het hof
5.6.
Het
hofoverweegt als volgt.
Van litispendentie als bedoeld in art. 12 Rv is geen sprake nu het verzoek tot echtscheiding in Nederland eerder is ingediend (9 september 2022) dan het verzoek tot echtscheiding in Marokko (mei 2023). De Nederlandse rechter kan derhalve beslissen op het verzoek tot echtscheiding.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat hij persisteert bij zijn verzoek tot echtscheiding. Partijen zijn al enige tijd uit elkaar en wonen gescheiden. De man wil zich niet met de vrouw verzoenen en deze situatie is blijvend. Bovendien heeft de vrouw inmiddels zelf ook een verzoek tot echtscheiding ingediend in Marokko. Al deze feiten en omstandigheden brengen naar het oordeel van het hof met zich dat voldoende is komen vast te staan dat het huwelijk tussen partijen duurzaam is ontwricht op grond waarvan de echtscheiding kan worden uitgesproken. De grief van de vrouw faalt. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
5.7.
Omdat het hof de door de rechtbank tussen partijen uitgesproken echtscheiding zal bekrachtigen, zal het hof ook dienen te beslissen over de overige door de vrouw aan het hof voorgelegde geschilpunten.
Huurrecht
Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.8.
Omdat de huurwoning in Nederland is gelegen, komt de Nederlandse rechter ingevolge art. 4 lid 3 aanhef en onder a Rv rechtsmacht toe met betrekking tot het verzoek tot toekenning van het huurrecht aan de man en wordt dit verzoek door Nederlands recht beheerst.
Standpunt van partijen
5.9.
De
vrouwkomt met grief II op tegen de beslissing van de rechtbank dat de man huurder zal zijn van de huurwoning. Ter toelichting voert zij het volgende aan. Zij had in Marokko een baan, zelfstandige woonruimte en een sociaal netwerk. Zij heeft alles in Marokko achtergelaten om met de man te kunnen trouwen. De vrouw was niet regelmatig weg, maar verbleef in de huurwoning. Zij woont nu in een kamer in [woonplaats vrouw] . Zij kon nergens anders woonruimte vinden. Haar gezondheid is niet optimaal. De man is wel op leeftijd, maar zijn gezondheid is nog goed, hij heeft een inkomen en familie en vrienden in Nederland. Het is voor de man veel eenvoudiger om aan een nieuwe woning te komen. De vrouw wil graag terug naar de omgeving [woonplaats man] . De vrouw woont afwisselend in Marokko en in Nederland.
5.10.
In reactie op de grief voert de
manhet volgende aan. Aan hem is bij de beschikking voorlopige voorzieningen het uitsluitend gebruik van de huurwoning toegekend. De vrouw verbleef tijdens het huwelijk maar een zeer beperkte periode in de huurwoning.
De man was al huurder van de huurwoning voordat partijen met elkaar trouwden. Hij heeft altijd de lasten van de huurwoning voldaan. Hij heeft geen alternatieven om elders te gaan wonen. Zijn sociale netwerk bevindt zich rondom de woning. Hij heeft gezondheidsproblemen en hij is op leeftijd. De vrouw verblijft elders. Zij heeft een woning en advocatenkantoor in Marokko. De vrouw komt al 1,5 jaar niet in [woonplaats man] .
Wettelijk kader
5.11.
Op grond van art. 827 lid 1 sub e Rv juncto art. 7:266 lid 5 BW kan de rechter op verzoek van een echtgenoot bepalen wie van de echtgenoten huurder van de woonruimte zal zijn. De beantwoording van de vraag aan wie van partijen het huurrecht van de voormalige echtelijke woning dient te worden toegekend, vindt plaats aan de hand van een afweging van de belangen van zowel de vrouw als de man bij toekenning van dit huurrecht. Bij die belangenafweging moet de rechter volgens vaste rechtspraak alle omstandigheden betrekken die in dit verband door partijen zijn aangevoerd.
Beoordeling door het hof
5.12.
Het
hofoverweegt als volgt.
Het belang van de man bij toekenning van het huurrecht van de huurwoning weegt zwaarder dan het belang van de vrouw. Zo woonde de man reeds voor het huwelijk van partijen in de huurwoning. Bovendien heeft hij zijn sociale netwerk in de buurt van de woning (hij ontvangt van buren maaltijden en gaat naar de moskee in [woonplaats man] ). Ook is de man , anders dan de vrouw, inmiddels op leeftijd (hij is 70 jaar en zij is 58 jaar) . De vrouw daarentegen woont inmiddels al zo’n 1,5 tot 2 jaar elders. Zij huurt momenteel een kamer in [woonplaats vrouw] . De vrouw heeft geen enkele binding met de omgeving van de huurwoning. Zij werkt niet en volgt geen opleidingsactiviteiten in de omgeving [woonplaats man] .
Uit het voorgaande volgt dat grief II van de vrouw faalt en de besteden beschikking op dit punt wordt bekrachtigd.
Verdeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.13.
De
manvoert aan dat de verzoeken van de vrouw moeten worden afgewezen omdat de vrouw niet ingaat op de rechtsmacht en het toepasselijke recht. Partijen hebben geen gemeenschappelijke nationaliteit. Zij hebben zich pas vanaf 2020 samen in Nederland gevestigd. Vanaf dat moment is Nederlands recht van toepassing. De man weet niet welk recht vóór 2020 van toepassing is. Met welk land partijen de nauwste band hebben, is eveneens lastig te bepalen omdat de vrouw in 2020 naar Nederland kwam maar zij sindsdien maar beperkt in de huurwoning verbleef. De man refereert zich aan het oordeel van het hof.
5.14.
Volgens de
vrouwis Nederlands recht van toepassing. Er is sprake van de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen. Ten tijde van de huwelijkssluiting had de vrouw de Marokkaanse nationaliteit en de man de Irakese nationaliteit. Van een gemeenschappelijke nationaliteit is geen sprake. Het huwelijk is voltrokken in Marokko. De man is daarna terug naar Nederland gegaan waar hij woonde. De vrouw is aanvankelijk in Marokko blijven wonen. In 2020 is zij naar Nederland gekomen. De eerste huwelijksdomicilie was in Nederland. Partijen hadden vanaf de huwelijkssluiting de intentie en de wil om zich in Nederland te vestigen.
5.15.
Het
hofoverweegt als volgt.
Het verzoekschrift is ingediend na 29 januari 2019 zodat voor de bepaling van de rechtsmacht de EG Verordening (EU) 2016/1103 (hierna: de huwelijksvermogensrechtverordening) van toepassing is. Nu de Nederlandse rechter op grond van art. 3 lid 1 sub a onder i Brussel II-ter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen (art. 5, eerste lid, huwelijksvermogensrechtverordening).
5.16.
Partijen zijn gehuwd op 13 mei 2018, zodat voor de bepaling van het toepasselijke recht het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 van toepassing is.
Niet gebleken is dat de echtgenoten vóór het huwelijk het op hun huwelijksvermogensregime toepasselijke recht hebben aangewezen. Nu de echtgenoten geen gemeenschappelijke nationaliteit hebben in de zin van art. 15 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag en zij hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk niet op het grondgebied van dezelfde staat vestigden, wordt krachtens art. 4, derde lid, van het Haags Huwelijksvermogensverdrag hun huwelijksvermogensregime beheerst door het recht van de staat waarmee het, alle omstandigheden in aanmerking genomen, het nauwst verbonden is. De beoordeling hiervan is een feitelijke kwestie, waarbij rekening gehouden dient te worden met alle relevante feiten en omstandigheden (zowel persoonlijke als vermogensrechtelijke) gedurende de duur van het huwelijk die de echtgenoten, in beginsel, gezamenlijk betreffen.
Partijen hebben de intentie gehad om zich na de huwelijkssluiting in Nederland te vestigen. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep aangegeven dat zij niet meer werkzaam is als advocaat in Marokko. Zij heeft alles in Marokko achter zich gelaten voor het huwelijk met de man in Nederland. De vrouw woont sinds 11 augustus 2020 in Nederland. Zij wil ook na de echtscheiding in Nederland blijven wonen en werken. Zij volgt op dit moment een taalcursus. De man woont sinds 29 november 2000 in Nederland. Hij heeft een sociaal netwerk in Nederland en in de buurt van zijn huurwoning in [woonplaats man] . De man is weliswaar met de vrouw in Marokko gehuwd, maar hij heeft daar nooit gewoond.
Uit bovenstaande feiten en omstandigheden volgt dat het huwelijksvermogensregime van de echtgenoten het nauwst is verbonden met Nederland. Op het huwelijksvermogensregime van partijen is daarom Nederlands recht van toepassing.
Ontvankelijkheid
5.17.
De
manvoert aan dat de vrouw haar verzoek tot verdeling van de auto en (de saldi van) de bankrekeningen niet voor het eerst in hoger beroep kan doen.
5.18.
De
vrouwgeeft aan dat zij in eerste aanleg niet is verschenen. Zij had geen andere keuze dan haar verzoeken in hoger beroep neer te leggen. De vrouw meent dat dit ook mogelijk is. Zij refereert zich aan het oordeel van het hof.
5.19.
Het
hofoverweegt als volgt.
De vrouw is ontvankelijk in haar verzoek. Ook in hoger beroep kan voor het eerst een nieuw verzoek tot het treffen van een nevenvoorziening als bedoeld in art. 827 Rv worden gedaan (HR 23 februari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0201). Het verzoek van de vrouw kan worden gekwalificeerd als een nevenvoorziening zoals bedoeld in art. 827 Rv lid 1 onder b – voorzieningen met betrekking tot de verdeling van de gemeenschap.
Standpunt van partijen
5.20.
De
vrouwvoert ter toelichting op haar verzoeken het volgende aan. De man heeft een Fiat Punto, kenteken [kenteken] (hierna: de auto). Hij heeft deze auto gekocht na de huwelijkssluiting zodat deze in de huwelijksgemeenschap valt. De auto dient aan de man te worden toegedeeld onder de voorwaarde dat hij de helft van de actuele waarde aan de vrouw dient te vergoeden. Verder dient ieder de eigen bankrekening toegedeeld te krijgen. De saldi per peildatum, 9 september 2022, moeten partijen bij helfte verdelen. Van een partiële verdeling is geen sprake. De vrouw heeft geen onderneming en bezittingen in Marokko, zij heeft alles beëindigd voor het huwelijk van partijen. Van schulden is ook geen sprake.
5.21.
In reactie op de grief voert de
manhet volgende aan. De vrouw geeft zelf geen inzage in de op haar naam staande bankrekeningen. Zij vraagt om een partiële verdeling. De huwelijksgemeenschap omvat niet alleen een auto en bankrekeningen maar ook andere bezittingen en schulden. Zo heeft de vrouw een woning in Marokko alsmede een onderneming waaruit zij niet alleen inkomsten genereert maar ook vermogen opbouwt. De man betaalt op dit moment gezamenlijke schulden af. Ook lost de man een schuld af die is ontstaan doordat de vrouw niet aan haar verplichting om een inburgeringscursus te volgen heeft voldaan. Deze schuld dient door de vrouw te worden voldaan.
Wettelijk kader
5.22.
Partijen zijn na 1 januari 2018 met elkaar gehuwd. Dit betekent dat partijen zijn gehuwd in de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen. De huwelijksgemeenschap bestaat op grond van art. 94 lid 2 en lid 7 BW uit de goederen en schulden die vóór het huwelijk reeds gemeenschappelijk waren en uit de goederen die tijdens het huwelijk zijn verkregen dan wel schulden die tijdens het huwelijk zijn ontstaan, voor zover niet betrekking hebbend op goederen die buiten de wettelijke beperkte gemeenschap vallen.
Beoordeling door het hof
5.23.
Het
hofoverweegt als volgt.
De peildatum voor vaststelling van de samenstelling en omvang van de huwelijksgemeenschap is het tijdstip van ontbinding van de huwelijksgemeenschap. Van dit tijdstip kan niet worden afgeweken, ook niet op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid. De gemeenschap wordt op grond van art. 1:99 lid 1 onder b BW van rechtswege ontbonden op het tijdstip van indiening van het verzoek tot echtscheiding. Het verzoek tot echtscheiding is ingediend op 9 september 2022 zodat dit de peildatum voor de samenstelling en omvang van de huwelijksgemeenschap is.
De man heeft bezwaar gemaakt tegen een partiële verdeling (art. 3:179 BW). In dat licht bezien, is het noodzakelijk dat het hof de omvang en samenstelling van de huwelijksgemeenschap op de peildatum vaststelt. Dit is door de summiere en niet onderbouwde stellingen van de vrouw over de auto en de bankrekeningen echter onmogelijk. Zo is niet gebleken dat de auto in de huwelijksgemeenschap valt en of de saldi van de bankrekeningen op 9 september 2022 behoren tot de huwelijksgemeenschap dan wel tot het privévermogen van partijen. Dit heeft ook te gelden voor eventueel in Marokko aanwezig vermogen en voor eventuele schulden die voor rekening van de gemeenschap komen. Stukken waaruit het een en ander zou kunnen blijken, zijn immers niet overgelegd.
Hieruit volgt dat het hof de verzoeken van de vrouw ten aanzien van de bankrekeningen en de auto daarom afwijst.

6.De slotsom

in het hoger beroep:
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) van 10 maart 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen,
compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.P.M. van Reijsen, M.J. van Laarhoven en G.M. Goes, bijgestaan door mr. L. Kramer als griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2024 door mr. G.M. Goes in tegenwoordigheid van de griffier.