ECLI:NL:GHSHE:2024:524

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
21 februari 2024
Zaaknummer
20-002701-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake bedreiging, geweld en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor meerdere feiten, waaronder medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen, en wederrechtelijk binnendringen in de woning van een ander. De rechtbank had de verdachte een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast waren er bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder een meldplicht en een inspanningsverplichting voor het vinden van werk.

In hoger beroep heeft het hof de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld. De benadeelde partij [benadeelde 1] had een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 3.523,08, en de benadeelde partij [benadeelde 2] had een vordering van € 3.519,61. Het hof heeft de vorderingen van beide benadeelde partijen toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 25 april 2023. Tevens is de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding.

Het hof heeft de tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 29 dagen omgezet in een taakstraf van 116 uren, subsidiair 29 dagen hechtenis. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank in zoverre vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de schadevergoedingsmaatregelen zijn bevestigd. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de verdachte voor de geleden schade door zijn strafbare feiten.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002701-23
Uitspraak : 29 februari 2024
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 20 september 2023, parketnummer 01-109175-23 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 20-002368-20, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
wonende te [adres]
Hoger beroep
De rechtbank heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van:
  • medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling (feit 1);
  • openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen (feit 2);
  • medeplegen van: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen (feit 3);
  • medeplegen van: in de woning bij een ander in gebruik wederrechtelijk binnendringen (feit 4),
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest. Aan het voorwaardelijk strafdeel heeft de rechtbank naast de algemene, wettelijke voorwaarden onder meer een aantal bijzondere voorwaarden verbonden, kort gezegd inhoudende, een meldplicht bij Reclassering Nederland, locatie ’s-Hertogenbosch, een inspanningsverplichting voor het vinden en behouden van betaald werk met een vaste structuur en het meewerken aan nader onderzoek door [verslavingskliniek] of een andere forensische zorgverlener en het opvolgen van hun adviezen, ook indien dit een behandeling en/of training en/of het innemen van medicijnen inhoudt. Ten aanzien van de inbeslaggenomen telefoon van het merk Samsung (G2058655) heeft de rechtbank de teruggave gelast aan de verdachte. Voorts is bij vonnis waarvan beroep de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 2.523,08 (bestaande uit materiële schade van € 23,08 en immateriële schade van
€ 2.500,00), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. Tevens is de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk opgelegd voor hetzelfde bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf genoemde ingangsdatum en voor dezelfde duur. Voor het overige is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard, is bepaald dat die vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht en is de verdachte veroordeeld in de gemaakte en nog te maken proceskosten door de benadeelde partij, die tot de datum van het vonnis zijn begroot op nihil. Voorts heeft rechtbank de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 2.519,61 (bestaande uit materiële schade van
€ 19,61 en immateriële schade van € 2.500,00), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. Tevens is de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk opgelegd voor hetzelfde bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf genoemde ingangsdatum en voor dezelfde duur. Voor het overige is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard, is bepaald dat die vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht en is de verdachte veroordeeld in de gemaakte en nog te maken proceskosten door de benadeelde partij, die tot de datum van het vonnis zijn begroot op nihil. Tot slot heeft de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging van een bij arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 6 augustus 2021 (parketnummer 20-002368-20) voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 29 dagen toegewezen.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep integraal zal bevestigen. Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging (parketnummer 20-002368-20) heeft de advocaat-generaal naar voren gebracht dat ze zich kan verenigen met de mogelijkheid dat het hof in plaats van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf een taakstraf gelast.
De verdediging heeft vrijspraak van feit 1 bepleit. De verdediging heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van feiten 2 en 3 gerefereerd aan het oordeel van het hof. Ten aanzien van feit 4 heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. Subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de verdediging geen verweer gevoerd. Tot slot heeft de verdediging ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging (parketnummer 20-002368-20) naar voren gebracht dat ze zich zou kunnen vinden in het gelasten van een taakstraf in plaats van een gevangenisstraf.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust met uitzondering van de beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen, de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen en de vordering tot tenuitvoerlegging.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 3.523,08, bestaande uit materiële schade van € 23,08 en immateriële schade van € 3.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 2.523,08 (bestaande uit € 23,08 materiële schade en € 2.500,00 immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 april 2023. Voor het overige is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De verdediging heeft de vordering ter terechtzitting in hoger beroep niet inhoudelijk betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot € 3.523,08, bestaande uit materiële schade van € 23,08 en immateriële schade van € 3.500,00. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, vermeerderd worden met de wettelijke rente vanaf 25 april 2023, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de kosten en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil.
Tot vergoeding van de schade is naast de verdachte ook de mededader gehouden. Zij zijn derhalve hoofdelijk aansprakelijk voor deze schade. Indien en voor zover één van hen (een deel van) deze schade betaalt, zal ook de ander daardoor zijn bevrijd van zijn betalingsverplichting.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 1] is toegebracht tot een bedrag van € 3.523,08. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 3.519,61, bestaande uit materiële schade van € 19,61 en immateriële schade van € 3.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 2.519,61 (bestaande uit € 19,61 materiële schade en € 2.500,00 immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 april 2023. Voor het overige is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De verdediging heeft de vordering ter terechtzitting in hoger beroep niet inhoudelijk betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 2] als gevolg van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot € 3.519,61, bestaande uit materiële schade van € 19,61 en immateriële schade van € 3.500,00. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, vermeerderd worden met de wettelijke rente vanaf 25 april 2023, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de kosten en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil.
Tot vergoeding van de schade is naast de verdachte ook de mededader gehouden. Zij zijn derhalve hoofdelijk aansprakelijk voor deze schade. Indien en voor zover één van hen (een deel van) deze schade betaalt, zal ook de ander daardoor zijn bevrijd van zijn betalingsverplichting.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 2] is toegebracht tot een bedrag van € 3.519,61. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 6 augustus 2021 (parketnummer 20-002368-20) opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 29 dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is van oordeel dat - nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan strafbaar handelen heeft schuldig gemaakt - de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke straf op zijn plaats is. Echter op grond van hetgeen omtrent de veroordeelde ter terechtzitting is gebleken zal het hof in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf te geven, een taakstraf gelasten voor de duur van 116 uren, subsidiair 29 dagen hechtenis.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen, de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen en de vordering tot tenuitvoerlegging en doet in zoverre opnieuw recht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.523,08 (drieduizend vijfhonderddrieëntwintig euro en acht cent) bestaande uit € 23,08 (drieëntwintig euro en acht cent) materiële schade en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening en bepaalt dat de verdachte met zijn mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Veroordeelt de verdachte in de kosten en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.523,08 (drieduizend vijfhonderddrieëntwintig euro en acht cent), bestaande uit € 23,08 (drieëntwintig euro en acht cent) materiële schadevergoeding en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 45 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide
betalingsverplichtingen heeft/hebben voldaan, de andere vervalt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van tot het bedrag van
€ 3.519,61 (drieduizend vijfhonderdnegentien euro en eenenzestig cent) bestaande uit € 19,61 (negentien euro en eenenzestig cent) materiële schade en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening en bepaalt dat de verdachte met zijn mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Veroordeelt de verdachte in de kosten en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.519,61 (drieduizend vijfhonderddrieëntwintig euro en acht cent), bestaande uit € 19,61 (drieëntwintig euro en acht cent) materiële schadevergoeding en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening , en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 45 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide
betalingsverplichtingen heeft/hebben voldaan, de andere vervalt.
Beveelt in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 6 augustus 2021 met parketnummer 20-002368-20, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 29 dagen, een
taakstrafvoor de duur van
116 (honderdzestien) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
29 (negenentwintig) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. A. Verhoeven, voorzitter,
mr. J.T.F.M. van Krieken en mr. H.A.T.G. Koning, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.N. Schlüter, griffier,
en op 29 februari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.