In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 februari 2024 uitspraak gedaan op het verzoek van de appellant, vertegenwoordigd door mr. F. Jagersma, om een herstelarrest te wijzen op basis van artikel 31 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De appellant verzocht om verbetering van het arrest van 16 januari 2024, waarin hij meende dat er sprake was van kennelijke fouten die eenvoudig hersteld konden worden. De appellant stelde dat het hof Arnhem-Leeuwarden niet had beslist op zijn vordering betreffende de overbedeling van de geïntimeerde 1, en dat het hof in zijn eerdere uitspraak essentiële opmerkingen van de appellant over het hoofd had gezien. Hij betoogde dat de overwegingen van het hof niet op een juiste beoordeling van de feiten berustten en dat er sprake was van een kennelijke vergissing.
De geïntimeerden, vertegenwoordigd door mr. T.J. Backx en mr. J.M.H.W. Bindels, hebben het verzoek van de appellant betwist en gesteld dat er geen sprake was van een kennelijke vergissing. Het hof heeft de argumenten van de appellant en de reacties van de geïntimeerden zorgvuldig overwogen. Het hof concludeerde dat de door de appellant aangedragen punten geen kennelijke fouten waren die zich leenden voor verbetering. De beslissingen van het hof waren het resultaat van een inhoudelijke afweging van de standpunten van alle partijen en niet het gevolg van vergissingen.
Uiteindelijk heeft het hof het verzoek tot verbetering van het arrest afgewezen, met de overweging dat de appellant het niet eens was met de oordelen van het hof, maar dat dit niet betekende dat er sprake was van kennelijke fouten. Het hof heeft benadrukt dat het niet mogelijk is om na het wijzen van een eindarrest een nadere uitleg te geven van dat arrest. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 20 februari 2024.