ECLI:NL:GHSHE:2024:46

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 januari 2024
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
200.323.722_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot gelasten voorlopig deskundigenonderzoek in burenruzie over schade door klimplanten

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, hebben verzoeksters [verzoekster 1] en [verzoekster 2] een verzoek ingediend voor een voorlopig deskundigenonderzoek naar de schade die mogelijk is veroorzaakt door klimplanten van hun buren, [verweerder] en [verweerster]. De achtergrond van de zaak ligt in een eerder vonnis van de rechtbank Limburg, waarin de buren in conventie zijn veroordeeld om een boom te verwijderen en in reconventie is vastgesteld dat de buren eigenaar zijn van een strook grond. Verzoeksters hebben in hoger beroep de behoefte geuit om bewijs te verzamelen ter ondersteuning van hun grieven, en hebben een verzoekschrift ingediend met 27 vragen voor de deskundige. De buren hebben het verzoek bestreden, stellende dat er geen belang is bij het deskundigenonderzoek en dat eerdere onderzoeken voldoende waren. Het hof heeft echter geoordeeld dat verzoeksters wel degelijk belang hebben bij het deskundigenonderzoek, gezien de eerdere onderzoeken niet voldoende waren en er nieuwe proceseconomische afwegingen gemaakt kunnen worden. Het hof heeft besloten om een deskundige te benoemen, de heer J.C. Kok, om de vragen van verzoeksters te beantwoorden. Het hof heeft ook de kosten van het deskundigenonderzoek vastgesteld en bepaald dat verzoeksters deze kosten moeten betalen. De beslissing is genomen op 11 januari 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 11 januari 2024
Zaaknummer : 200.323.722/02
Zaaknummer hoofdzaak : 200.323.722/01
in de zaak van:
[verzoekster 1],
en
[verzoekster 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
verzoeksters,
hierna te noemen: [verzoekster 1] respectievelijk [verzoekster 2] ,
advocaat voor beiden: mr. J.B.Th. van 't Grunewold te Roermond ,
tegen:
[verweerder],
en
[verweerster],
beiden wonende te [woonplaats] ,
verweerders,
hierna te noemen: [verweerder] respectievelijk [verweerster] ,
advocaat voor beiden: mr. N.A.J. van Heel te Tilburg.

1.Het procesverloop

1.1.
De rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond , heeft op 23 november 2022 tussen partijen vonnis gewezen in de zaak tussen [verzoekster 1] en [verzoekster 2] als eiseressen in conventie en verweersters in reconventie en [verweerder] en [verweerster] als gedaagden in conventie en eisers in reconventie (hierna ook te noemen: de hoofdzaak in eerste aanleg), waarbij - kort weergegeven - in conventie [verweerder] en [verweerster] hoofdelijk en uitvoerbaar bij voorraad zijn veroordeeld om binnen een termijn van acht weken de boom (bolacacia) die zich bevindt in de voortuin op een afstand van minder dan 50 cm van de erfgrens te verwijderen onder oplegging van een aan [verzoekster 1] en [verzoekster 2] te betalen dwangsom van € 100,- voor iedere dag dat zij hieraan niet voldoen, met een maximum van € 5.000,-.
In reconventie heeft de rechtbank voor recht verklaard dat [verweerder] en [verweerster] eigenaren zijn geworden van de strook grond ter breedte van 12 centimeter ter plaatse van de witte scheidingsmuur (carport en tuinmuur).
Voorts heeft de rechtbank zowel in conventie als in reconventie bepaald dat de kosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt en het meer of anders gevorderde afgewezen.
1.2.
Bij appeldagvaarding van 10 februari 2023 hebben [verzoekster 1] en [verzoekster 2] [verweerder] en [verweerster] aangezegd in hoger beroep te komen van voornoemd vonnis en [verweerder] en [verweerster] gedagvaard om op 9 mei 2023 te verschijnen ter zitting van dit hof. Deze zaak is bij het hof geregistreerd onder zaaknummer 200.323.722/01 (hierna ook te noemen: de hoofdzaak). In deze procedure is bij tussenarrest d.d. 27 juni 2023 een mondelinge behandeling na aanbrengen bevolen. Deze heeft plaatsgevonden op 1 november 2023.
1.3.
Bij verzoekschrift met bijlagen (productie 1 t/m 3), ingekomen ter griffie van het hof op 5 september 2023, hebben [verzoekster 1] en [verzoekster 2] het hof verzocht een voorlopig deskundigenonderzoek (ex artikel 202 Rv) te bevelen ter beantwoording van een 27-tal vragen, vermeld en uiteengezet in randnummer 25 van dat verzoekschrift.
1.4.
Bij verweerschrift met bijlagen (productie 1 t/m 3), ingekomen ter griffie van het hof op 23 oktober 2023, hebben [verweerder] en [verweerster] het hof verzocht het verzoek van [verzoekster 1] en [verzoekster 2] tot het bevelen van een voorlopig deskundigenbericht af te wijzen, met veroordeling van [verzoekster 1] en [verzoekster 2] in de proceskosten van deze procedure,
1.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 november 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [verzoekster 1] en [verzoekster 2] , beiden bijgestaan door mr. Van ’t Grunewold;
- [verweerder] en [verweerster] , beiden bijgestaan door mr. Van Heel.
1.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het inlichtingenformulier met bijlagen (productie 4 t/m 6) van de advocaat van [verzoekster 1] en [verzoekster 2] d.d. 13 november 2023 alsmede van de door de advocaat van [verzoekster 1] en [verzoekster 2] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling overgelegde spreekaantekeningen.

2.De gronden van het verzoek

Het hof verwijst naar de inhoud van het verzoekschrift.

3.De beoordeling

3.1.
Het gaat om het volgende.
- Partijen zijn sinds 3 juni 2019 elkaars buren.
- Een rechtsvoorganger van [verzoekster 1] en [verzoekster 2] heeft op het eigen perceel een muur opgetrokken van witte betonstenen, welke muur deels dienst doet als draagmuur van de carport van [verzoekster 1] en [verzoekster 2] en in het verlengde daarvan als tuinmuur met een hoogte van circa twee meter. Die tuinmuur loopt door tot de achterzijde van de gemeenschappelijke perceelsgrens.
- Ter hoogte van voornoemde muur groeien momenteel aan de zijde van [verweerder] en [verweerster] , over nagenoeg de gehele lengte daarvan, klimplanten. Tegen de tuinmuur groeien een klimhortensia en een wilde wingerd en tegen de garagemuur groeit een andere wilde wingerd. De drie planten wortelen naast de muren.
- [verzoekster 1] en [verzoekster 2] hebben op 12 april 2021 [verweerder] en [verweerster] doen dagvaarden voor de rechtbank. Limburg en van hen (onder meer) gevorderd dat
de wilde wingerd en de klimhortensia, voor zover die zich boven het perceel van [verzoekster 1] en [verzoekster 2] bevinden, te verwijderen en verwijderd te houden, dusdanig dat deze niet meer tegen en/of over de muren van [verzoekster 1] en [verzoekster 2] (aan)groeien en dat de poort die aan de zijde van [verweerder] en [verweerster] aan de muur van [verzoekster 1] en [verzoekster 2] is bevestigd wordt verwijderd en verwijderd wordt gehouden.
- [verweerder] en [verweerster] hebben op 2 juni 2021 geantwoord en een eis in reconventie ingesteld. Die houdt onder meer in voor recht te verklaren dat zij eigenaar zijn geworden van een strook grond naast de erfgrens van 10 cm aan de voorzijde van het erf tot 12 cm aan de achterzijde van het erf.
- Bij vonnis van 23 november 2022 heeft voornoemde rechtbank beslist zoals in r.o. 1.1. van deze beschikking uiteengezet. [verzoekster 1] en [verzoekster 2] zijn bij appeldagvaarding van 10 februari 2023 tegen dit vonnis in beroep gekomen zoals in r.o. 1.2. van deze beschikking uiteengezet.
3.2.
[verzoekster 1] en [verzoekster 2] geven aan zich te realiseren dat ten behoeve van het welslagen van de grieven, die zij tegen de voormelde rechtsoverwegingen in de hoofdzaak zullen formuleren, het noodzakelijk is dat zij de betreffende feiten, omstandigheden en stellingen zullen hebben te bewijzen. Op hen rust immers de bewijslast van de betreffende feiten, omstandigheden en stellingen. Door hen zal onder meer moeten worden onderbouwd:
- dat zich onder de muren een fundering bevindt, in de strook grond waarvan
de rechtbank voor recht heeft verklaard dat deze eigendom van [verweerder] en [verweerster] is geworden en dat deze fundering een bestanddeel vormt van de muren van [verzoekster 1] en [verzoekster 2] (tuinmuur en garagemuur), alsmede dat er ter hoogte van de garage van [verzoekster 1] en [verzoekster 2] schade is veroorzaakt door werkzaamheden die door dan wel in opdracht van [verweerder] en [verweerster] zijn uitgevoerd;
- dat de wilde wingerds en de klimhortensia van [verweerder] en [verweerster] schade aan de tuinmuur en aan de muur van de garage van [verzoekster 1] en [verzoekster 2] veroorzaken, alsmede dat de betreffende muren (nu al met betrekking tot de garagemuur en in de toekomst met betrekking tot beide muren), een verderstrekkende functie vervullen dan enkel die van scheidingsmuur;
- dat de bevestiging en het gebruik van de poort schade aan de muren en de zich
daartussen bevinden dilatatievoeg van [verzoekster 1] en [verzoekster 2] veroorzaken, alsmede dat zij, door de aanwezigheid van de poort, worden gehinderd (contactgeluid en trillingen) in verdergaande ontwikkelingen om de muren te benutten ten behoeve van de bouw van een slaapkamer, die bij de woning zal worden betrokken, althans deze muren te benutten voor de bouw van een (verblijfs-)ruimte behorende bij de woning van [verzoekster 1] en [verzoekster 2] , dit alles met hun voornemen om van de woning – gelet op de hun leeftijden en omwille van ernstige gezondheidsredenen noodzakelijk - een `levensloopbestendige' woning te maken.
3.2.1.
[verzoekster 1] en [verzoekster 2] verzoeken het hof om een door het hof zelf aan te wijzen persoon als deskundige te benoemen, met de opdracht de door [verzoekster 1] en [verzoekster 2] in hun verzoekschrift geformuleerde vragen en eventueel door het hof te formuleren vragen te beantwoorden en daaromtrent een verslag uit te brengen en de te maken kosten te begroten alsmede de partij aan te wijzen om een eventueel te betalen voorschot te voldoen.
3.2.2.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling is door en namens [verzoekster 1] en [verzoekster 2] nog het navolgende aangevoerd. Er heeft in de hoofdzaak in eerste aanleg een descente plaatsgevonden, maar dit onderzoek is onvoldoende diepgaand geweest om tot een beoordeling van de vordering van [verzoekster 1] en [verzoekster 2] te kunnen komen. Zo zijn de garagemuur, het beschadigd voegwerk en de fundering daarbij in het geheel niet bekeken. Ook is gebleken dat de rechtbank na deze descente zelf ook nog vragen had. Daarbij komt dat [verweerder] en [verweerster] bij de mondelinge behandeling van de hoofdzaak in eerste aanleg ook hebben aangegeven behoefte te hebben aan een nader onderzoek.
Op 25 juni 2020 heeft er een onderzoek plaatsgevonden, verricht door de heer [betrokkene 1] . Daarbij heeft [betrokkene 1] de locatie zelf niet bezocht zodat zijn rapport niet kan worden vergeleken met dat van een gerechtelijke deskundige. [betrokkene 1] heeft aan de hand van foto’s gekeken naar de belastmeting van de wingerd. Bij het snoeien daarvan ontstaat schade aan de muur doordat er dan aan de muur getrokken moet worden omdat de wingerd zich daaraan hecht.
[verweerder] en [verweerster] hebben nog een bij [verzoekster 1] en [verzoekster 2] tot dusverre onbekende rapportage van [betrokkene 2] van 10 mei 2022 overgelegd, maar ook deze rapportage bevat onvoldoende informatie om de vordering van [verzoekster 1] en [verzoekster 2] te beoordelen.
Bij het snoeien van de wingerd gaat [verweerder] of [verweerster] op een trapje staan om zo in de tuin van [verzoekster 1] en [verweerster] te kunnen kijken. Daarbij zijn door hen ook een aantal keren filmopnames gemaakt, hetgeen een grote inbreuk op de privacy is. [verweerder] heeft [verzoekster 1] zelfs een keer mishandeld. Er is geprobeerd om middels mediation tot overeenstemming te komen, maar dat is niet gelukt. De situatie is eigenlijk door de jaren heen ook steeds meer verslechterd. Er zal een gerechtelijke uitspraak moeten komen om in ieder geval duidelijkheid te scheppen.
3.3.
[verweerder] en [verweerster] zijn van mening dat het door [verzoekster 1] en [verzoekster 2] gestelde belang bij toewijzing van hun verzoek ontbreekt. In de eerste plaats heeft de rechtbank reeds een onderzoek verricht. Er heeft in eerste aanleg immers een descente plaatsgevonden op de voet van artikel 201 Rv waarmee de rechtbank haar bevindingen in een feitelijke weergave heeft vastgelegd, zodat het op de weg van [verzoekster 1] en [verzoekster 2] lag om hun belang bij toewijzing van het onderhavige verzoek nader toe te lichten en te motiveren dan met de stelling dat dit noodzakelijk zou zijn voor het welslagen van de grieven.
Niet is aangetoond, laat staan onderbouwd, dat de door de rechter uitgevoerde onderzoeken onjuist zouden zijn uitgevoerd of dat de conclusies van deze onderzoeken (en de onderzoeken die partijen hebben laten uitvoeren) ontoereikend zouden zijn om de grieven te kunnen formuleren.
Los van het feit dat het verzoek alleen maar om die reden voor afwijzing gereedligt, merken [verweerder] en [verweerster] op dat de mogelijkheid tot het vragen van een voorlopig deskundigenbericht als bedoeld in artikel 202 Rv dient tot het vergaren en veiligstellen van bewijs ten behoeve van een partij die een procedure overweegt (of reeds is gestart) en niet bedoeld is om een herkansing te bieden wanneer een eerder uitgevoerd onderzoek niet de uitkomst heeft opgeleverd die [verzoekster 1] en [verzoekster 2] daarvan hadden verwacht en/of hadden gehoopt.
Het verzoek van [verzoekster 1] en [verzoekster 2] dient te worden gekwalificeerd als "prematuur”, in die zin dat het causale verband tussen de "gedragingen" en de door [verzoekster 1] en [verzoekster 2] . gestelde "schade(s)" en "problematiek" tot op heden nog steeds niet vast is komen te staan en/of voldoende aannemelijk is geworden. Een nieuw onderzoek naar die "schade" als gevolg van dat vermeende (niet aangetoonde) "causale verband" is niet ter zake dienend en als zodanig in strijd met de goede procesorde.
De vragen ten aanzien van de klimplanten en de poort zien allemaal op de vraag of sprake zou zijn van "hinder” en/of van "schade" ten gevolge van een "onrechtmatige gedraging" van
[verweerder] en [verweerster] . Voor wat betreft de vragen die zien op "hinder", geldt dat dit vragen zijn van juridische aard nu het hier gaat om een kwalificatie van "onrechtmatige hinder" als bedoeld in artikel 5:37 BW en ook de vraag of sprake is van "schade" of van een "onrechtmatige gedraging" in de zin van artikel 6:162 BW vergt een juridisch oordeel dat niet in een deskundigenbericht kan worden beantwoord. Het antwoord op deze vragen is daarmee voorbehouden aan het oordeel van het hof en niet aan het oordeel van een door het hof te benoemen deskundige, nog daargelaten dat het antwoord op de vraag of sprake is van hinder en/of van schade, reeds eerder in een tweetal onderzoeken is gegeven.
Tot slot zijn [verweerder] en [verweerster] van mening dat de vragen zoals door [verzoekster 1] en [verzoekster 2] geformuleerd onder de nummers 1 t/m 8, 25 en 27 om uiteenlopende redenen relevantie missen.
3.3.1.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling is door en namens [verweerder] en [verweerster] nog het navolgende aangevoerd. [verzoekster 1] en [verzoekster 2] hebben in hun verzoek vragen geformuleerd die om een juridisch oordeel lijken te vragen. De beantwoording daarvan is niet aan een deskundige. Ook zijn de resultaten van de descente dermate uitgebreid dat deze voldoende zijn voor het formuleren van de grieven. Daarnaast zijn er meerdere deugdelijke onderzoeken geweest en de effecten van de beplanting zijn daardoor ook genoegzaam bekend. Ook zijn de (ver)bouwplannen waar [verzoekster 1] en [verzoekster 2] over spreken nog helemaal niet concreet.
De onderlinge verhoudingen zijn eigenlijk nooit goed geweest Sinds mei 2020 zijn er ook echt spanningen ontstaan, vooral vanwege de manier waarop [verzoekster 1] en [verzoekster 2] communiceren. Dat geeft veel stress en leidt soms tot emotionele reacties over en weer. Het is echter onjuist dat [verzoekster 1] ooit door [verweerder] zou zijn mishandeld.
[verweerder] en [verweerster] hebben voorgesteld om de wingerd tweemaal per week te snoeien zodat deze niet boven de tussenmuur uit zou komen, maar [verzoekster 1] en [verzoekster 2] namen daar geen genoegen mee, zij wilden dat de wingerd helemaal zou worden verwijderd. Ook wilden [verzoekster 1] en [verzoekster 2] niet dat er aan de muurzijde van [verweerder] en [verweerster] een houten raamwerk geplaatst zou worden waartegen de wingerd aan zou kunnen groeien omdat dit raamwerk dan aan de muur zou worden bevestigd en de muur in zijn geheel op de grond van [verzoekster 1] en [verzoekster 2] staat. Dat die muur zwak is komt ook helemaal niet door de wingerd, het is gewoon een siermuur. Een deskundigenonderzoek is niet nodig, [verweerder] en [verweerster] zijn, ondanks de mislukte mediation, nog steeds bereid om met [verzoekster 1] en [verzoekster 2] om de tafel te gaan zitten.
3.4.
Het hof overweegt het volgende.
3.4.1.
Bij de beoordeling moet voorop worden gesteld dat een verzoek tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht, als het overigens aan de eisen voor toewijzing daarvan voldoet, slechts kan worden afgewezen op de grond dat de verzoeker daarbij geen belang heeft, dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt, dat het strijdig is met een goede procesorde, dan wel dat het moet afstuiten op een ander, door de
rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar (vgl. HR 30 maart 2007, NJ 2007/189, ECLI:NL:HR:2007:AZ5448).
3.4.2.
Het staat [verzoekster 1] en [verzoekster 2] vrij om thans een voorlopig deskundigenbericht te verzoeken, nu de reeds aanhangige hoofdzaak hen ook de ruimte biedt om een nieuwe proceseconomische afweging te maken en, indien nodig, een nieuwe (grondslag van de) vordering in te dienen.
Het feit dat er in de hoofdzaak in eerste aanleg reeds een descente en daarnaast nog een tweetal onderzoeken hebben plaatsgevonden maakt niet dat [verzoekster 1] en [verzoekster 2] hun recht op een voorlopig deskundigenonderzoek hiermee hebben “verspeeld” en aldus geen belang (meer) hebben bij hun verzoek, dan wel misbruik van hun bevoegdheid maken, temeer niet nu aan de eerdere onderzoeken (25 juni 2020 door [betrokkene 1] en 10 mei 2022 door [betrokkene 2] ) geen (wederzijdse) plaatsopnemingen ten grondslag hebben gelegen. Bovendien is, mede gelet op het eventuele voornemen van [verzoekster 1] en [verzoekster 2] hun (grondslag van) vordering te wijzigen, een gerechtelijk deskundigenonderzoek passend bij de herstelfunctie van het hoger beroep. Naar het oordeel van het hof is het belang van [verzoekster 1] en [verzoekster 2] bij een voorlopig deskundigenbericht daarom mede juist gelegen in het kunnen maken van een (nieuwe) proceseconomische afweging. [verzoekster 1] en [verzoekster 2] kunnen op grond van de uitkomsten van het voorlopige deskundigenonderzoek immers ook alsnog afzien van het voortzetten van het hoger beroep. Alle kosten die met het voeren van de appelprocedure samenhangen blijven partijen in die situatie dan bespaard. Van een prematuur verzoek is naar het oordeel van het hof dan ook geen sprake. Evenmin is er sprake van dat aan de deskundige juridische oordelen gevraagd worden.
Het hof ziet verder geen enkele aanleiding om te oordelen dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt, dat het strijdig is met een goede procesorde, dan wel dat het verzoek moet afstuiten op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar.
Nu ook overigens aan de vereisten voor toewijzing van het verzoek is voldaan en het verzoek derhalve op de wet is gegrond, zal het hof het verzoek van [verzoekster 1] en [verzoekster 2] in zoverre toewijzen dat het hof een voorlopig deskundigenbericht zal bevelen.
3.4.3.
Het hof zal overgaan tot benoeming van een onafhankelijke deskundige. Het deskundigenbureau van het hof heeft de deskundige de heer J.C. Kok, bouwdeskundige te [kantoorplaats] benaderd, die zich inmiddels bereid heeft verklaard om de benoeming te aanvaarden. De heer Kok heeft verklaard bereid te zijn in deze zaak als deskundige op te treden. Op basis van de voorgelegde vraagstelling gaat hij ervan uit dat het onderwerp binnen zijn expertise als bouwdeskundige valt en schat hij in als gerechtelijk deskundige op bouwkundig gebied in staat te zijn de voorliggende vragen te beantwoorden. Hij heeft voorts verklaard met beide partijen geen (aan benoeming tot deskundige in de weg staande) banden te hebben. Het hof zal de heer Kok dan ook tot deskundige benoemen.
3.4.4.
In hun verzoekschrift hebben [verzoekster 1] en [verzoekster 2] een 27-tal vragen geformuleerd die zij aan de door het hof benoemende deskundige voor zouden willen leggen. [verweerder] en [verweerster] hebben tegen een deel van deze vragen aangevoerd dat de antwoorden daarop niet relevant zijn voor de procedure tussen partijen.
Het hof is van oordeel dat alle vragen toelaatbaar zijn, zelfs indien er vragen bijzitten die in mindere directe mate relevant zijn voor de lopende procedure. Het hof is van oordeel dat ook het onderzoek naar die vragen van belang kan zijn om de tussen partijen bestaande
onzekerheden uit de wereld te helpen. Dit alles in de hoop dat het partijen vervolgens toch lukt om in goed overleg en zonder verdere rechtszaken tot duurzame afspraken voor nu en
voor de toekomst te komen. Dit dient het belang van alle partijen.
Aan de deskundige worden dus de volgende vragen voorgelegd:
Fundering
i. Bevindt zich aan verweerders zijde van de beide muren een fundering die dienstig is
aan deze muren (garagemuur en tuinmuur) van verzoeksters?
ii. Zo ja, wat is de positionering van deze funderingen (hoogte en breedte) en hoe ver
steken deze uit bezien van de buitenzijde van de muren aan de zijde van verweerders?
iii. Kunnen deze funderingen dienstig zijn (voldoende gedimensioneerd) aan een
eventuele uitbouw, zowel ter hoogte van de tuinmuur als de gehele garagemuur, tot
onderdeel van de woning van verzoeksters?
iv. Zo nee, is dan een verzwaring van de funderingen noodzakelijk. Hoe zal die
verzwaring dienen te worden uitgevoerd en in hoeverre is het daarvoor noodzakelijk
gebruik te maken van de strook grond met een breedte van 11 cm gemeten vanaf de
buitenzijde van de gevel van de garagemuur /tuinmuur)?
v. Is er aan de fundering van de garagemuur, in het bijzonder naast het - van de
straatzijde bezien - voorste deel van deze fundering, schade vast te stellen?
vi. Zo ja, kunt u aangeven wat de oorzaak van deze schade is? Kan deze het gevolg zijn
van uitgevoerd `hak- en breekwerk'?
vii. Indien u bij de beantwoording van vraag v. vaststelt dat er schade aan de fundering
is ontstaan, en bij vraag vi. hebt aangegeven dat die schade het gevolg is van 'haken
breekwerk', welk herstel adviseert u, op welke wijze dient dat herstel te worden
uitgevoerd en wat zijn de daarmee in redelijkheid te verwachten kosten?
viii. Wat zijn gevolgen van deze schade ten aanzien van de fundering en de (stabiliteit)
van de garage, mede in het licht van de voorgenomen plannen ter realisering van een
verblijfsruimte ter plaatse?
Wilde wingerds en klimhortensia
ix. Hebben de (wortels van de) wilde wingerds en klimhortensia van verweerders schade
aan de (fundering van de) garage- en de tuinmuur van verzoeksters veroorzaakt? Zo
ja, welke schade?
x. Is redelijkerwijs te verwachten dat de wilde wingerds en klimhortensia van
verweerders schade aan de garage- en de tuinmuur zullen veroorzaken? Zo ja, welke
schade?
xi. Is redelijkerwijs te verwachten dat de wortels van de wilde wingerds en
klimhortensia van verweerders schade aan de fundering van de garage- en de
tuinmuur van verzoeksters zullen veroorzaken? Zo ja, welke schade?
xii. Indien u een of meerdere van de vragen ix., x. en of xi. met 'ja" beantwoordt, welk
herstel adviseert u ten aanzien van de (fundering van de) garage- en de tuinmuur van
verzoeksters, op welke wijze dient dat herstel te worden uitgevoerd en wat zijn de
daarvan in redelijkheid te verwachten kosten?
xiii. Is bij handhaving van de begroeiing periodieke controle van de wortelgroei van de
beide wingerds / klimhortensia vereist, teneinde schade aan de garagemuur en de
tuinmuur te voorkomen? Zo ja, met welke frequentie en vanaf welke zijde
(verzoeksters- of verweerders zijde) kan dit het beste worden gecontroleerd?
xiv. Heeft de aanwezigheid van de klimhortensia en /o f de wilde wingerds gevolgen voor
de duurzaamheid van de beide muren en /o f de funderingen daarvan?
xv. Wat zijn de gevolgen voor de muren (funderingen, stenen en voegen) bij
verwijdering van de wilde wingerds en de klimhortensia?
xvi. Indien de muren (funderingen, stenen en voegen) als gevolg van het verwijderen van
de wilde wingerds en de klimhortensia schade ondervinden, welk herstel adviseert
u, op welke wijze dient dat herstel te worden uitgevoerd en wat zijn de daarmee in
redelijkheid te verwachten kosten?
xvii. Worden bij periodieke (wekelijkse) snoei van de wingerds met ongeveer 40 cm delen
van de muur en de voegen (kalkzand /cement /steen) van de muren getrokken? Wat
is het gevolg daarvan ten aanzien van beide muren? Vergt dat extra onderhoud ten
aanzien van de beide muren?
xviii. Op welke wijze kan het beste onderhoud aan de muur worden uitgevoerd? Is daarbij
behoud van de wilde wingerds en de klimhortensia mogelijk, of dienen deze te
worden verwijderd of gesnoeid? Als er moet worden gesnoeid, op welke wijze en tot
hoe ver?
xix. Houdt de sterke geur van vocht alsmede de aanwezigheid van (donkere) schimmel,
verband met de aanwezigheid van de huidige begroeiing? Is de aanwezigheid van
deze begroeiing van invloed op de vochthuishouding van de muren, zowel vanuit
constructief, bouwkundig en esthetisch oogpunt? Zo ja, wat zijn de gevolgen? Welke
maatregelen adviseert u en wat zijn de daarvan in redelijkheid te verwachten kosten?
xx. Is de aanwezigheid van de wingerds en /o f de klimhortensia van invloed op een in
op de muren aan te brengen hydrofobeerlaag en of impregneerlaag? Zo ja, wat zijn
daarvan de gevolgen voor de muren?
xxi. Kunnen (al aanwezige en /o f toekomstige) klimvoetjes van de wingerds en /o f de
klimhortensia in en tegen de muren goed (esthetisch en / of constructief) worden
verwijderd, zonder aantasting van stenen / voegen van deze muren (d.w.z. door
middel van een voor deze stenen toelaatbare methode)? Zo ja, welke methode
adviseert u en wat zijn de daarvan in redelijkheid te verwachten kosten? Zo neen,
welke (bouwkundige) maatregelen moeten worden getroffen om deze schade te
herstellen (vervangen trespa aan de voorzijde / straatzijde van de garagemuur en
moet daar voor de daktrim te worden verwijderd)? Wat zijn hiervan de in
redelijkheid te verwachten kosten?
xxii. Zijn de afdrukken van de klimvoetjes op de beide muren, de trespa (voorzijde
garagemuur) en de ijzeren kolommen (voorzijde garage) blijvend? Zo neen, welke
maatregelen dienen te worden getroffen om gevrijwaard te blijven van (restanten
van) klimvoetjes op de beide muren, de trespa (voorzijde garagemuur) en de ijzeren
kolommen (voorzijde garage) en wat zijn de daarvan in redelijkheid te verwachten
kosten?
Poort
xxiii. Is er schade aan de dilatatievoeg en of aan de muren van verzoeksters ontstaan als
gevolg van de aanwezigheid en het gebruik van de poort die zich aan de zijde van
verweerders bevindt? Zo ja, welke herstel adviseert u en wat zijn de daarvan in
redelijkheid te verwachten kosten?
xxiv. Levert het verdere gebruik van de poort schade op aan de dilatatievoeg en de beide
muren? Zo ja, welke maatregelen ter voorkoming van schade adviseert u en wat zijn
daarvan de in redelijkheid te verwachten kosten?
xxv. Veroorzaakt het gebruik van deze poort contactgeluid en of trillingen in en aan de
onroerende zaak van verzoeksters, Zo ja, welke maatregelen ter voorkoming van
contactgeluid en of trillingen moeten er worden genomen en wat zijn daarvan de in
redelijkheid te verwachten kosten?
xxvi. Levert de aanwezigheid van de poort op de wijze zoals deze thans is bevestigd en
zoals deze thans kan worden gebruikt, een belemmering op voor nieuwe
ontwikkelingen aan de zijde van verzoeksters, zoals het realiseren van een
verblijfsruimte (slaapkamer) in de garage en of tegen (een deel) van de tuinmuur en
deze aldus bij de woning te betrekken?
‘catch-all ‘ vraag
xxvii. Geeft uw onderzoek u aanleiding tot het maken van opmerkingen die niet (direct) als
een antwoord op een de bovenstaande vragen zijn te beschouwen?
3.5.
Het hof zal de deskundige benoemen, de onderzoeksvragen zoals die hiervoor zijn weergegeven opnemen en voorts beslissen met inachtneming van het voorgaande. Het hof zal de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige vaststellen op het in het dictum vermelde bedrag. Het hof is voornemens de kosten van de deskundige voorshands ten laste van [verzoekster 1] en [verzoekster 2] te brengen, nu zij de verzoekster zijn. In verband met het bepaalde in artikel 195 Rv dienen [verzoekster 1] en [verzoekster 2] het na te melden voorschot ter griffie te deponeren.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
wijst het verzoek van [verzoekster 1] en [verzoekster 2] toe, in zoverre dat het hof bepaalt dat een deskundigenonderzoek wordt verricht naar de vragen zoals in r.o. 3.4.4. van deze beschikking geformuleerd.
4.2.
benoemt tot deskundige ter beantwoording van deze vragen:
Ing. J.C. Kok, bouwdeskundige
[kantoor]
[adres]
[postcode] [kantoorplaats]
[telefoonnummer] / [mobiel]
[e-mailadres]
4.3.
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking aan de deskundige toezendt;
4.4.
bepaalt dat partijen binnen één week na de datum van deze beschikking (een afschrift van) de verdere processtukken aan de deskundige ter beschikking zullen stellen en alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken;
4.5.
bepaalt dat de deskundige eerst met het onderzoek begint nadat daartoe van de griffier bericht is ontvangen;
4.6.
bepaalt dat de datum en tijd waarop de deskundige ter plaatse onderzoek zal verrichten, door de deskundige zal worden vastgesteld in overleg met de advocaten van partijen; partijen en hun eventuele adviseurs dienen in de gelegenheid te worden gesteld bij het onderzoek aanwezig te zijn;
4.7.
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek -
en ten aanzien van de conceptrapportage- partijen in de gelegenheid stelt opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het schriftelijk bericht van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het bericht tevens melding wordt gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken;
4.8.
verzoekt de deskundige een schriftelijk en met redenen omkleed bericht, met een duidelijke conclusie, in te leveren ter griffie van dit hof (postbus 70583, 5201 CZ
's-Hertogenbosch) en tegelijkertijd een afschrift van het bericht aan de advocaten van partijen toe te zenden;
4.9.
bepaalt de termijn waarbinnen het schriftelijk, ondertekend bericht ter griffie van dit hof (postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch) moet worden ingeleverd op
drie maandennadat door de griffier is bericht dat met het onderzoek kan worden begonnen;
4.10.
bepaalt het voorschot op de kosten van de deskundige op het door de deskundige begrote bedrag van in totaal € 6.969,60 (inclusief btw), tenzij (één van) partijen binnen veertien dagen na deze uitspraak
bij brief aan de griffier van dit hofmet afschrift aan de wederpartij (die binnen twee dagen hierop kan reageren bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij)tegen de hoogte van het voorschot bezwaar heeft/hebben gemaakt, in welk geval het hof op het bezwaar/de bezwaren zal beslissen en de hoogte van het voorschot eventueel nader zal bepalen;
4.11.
bepaalt dat [verzoekster 1] en [verzoekster 2] worden belast met de betaling van genoemd voorschot van € 6.969,60 (inclusief btw);
4.12.
bepaalt dat [verzoekster 1] en [verzoekster 2] laatstgenoemd bedrag zullen voldoen na ontvangst van de nota met betaalinstructies die door het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal worden verzonden;
4.13.
verzoekt de deskundige, indien zijn kosten het voorschot te boven mochten gaan, het hof daarover tijdig in te lichten;
4.14.
benoemt mr. S.M.A.M. Venhuizen tot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundige zich, door tussenkomst van de griffier dient te wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, A.P. Zweers-van Vollenhoven en C.M. Molhuysen en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2024.